Gedichten(1850)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Heere P. Van Duyse. Zinge wie wil voor het gemeen, hy verlaagt zich Nimmer zoo diep; hy bestaat edelen geesten Met melodische kunstgewrochten Lieflik te streelen het oor. Slaat hy den toon, naar uw gevoel, wat te hoog aan, Houdt hy zich niet als een vorsch, wadend op poelgrond Wie verwyt het den leeuwerikke, Dat hy zich heft tot de zon? [pagina 108] [p. 108] Zingt hy om lof, rekent hy soms op de volksgunst? Neen, hy is vry als de lucht, welke hy inaêmt. Vryheid ademen alle zangen, Welke hy orgelt in 't ruim. En - als hy zacht daalt tot der aard', hoe beluistert 't Vrolike kind een gekout, rein als de dauwdrop, Zoet als honing, als manna voedend, Zaligend hart en vernuft. Doch - nog en is 't heerlikste lied niet gezongen, Dageliks groeit nog de klem, plooit zich de zachtheid Zyner vollere grondakkoorden, En het volmaaktere volgt! Vorige Volgende