heen en weer schommelen op zijn wipstoel, met langzaam bewegen van zijn verweerde kop, turend door de krees naar de stoffige weg.
‘Het is geen kleinigheid hier zaken te doen voor eigen rekening.’
‘Het zal hier wel net wezen als elders.’
‘Dat geloof ik niet, Ik vaar al een twintig jaar op Indië en heb er in mijn leven rare dingen over gehoord.’
‘Het kost veel geld, bedoelt u.’
‘Och, dat bedoel ik nog zozeer niet. Zaken oprichten kost hier een handvol geld,... maar ik bedoel... Bent u een neef van de gouverneur-generaal?’
‘Toevallig niet.’
‘Hebt u ook ooms in de Raad van Indië?’
‘Nee,’ zei Voirey, ‘die heb ik niet.’
‘U zult toch allicht een tante hebben die met een directeur van een departement is getrouwd?’
‘Ook dat niet.’
‘Of voor het minst geparenteerd wezen aan een of meer residenten of hoofdambtenaren te Batavia?’
‘Niets, niemendal, commandant! Mijn enige bloedverwante was mevrouw Bruce, en die is dood. Maar wat wilt u met dat alles zeggen?’
‘Kijk eens, mijn waarde heer: ik weet het niet, zie je, maar ik heb zo wel eens horen beweren door mensen van ondervinding en die het tenminste konden weten, dat men om hier particuliere industrie te kunnen drijven, steun moet hebben door bloedverwantschap. Dan krijgt men alles gedaan, ook het onzinnigste. Heeft men die niet, dan wordt men stelselmatig tegengewerkt en krijgt niets gedaan, ook niet het billijkste.’
‘Dat zal wel overdreven zijn.’
‘Best mogelijk! Ik zei het u immers, ik weet het niet. Ik heb het maar van horen zeggen. Lieg ik, dan doe ik het in commissie; maar die committenten, daarvoor sta ik in, waren mensen van ondervinding.’
‘En daar zou men dus met slagen, als... Permitteer me commandant, dat ik uw mannen van ondervinding houdt voor het genre: Indische mopperaars.’
‘Het is mogelijk. Ik zal het u niet opdringen.’
‘Misschien ga ik over een maand of wat weer terug. Ik ben aan niets of niemand gebonden. Ik zal eens rondzien hier en daar, en als ik denk dat een machinefabriek op kleiner of grote schaal hier lukken zou...’
‘Maar mijn beste heer, dat kost kapitalen.’
‘Ik zeg u, dat dit het bezwaar niet is.’
‘Meent u dat in ernst?’ vroeg de kapitein, thans half en half teruggekomen van zijn eerste gedachte dat het maar bluf was.
‘Natuurlijk! Ik maak nooit aardigheden over zulke zaken. Maar zoals ik zei: ik weet in het geheel nog niet wat ik doen zal.’
‘Maak u in elk geval eerst vrienden. Zoek de hoogste connecties die