op zo'n manier in de bestemming van jouw leven, dat hem niet behoorde, te grijpen.’
‘Dat deed hij niet,’ protesteerde zij. ‘Hij greep in niets. Kasian, hij kon niet eens meer een woord spreken! Maar hij verzocht het met zijn zwakke handen en zijn brekende ogen, die ik nog altijd vóór me zie,’ eindigde zij snikkend.
Voirey haalde met een zucht zijn magere, brede schouders op.
‘Hoe hij zijn verlangen te kennen gaf, doet niets ter zake. Men doet dat naar macht en gelegenheid. Als men gezond is, dan zegt men wat men wil. Als men stervende is en niet meer praten kan, geeft men het te kennen zo goed het gaat, op een andere manier. Maar dat heeft met de zaak van een huwelijk tussen jou en Vermey niets te maken.’
‘Ik moet de laatste wens van mijn stervende vader eerbiedigen,’ hield zij vol.
‘Beste Lena, dat moet je niet. Het is een van de krankzinnige begrippen in deze oude, half verlopen samenleving.’
‘Ik zou rust noch duur hebben als ik het niet deed.’
‘Dat zou je wel, kind. Geloof me, dat zijn zinsbegoochelingen, anders niet. Het betreft hier jouw eigen levensgeluk en daar mag je op die manier niet mee te werk gaan. Als het een ondergeschikt iets was, een cadeau of legaat, wel dan zou ik zeggen, doe het maar. Dàt maakt niet uit. Nu is het nonsens en je ouwe heer...’
‘Ik verzoek u geen kwaad van mijn overleden vader te spreken.’
‘Het komt niet bij me op, dat weet je heel goed. Maar ik wil de eenvoudige waarheid in zulke zaken.’
‘Welnu, de waarheid is dat hij me met Vermey getrouwd wilde zien.’
‘Och!’ riep hij ongeduldig. ‘Ik bedoel de waarheid ook over gestorven mensen. Dat moet. Het is als was het een verdienste dood te gaan!’
‘Dat geloof ik niet, maar het is vol betekenis voor hen die achterblijven.’
‘Nonsens, kind! Allemaal ongezonde romantiek. De waarheid is dat de ouwe heer een heel gewoon mens was, zelfs niet eens zoveel. Ik weet dat hij zich nooit veel aan tante liet gelegen liggen. En dat hij het weinig deed aan zijn kinderen heb ik bijgewoond. Je kunt me daarover niets wijs maken.’
‘Ik wil dat niet, maar...’
‘Nu dan,’ vervolgde hij, vrij heftig, ‘wees dan ook verstandig. Heb je zin in Vermey, zeg het ronduit. Maar haal er niet die ongemotiveerde caprice van je papa op zijn sterfbed bij. Dat kan ik niet hebben.’
‘Dat je zo'n hekel aan mijn vader had, wist ik niet...’
‘God, God!’ viel hij haar wederom in de rede, zijn knokkige handen met komieke wanhoop door zijn steile haren strijkend, ‘wat is het moeilijk ditmaal een verstandig woord met je te spreken! Had ik een hekel aan hem! Heb ik hem bij zijn leven slecht of maar onaangenaam bejegend?’