Gedichten
(1850)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij
[pagina 11]
| |
Al zwetsende naderen
Sysjen en mosch,
Om 't nest te vergaderen
Zwerven ze in 't bosch;
Zy zingen en springen
Zoo lustig te gaêr,
Elk zoekt in zyn kringen
Een wyfjen tot paar.
Ik scheppe myn leeringen
In de natuur,
Der bloemen schakeringen,
Schoon niet van duur,
Zyn daarom bezonder
My lief en my waard,
Wyl God ze zoo wonder
Gemaald heeft op aard.
En zou ik niet strengelen
Liefde en genot?
Dat is ja der engelen
Zalige lot.
Ja boven de starren
En onder de maan,
Kan Liefde niet warren
Op zuivere baan.
| |
[pagina 12]
| |
Uw richtingen kronkelen
Ver van uw plicht,
Dauwdruppelen vonkelen
Voor uw gezicht,
Gy ziet een gewemel,
Dat wis u verwart,
Omdat gy den hemel
Niet voelt in uw hart.
De Lente en heur streelingen
Treffen u niet,
Gy hoort niet de kwelingen,
Let op geen lied;
Wat God heeft gegeven
Vindt nauw uw genâ.
Voor u - is er leven
Noch hier, noch hierna!
|
|