Het was erg zwart in de dikke schaduw, zodat men er niet zo gemakkelijk kon onderscheiden. Daarbij waren zijn ogen er niet krachtiger op geworden en had hij tegenwoordig een lorgnet nodig, dat hij nu juist niet bij zich had. ‘Siapa itoe?’ [‘Wie is dat?’] vroeg hij heftig, zich zijwaarts buigend om te kunnen zien.
‘Dag Sors! Jij schrikt van mijn? Tobat, zo komiek toch, ja!’
Yps lachte weer met een rolslagje en liep nu dicht tegen hem aan, haar zijden baadje tegen zijn kabaja schuifelend. Het was of hem een straal koud water langs de ruggegraat ging. Nu was hij werkelijk geschrokken, nu daar te midden van zijn bevredigende dromen over het lieve van het heden, als het ware de incarnatie van het ellendige, vieze verleden in alle stilte voor hem was verrezen. Doch de schrik duurde niet lang en ging heel gauw in toorn over.
‘Zeg eens,’ zei hij heel uit de hoogte. ‘Wat mot jij?’
‘Jij gaat mee, ja Sors? Jij wilt weer goed worden? Zij zijn uit naar de Soos. Je kunt gerust. Ze komen nooit thuis dan tegen het schot.’
Was het mogelijk? Dat wilde hem, de heer Vermey, chef van de firma enzovoort mee hebben op een clandestiene manier in het huis van een paar ongetrouwde employés...
‘Ajo, donder op!’ zei hij zacht maar gloeiend kwaadaardig om de beledigende propositie.
‘Toe Sors,’ zei ze nu smekend, half huilend. ‘Kan niet schelen waar, maar gaat mee met mijn, ja! Ik wil met jou, helemaal met jou!’
Zij had met beide handen zijn arm gegrepen en klemde er zich aan vast met zenuwachtige kracht. Hij slingerde haar weg met één zwaai zo fors, dat hij er een kerel mee omver geworpen zou hebben. Yps viel op een hoop grind langs de weg met een onderdrukt adoe! en Vermey stapte voort met grote schreden, zo snel zijn lange benen en zijn sloffen het hem veroorloofden.
Bevend van opgewondenheid, ongerust en vol vrees kwam hij terug in zijn achtergalerij. Hij greep de fles cognac, maar kon het glaasje haast niet volschenken. Als zij nu eens een ongeluk had gekregen! Of, wat nog erger was, ook woedend werd en hem achterna kwam om op haar gemene manier standjes te maken. Het angstzweet brak hem uit. Hij moest wachten. Hij kon niet naar binnen gaan, meende hij en in de onaangenaamste gemoedsstemming, hem in lang overkomen, wachtte hij, onrustig glaasjes cognac drinkend om zich te kalmeren.
Yps had zich maar een heel klein beetje bezeerd. Zij was ook werkelijk zo kwaad geworden, dat ze tot alles in staat zou geweest zijn, maar ze zag bij de naaste gardoe [wachthuisje] beweging. Wellicht hadden de kerels iets gezien en kwamen erop af. Nu had ze in het minst geen lust door de nachtpolitie opgepakt te worden en daarom liep ze hard haar tijdelijk en onwettig home binnen.
In haar kamer in de bijgebouwen ging ze in alle stilte tekeer, meer verlangend naar Vermey dan ooit, voor een ogenblik razend om de ma-