Gedichten
(1850)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij
[pagina 21]
| |
Elk bezeme en kere een weinig,
Waar of hy huize of schuil',
Dat zich het binnenste reinig'
Van alle besmettingvuil.
Dan trekt de lente binnen
Met al heur verlokkende schoon,
Met al heur goochlen en minnen
Verrykt ze de needrigste woon.
Het buije of loeije buiten,
Het ziede of zenge op straat;
Wij hooren maar zingen en fluiten
By 's levens honingraat.
|
|