Gedichten(1850)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 127] [p. 127] Onze Stamboom. Er staat een boom in Hermans woud - In 't liedrenzalig oponthoud - Die ruischt en bruist en menigvoud Den wandelaar verrukt, En van der Donau verren rand Tot aan der Noordzee woelig strand Beschaduwt hy een heerlik land, Met bloem en vrucht gesmukt. De boom heeft eenen reuzenstam, Den vloeden is hy zelfs een dam, Ook schrikt hem niet des hemels vlam Noch duizendjaar'ge storm; Hy heft zich uit der tyden nacht Ontvouwend, steeds met nieuwe macht, Des jongen loovers tooverpracht, Trots rups en wortelworm. Bezingt den boom in 't lentelied, Uw stamboom is 't, gelyk ge 't riedt, Geplant in 't vrye spraakgebied; Dankt God, die u hem gaf. Hoog leve Duitschlands eikenboom Met zynen wyden schaduwzoom. Droomt onder hem uw' levensdroom, Vindt onder hem uw graf! Vorige Volgende