tevens onderdanig, onze grieven voor hem bloot te leggen; dan mogen wy vry de leer onzer vaderen volgen: ‘Doe wel, en zie niet om! doe regt, en vrees niemand!’ en aldus die eerwaerde spreuk ook onzen kinderen nalaten. De onwaerdige zoon van keizer Karel, Philips de II.e, had, tegenstrydig met 's lands wetten, zyne spaensche benden gansch Vlaenderen door verspreid, om er met krygsgeweld de nieuwe leer van Luther en Calvyn uit te roeijen. De Belgen waren er verre van af die nieuwe leer, met hare beeldstormery, met haren sleep van buitensporigheden goed te keuren; maer zy waren niet meer genegen voor bloedgeregt en spaensche dwinglandy.
Philip, omgeven van talryke hovelingen, zat te Gent in de vergadering der Staten, op eenen prachtigen zetel. De gevolmagtigde Borluut staet in name der Gentenaren op, en spreekt de volgende woorden:
‘Waerom, Sire, roept gy vreemde armen ter hulp om ons te verdedigen? Is het, opdat de wereld ons aenschouwe als te ligtzinnig of te vreesachtig om ons zelven te verweeren?
Waerom hebben wy een vredeverdrag gesloten, indien al de oude krygslasten op ons blyven drukken? Gedurende den oorlog ondersteunde de hope onzen nood, de nood ons geduld; thans is 't vrede, en wybezwyken onder den last van allerlei schattingen, afpersingen en verdrukkingen. Uwe onderdanen van Kameryk en Antwerpen komen