| |
| |
| |
VIII
Hoogovens.
Cyclopen om Vulkaen geschaerd
Zyn uit de hel naer boven
Indien de lezer eenig belang in onze trouwgeschetste ontginning der koolmynen gesteld heeft, dan zal hy wellicht met geen minder genoegen ontfangen, wat wy hem over hoogovens of yzersmelteryen mede te deelen hebben.
Yzererts vindt men in verscheidene streken onzes landes, van de hoogten des Ardennenwouds af tot in de vlakten der Kempen toe, langs Maes en Sambre en op eenigen afstand dier rivieren. Maer niet overal waer de erts op den grond zich vertoont of schuilt, wordt hy gesmolten of tot ruwyzer gegoten. Tot het aenleggen van hoogovens kiest men plaetsen ryk in hout of steenkool. Thans wordt hier te lande weinig yzer meer door middel van houtskool voort- | |
| |
gebracht. Charleroys en Luiks omstreken leveren den smederyen, den pletmolens en smidsen byna uitsluitelyk het noodige yzer. Seraing, Ougrée, Sclessin kunnen jaerlyks vyftig en meer millioenen ruwyzer aenwinnen; en Châtelineau, Couillet en Monceau niet minder; maer die opbrengst klimt niet altyd zoo hoog, omdat de aenwending des yzers tot hiertoe nog niet algemeen genoeg is. Aen spoorwegen, yzerbooten, stoomtuigen en bruggen wordt het grootste gedeelte diens metaels verbruikt; maer 't yzer zal jaerlyks in openbare en bezondere gebouwen, ja, zelfs in het huislyke leven, meer en meer gebruikt worden. Men maekt er reeds kisten en kasten, banken, stoelen en tafels uit; balken en zuilen worden er ook in vervaerdigd; ja, het gansche Kristalpaleis te Londen bestond enkel uit yzer en glas. Wy mogen dus verzekerd zyn, dat de opbrengst verre van te verminderen, gedurig zal aenwassen.
Ofschoon België zich eenigszins in eenen min voordeeligen toestand, dan Engeland of Zweden bevindt om het ruwmetael goedkoop voort te brengen, heeft het echter zulke vorderingen in deszelfs bewerking gemaekt, dat het onder dit opzicht weinig meer van de onbeperkte mededinging Engelands te vreezen heeft. Wanneer eens de erts-, kool- en kalksteengroeven door spoorwegen alom in rechtstreeksche verbinding met de hoogovens zullen staen, dan ook zal België in staet zyn om gansch Europa, Engeland uitgenomen, met noodig yzer te voorzien.
De yzerwinning door middel van steenkolen is, sedert twee eeuwen in Engeland bekend, door Edward Lord Dudley eerst in 't werk gesteld, en in 1619 door een privilegie bekroond; maer de onwetendheid van 't gemeen heeft de werken des uitvinders vernietigd, en hem tot op den boord der ellende gevoerd. In den beginne der vorige eeuw verhieven zich alomme klachten wegens de uitroeiing der bosschen en de duerte in het brandhout. Toen eerst her- | |
| |
nam men ernstig Lord Dudleys uitvinding, en in 1740 brachten de negen en vyftig toen bestaende hoogovens zeventien millioenen kilogram ruwyzer voort. Sedert dien tyde is de opbrengst zoo vermeerderd, dat men vry beweren mag, dat Engeland thans jaerlyks boven de duizend millioenen kilogram ruwyzer, of het tienvoudige der belgische ertssmelting in den handel brengt.
Hier te lande heeft Cockerill, een engelsch werkman, door Willem den I ondersteund, de eerste reuzenwerken tot winning en bewerking des yzers te Seraing opgericht.
Een boekdeel ware nauwelyks toereikend, om al het nut en het menigvuldige gebruik des yzers op te sommen; maer wat nog moeielyker ware, is, alle vorderingen vooruit te zien, die later door de steeds breedere toepassing des yzers op gebouwen en werktuigen, veld zullen winnen.
