Gedichten(1850)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan de Kunstenaars. Als onkunde den geest smeedt in een haatlik juk, En kwakzalvers alleen artsen des landes zyn, Vrymoedigen, wee u allen, Die de kunst en de waarheid mint! Domheid houdt zich te zaam, steunt op der stemmen tal, Wint eenparig gevoel tegen het meerdre licht, Roept ‘nacht en verduisteringe’ In het midden des heldren dags. [pagina 110] [p. 110] Slechts één middel is uw: huilt met het uilenbroed, Tot dat de uilen, allengs huilend uw eigen toon, Hun liedjen te huilen denken; Zoo verkrygt gy een meerderheid! Doch neen, nimmer verlaagt zóó zich een vry gemoed, Dat, zyns zelven bewust, over verwaten lof Schokschoudert en over heekling, En het eigene pad vervolgt. Eén lief lachjen der kunst loont u in waarheid meer, Dan 't ruw handengeklap eener onnoozle schaar; Onsterflikheid ademt zachtjens In het lachjen der heilige kunst. Vorige Volgende