Gedichten
(1850)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij
[pagina 4]
| |
Doch geen der bloemkens in de weiden,
Hoe ryk van kleur, hoe zoet van geur,
Hoe lieflik wenkend zy ons vleiden,
Kreeg boven de andere onze keur.
Maar dicht by 't beekjen van de weiden,
Belommerd door het wanklend riet,
Daar loeg om dra ons te verleiden
Het helderblauw Vergeetmyniet.
En naar het beekjen van de weiden
Boog zich myns liefjens engelhoofd;
Daar zal de plant geen straal meer spreiden,
Zy werd van hare kroon beroofd.
Myn liefjen in de weelge weiden
Stak 't blauwe takjen aen myn hart,
Zy dacht aan 't uur van gaan en scheiden
En al heur lust verging in smart.
En waar het beekjen door de weiden
By els en wilge henenvliet,
Omhelsden wy elkaêr en schreiden:
Vergeet my niet! vergeet my niet!
|
|