Zoo is er spraek van in Gent eene kerk op te richten, waer geen gemetseld of gepleisterd gewelf, alzoo ook geene gewelfdragende zuilen in zullen voorkomen. Het binnenste diens tempels zal slechts eene grootsche, overdekte, door niets afgebrokene ruimte daerstellen. Het spreekt van zelf, dat de kracht des yzers zulk een gebouw, hoe breed en hoog ook, zal samenhouden; maer die kracht vertoont zich niet gelyk die der steenen in reuzige massas; zy verbergt zich in slingerende en vindingryke cieraden, die des aenschouwers blikken betooveren. In die kerke zal de priester aen het verhevene outer door alle aenwezigen te gelyk gezien worden, en te grooter zal de indrukwekkende plechtigheid den aendachtigen volke verschynen.
Wie er eenigszins over nadenkt, zal bekennen, dat de duizende werktuigen, die uit yzer vervaerdigd worden, voor de menschheid van het grootste gewicht zyn; ja, dat de gansche beschaving er 't meeste voordeel uit trekt. Verbeeldt u een oogenblik, wat er uit onzen tegenwoordigen toestand zou worden, indien wy plotselings van dit zoo nuttige me- | |
| |
tael beroofd wierden. Zouden wy na weinige menschengeslachten niet tot dien vernederenden natuerstaet, waer de voormalige Amerikaensche wilden in verkeerden, afdalen?
Wy moeten dus de invoerders van dit mingeachte gemeene metael als de scheppers onzer welvaert en onzer kunstvaerdigheid aenschouwen.
Hoe verlokkend ook de beschryving der verschillende yzerertsen en hunne opdelving schynen moge, wy moeten er nogtans van afzien. Ons doel is niet in kunstmatige bezonderheden te treden; wy willen de zaek enkel zoo vertellen, als wy ze met eigenen oogen gevolgd hebben, en zeker onze voordracht zal by geenen weetgierigen lezer belang missen.
Wanneer de erts het daglicht ziet, wordt die zooveel mogelyk tot een loopend water gevoerd, waer men op eene lichte plankenhelling de bygemengde aerde door omroeren met den vliet afspoelt. Het zand en de lichtere aerde stroomt weg, de zwaerdere erts blyft gezuiverd ter plaetse liggen of wordt nevens den vliet gestapeld.
Die gewasschene erts ziet er nu als bruine aerde, dan als grauwe, bruine of roode steen uit. Hy wordt naer den hoogoven, soms op eenen afstand van drie, vier uren vervoerd, waer de steenen gedroogd en boven de kockovens geroost worden.
Kalksteenen, tot dik gruis verbryzeld, bevinden zich hier in voorraed, zoo als ook koek, d.i. vetkool, in bezondere ovens gekookt, of door den gloed samengebakken en dan in de lucht met water gedempt.
Erts, kock en kalksteen zyn de drie bestanddeelen, waer het ruwyzer uit geschapen wordt.
Wie in den namiddag van Brussel naer Charleroy of Luik met de stoomkoets vertrekt, kan des avonds een heerlyk indrukwekkend tooneel aenschouwen, wanneer hy van verre eenen dier smeltovens ontwaert.
| |
| |
Verbeeldt u tachtig voet hooge torens, boven welke de vlammen zich bywylen tien voet hoog verheffen, en tevens, uit de zy'opening de muren lekken. Wie dit voor't eerste mael ziet, denkt, dat er een alverwoestende brand in uitgeborsten is, en nauw kunnen de medereizigers hem gerust stellen.
Men kan zich geen begrip der hitte maken, die zich in zulken oven ontplooien moet, als men niet weet, dat ieder in eene maend tyds wel twintig en meer Charleroysche schepen vetkool verslindt; dat er vroeger, om zulken reuzigen ogre het hemd te droogen en te warmen, niet min dan voor zestien duizend frank brandstof behoefde, alvorens het ertssmelten eenen aenvang nam.
