Gedichten
(1850)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij
[pagina 28]
| |
Zoek ik, jonge knaap, verholen,
Vinken op die daar verscholen.
Doch ik zie,
Als ik spiê
Door het welig elzenloover,
Een verrukkend zingetoover.
Tusschen 't riet
Van den vliet
Baadt een nymfjen heen en weder,
Zonder gordel op en neder.
'k Wil ontvliên
En toch zien,
'k Wil het schoone wel beschouwen,
Alles naderhand berouwen.
Sedert lang
Ben ik bang,
Dat ik eens ten afgrond renne,
Wen ik niet myn schuld bekenne.
'k Ben nu oud,
'k Bleve ook koud,
Blonk me niet zoo menig reisjen
Schooner steeds dat toovermeisjen.
|
|