wegen ontmoeten. Het verblydt ons niet minder, dat wy op voorbeeldig ingerichte yzerwegen ons van 't eene uiterste des landes tot het andere, schier vogelsnel, kunnen begeven, hetzy om handelbelangens of familie- en vriendschaps-betrekkingen. En is het niet bemoedigend te aenschouwen, hoe alomme dorpen en steden van bloeiende en groeiende welvaert getuigen?
Wy kunnen nauwelyks een gevoel van fierheid onderdrukken, als wy in 't Oosten en Zuiden des vaderlands schatten van delfstoffen en metalen in 't licht zien opvoeren, terwyl de vlaemsche bevolking bepaeldelyker voor 't onderhoud en de kleeding zorgt.
Alles wedyvert ten onzent in de vakken van handel en nyverheid, en dank zy der bescherming, die ook de nederigste werker geniet, het peil onzer welvaert klimt immer hooger en hooger.
Zeker is er geene volmaektheid op aerde te hopen, waer ons slechts eene hoogere wereld voorgespiegeld wordt; doch, indien er vooruitgang te bemerken is, dan moeten wy 't staetbestuer ten minste eerbiedigen, en den Hemel pryzen: want om des beteren wille, mogen wy nooit het goede miskennen, dat wy zoo ruimschoots genieten.
Zyn onze wetten en instellingen niet allen zoo volkomen als wy ze wel wenschten (wellicht draegt er de bevolking en ons tydstip gezamentlyk de schuld van), wy moeten nogtans openhartig bekennen, dat zy den inboorlingen over't algemeen voldoen, en dat dezen de wettelyke middels in de hand hebben om dergelyke wetten en instellingen te doen verbeteren.
Ook staet met ons allen onder 't oppergezag der grondwet een wyze en voorzichtige Vorst, die onze volksdommelykheid begrypt en die ze meermalen (vooral toen ontlangs in 1848, gansch Europa in oproersvlammen sloeg), uit dreigende gevaren wist te redden.