Gedichten(1850)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 89] [p. 89] De plaats myner Jeugd. Wen de avondwind het loover schommelt Van beuk en eik en berk, Wen uit het dorp een klokjen dommelt En roept en noodt ter kerk; Wen duizend stemmen om my bruisen In struik, in gras en riet, Wen bloem en bladen zamenruischen En smelten tot een lied: Dan keert als door een tooverroede Myn jeugd en lentgety, En 't wordt my teêr en vreemd te moede, En zalig waan ik my. Dan zie ik weêr myn lieflingsweiden Met bloempjens geel en bruin, En, die my gul hun lommer spreidden, De boomen hoog van kruin. Ik wandel bly langs 't pad der beke, My spieglend in heur' glans; Ik juich, verrukt in 't schoon der streke, En pluk en vlecht een' krans. [pagina 90] [p. 90] Des kikkers gorgel kwaakt en klatert Ver over de oevers weg; Niet minder schel, toch zoeter, schatert De vink in 't loof der heg. Ja, waar dat beekje wilder kronkelt Door wilg en els en riet, Dan weder als een parel vonkelt In 't zonnig bont verschiet; Daar dronk ik eens in volle teugen, Het honingzoet der jeugd, Daar wekt weêr myn verrukt geheugen De schimmen myner vreugd; Daar droom ik me in de bonte delling By maat en boezemvrind; Nog dekt het bosch de kleine helling Eens teêr door ons bemind. Nog hoor ik, hoe wy vrolik zongen In 't dichte kreupelhout, En stoeijend door den braemstruik drongen, Die needrig kruipt in 't woud; Of hygend, met verhaaste schreden, Ons hieven boven 't bosch, Of rollend langs de helling gleden Den berg af over 't mos. [pagina 91] [p. 91] Neen nimmer kan ik 't dorp vergeten, Waar 'k zalig was als kind, Waaraan erinrings rozenketen Met knop en doorn my bindt. Wen de avondwind het boschloof schommelt Van beuk en eik en berk, Wen in de verte een klokjen dommelt En roept en noodt ter kerk; Dan voel ik een geweldig dringen Naar 't dierbaar oord der jeugd, En louter zoete mymeringen Vergulden wat my heugt. Wen duizend stemmen om my bruisen In struik, in gras en riet, Wen bloem en bladen zamenruischen En smelten tot een lied: Dan ryzen opwaerts myn gedachten Naar 't schittrend stergewelf, En ik vernieuw myn vlinderjachten Soms in den hemel zelv'. Vorige Volgende