Niet gemakkelyker zou men begrypen, hoe zulk een oven niet terstonds door dien machtigen gloed verwoest wordt: doch wy willen zulks ophelderen.
Inwendig is hy, op eene groote dikte, met onsmeltbare steenen gevoederd, die men des ovens hemd noemt. Zy worden niet zoo licht vergruisd, vermits zulk een oven vaek acht en tien jaren zonder ophouden brandt; by gevolg heeft hy vele duizende schepen kolen, met omtrent even zoo veel kalksteenen en het dubbelde yzererts in zyne maeg verteerd.
Zoodra een oven den behoorlyken hittegraed bezit, stort men er zon- en werkdag, dag en nacht, afwisselender wyze, kool, kalksteen en erts in, zoodat de oven op vier en twintig uren wel vyftig mael van boven geladen wordt. Elke oven geeft omtrent een vierde zyner ingeslokte spyze in ruwyzer terug, dat hem regelmatig alle twaelf uren beneden moet afgetapt worden.
Beneden namelyk in den oven bevindt zich de smeltkroes, gehouwen uit den hardsten en onsmeltbaersten steen. Die kroes heeft eene loodrechte smalle opening, die met zand gestopt is, en telkens by de 12urige vloeiing doorgestoken
| |
| |
wordt. De onreinigheid, metaelschuim, moet gedurig boven den kroes afgetapt en op yzeren wagens buiten de gebouwen gevoerd worden, waer dit verharde schuim na eenige jaren tot bergen aengroeit. Men begrypt, dat het vloeiende yzer door zyne grootere zwaerte het lichtere schuim boven den smeltkroes houdt, om zich alleen in de diepte te verzamelen.
Om den yzervloed te ontfangen, wordt het afdak, of de groote gedekte ruimte, voor des ovens mond geheel doorsneden van eene smalle drooge zandbeek en van talryke zydebeekjens, die vyf of zes voet lang zyn, en by elke vloeiing moeten hersteld worden.
Heeft het vloeiingsuer geslagen, dan is al het werkvolk op zynen post; de smeltkroes wordt met spitse yzerstaven geweldig opengestoken, en dan stroomt de vurige gloed gelyk lava langzaem en majesteitvol, door de hoofdvore naer beneden, waer een werkman, gewapend met een plankjen dat aen eenen houten staek gehecht is, den stroom, eer hy verder afgolve, elke zy'vore dwingt te vullen.
Ontzachelyk is de hitte, die het werkvolk aen den bovenmond des ovens by de lading uitstaet; nog ontzachelyker degene, die de schuimers en smelters beneden voor den kroes te lyden hebben. Wy hebben er aenschouwd, wier aengezicht er als gebraden uitzag, wier wenkbrauwen en hairen gezengd waren, en die niet te min by hunnen arbeid jokten en schertsten. Ook is het meer dan eens gebeurd, dat eenige vochtigheid in het zand school, zoodat, wanneer de vuerstroom naekte, het gloeiende yzer naer alle zyden uitspattede en de nabyzynden erg kwetste.
Wanneer de smeltkroes van zynen goeden inhoud beroofd is, dan vult men op nieuw met zand de scheur, die doortocht aen de vloeistof heeft gegeven. Willen de smelters u tegen een fooitjen een feest geven, dan blyft ook hier, zoo als in alle standen, het vernuft niet in gebreke; men werpt
| |
| |
wat uitgebranden kool tegen de opening, en de blaespyp die gedurende de vloeiing heur werk had gestaekt, begint weêr te spelen, het ontstokene koolgruis, een oneindigen waeier vormend, vliegt omhoog en biedt u een allerfraeist vuerwerk.
Gaet gy dicht by de plaets waer de pyp zydelings in den oven blaest, dan zal u 't hart van angst popelen; de aerde, met de omringende gebouwen schynt te bersten en in te storten. Stoomtuigen, die twee honderd paerden sterk zyn, blazen de opgeslurpte en in honderdvoetlange rolvormige ketels saemgeperste lucht door metalen pypen zydelings in den oven, om er de schrikkelyke hitte nog aen te stoken.
