Gedichten(1850)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende 3de boek. 9de ode. Hor. Toen ik hartelik lief u was, Toen geen jongling dan ik durfde zyn armen slaan Om uw glansende schouderen, Leefde ik zaliger, dan Persiens opperheer. Lyd. Toen geene andere u vlammen deê, Toen nog Lydia zelve achter geen Chloë kwam, Toen was Lydias name groot; Roma's Ilia blonk minder dan ik vermaard. [pagina 195] [p. 195] Hor. Thans leidt Thraciëns Chloë my, Die by zoeten gezang tevens de either speelt. Voor haar stierve ik met vreugde, jà; Schonk dier lieve het Lot langeren levensloop. Lyd. My ontvlamt met zyn wisselgloed Calais, Ornitus' zoon, stammend uit Thurium. Tweemaal stierve ik met vreugd voor hem, Schonk dien jongling het Lot langeren levensloop. Hor. Hoe, wen vroegere minne komt, En in 't koperen juk dwingt het gescheiden paar? Wen voor Chloë de blonde niet, Maar voor Lydia wel open myn deurtjen is? Lyd. Is hy schooner dan sterrenglans, Zyt gy lichter dan kurk, bruizender in uw toorn Dan de onstuimige Hadria; 'k Wou toch leven met u, sterven in vreugd met u! Vorige Volgende