Bevindt gy u te midden eener plaets, waer drie zulker verbazende stoomtuigen in beweging zyn; ziet gy elk zynen mond, van vier klappen voorzien, beurtelings openen en sluiten om de lucht in te ademen en verder in de oneindige ketels voort te stuwen, o dan zeker, vooral wanneer gy u voor 't eerste mael in die plaets bevindt, vergaet u hooren en zien, en gy zoudt wanen, dat het einde der wereld met zyn stormend gehuil en zyn krakend gedonder nakend is.
Men doet dikwyls eene reis om het eene of andere kunst- of natuergewrocht te bewonderen, om het eene of andere feest by te woonen; maer wat zal de reiskosten rykelyker vergoeden, dan het tooneel van nyverheidsgestichten, die zich uit Engeland eerst sedert weinige jaren op onzen grond overgeplant, en nu tot zulke verbazende hoogte verheven hebben?
De hoogovens met hunne machtige stoom- en blaestuigen verdienen om meer dan eene reden door onze landgenooten in oogenschouw te worden genomen. Is de smelting des yzers niet de eerste aller nyverheden? Welk werktuig, welk gereedschap wordt niet door of uit dat metael vervaerdigd? Kunnen wy ons een ambacht voorstellen, dat
| |
| |
zonder dit metael kan bestaen; kunnen wy ons eenen vooruitgang in de nyverheid verbeelden, die niet middelbaer of onmiddelbaer met dit metael in betrekking staet?
Thans is er zelfs ernstige spraek, om in de steden de steenen der straten door groote met groeven voorziene yzeren platen te vervangen, zoo dat paerden en wagens er over heen ryden, en dat de menschen geenen modder meer op straet ontmoeten zouden. Reeds liggen in Engeland eenige stalen ter proeve bloot, en wy durven het oogenblik te gemoet zien, waer de nyverheid der yzerbewerking ook hier een oneindig grooter veld van toepassing zal vinden.
Wy zullen ten slotte nog een woord zeggen over de ontzachelyke pletmolens, waerin het yzer tot sporen voor yzerwegen, tot platen, staven en draden gevormd wordt; en over de gloeiovens, die het ruwe metael omsmelten en tot eene hoogere taeiheid en fynheid verheffen. Verwonderd ziet men hier op by de bovenmenschelyke krachtontwikkeling des stooms.
Te Couillet by Charleroy zagen wy eene schaer, die zoo gemakkelyk een armdik rail in tweeën scheidde, als eene naeister een touwken of een lintjen met haer werktuig doorsnydt. In min dan eene minuet, wordt een bol gloedrood yzer tusschen twee reuzige rollen tot eene vyf voet lang en even zoo breede plaet uitgerekt. Niet verre van daer verheft zich een hamer zoo zwaer, dat tien cyclopen hem niet zouden gelicht hebben, en verplet op het aenbeeld de staven en platen tot eene gewenschte dikte.
Belgie bezit in Couillet, Ougrée en Seraing nyverheidsgestichten, die de bewondering der gansche wereld verdienen, vermits het ruwe erts er zoo verre in beärbeid wordt, dat het er uitkomt in volmaekt afgewerkte stoomtuigen, in treinslepers, stoombooten en gereedschappen van allerhande gedaenten en vormen. Enkele huizen, gelyk de drie bovengenoemde belgische stichtingen, bezit
| |
| |
wellicht Engeland zelf niet, waerin de ruwe stoffe tot zulke volmaektheid gebracht wordt; omdat daer nog het denkbeeld bestaet, dat de veelvoudige verdeeling des arbeids alleen tot eene hooge fynheid der bewerking leiden kan.
Leeren wy onzen geboortegrond kennen, wy zullen hem ongetwyfeld beminnen, en boven den vreemde schatten. Die liefde is zoo natuerlyk, als die eens kinds tot zynen ouderen.
|
|