te trappen. Zo'n kerel was nu maar niet tot het geringste besef te krijgen. Dat hield maar vol: ze knoeien, en als je hem vroeg wat ze nu eigenlijk deden en wat hij had gezien, dan luidde het stereotiep: ze knoeien. Een grote, onbedwingbare zucht om grof te wezen en ruw en matroosachtig, kwam bij hem op. Instinktmatig voelde hij, naar het scheen, dat deze Europeaan niet vatbaar was voor een geregelde reportage, als hem niet brutaal en haast met geweld de woorden uit de keel werden gehaald.
‘Toen jij voor het eerst met je lelijke bakkes op de grond lag en je keek door dat smerige gat van je, wat zag je toen?’
De man vond die vraag erg grappig en lachte erom. Maar hij zei zo dadelijk niets.
‘Kom,’ vervolgde Vermey, ‘sla nog een brandy in je kraag, dan zal je wel wakker worden.’
En, altijd lachend, drong de klerk het tweede glas alsof het water was.
‘Vooruit nu, hè!’ eindigde Vermey, vloekend. ‘Denk je dat ik lust heb om jou hier de hele nacht te houden en niets te horen?’
‘Echt meneer, ze knoeien.’
‘Maar wat dan? Wat noem je knoeien?’
‘Wel meneer,... ze knoeien.’
‘Wel gévédé!’ riep Vermey, en in zichzelf zuchtte hij, razend van woede: zou je zo'n vent niet...
‘Goed,’ ging hij met gemaakte bedaardheid voort, een vaderlijk vriendschappelijke toon aanslaande. ‘Ze knoeien dus, maar hoe?’
‘Hoe? Dat weet ik niet, meneer.’
‘Weet je dat niet? Wat kom je dan eigenlijk hier doen?’
‘Ik kom u vertellen dat ze knoeien.’
‘En je weet niet hoe?’
‘Nee, meneer.’
‘En je hebt dus eigenlijk niks gezien?’
‘Zeker, meneer. Ik heb gezien... in de kisten.’
‘In de kisten?’ herhaalde Vermey met sterk uitgedrukte verbazing, want ‘kisten’ kwamen eigenlijk bij het schandaal dat hij vermeende ontdekt te hebben en nu te horen bevestigen, in geen geval rechtstreeks te pas.
‘Juist meneer, in de kisten. Zij hebben in de kisten geknoeid. Hij, de ouwe, en de mandoer.’
‘In de lege kisten?’ vroeg Vermey met een flauwe hoop, dat er toch nog iets aan kon zijn van zijn afschuwlijk vermoeden.
‘Masa [stel u voor!], meneer!’ riep de klerk, die door de brandy wat opgewonden en familjaar was geworden... ‘in de lege kisten! Wat willen zij knoeien in lege kisten. In de volle, meneer... in de kisten met wijn.’
‘En heb je niets anders gezien?’
‘Nee, meneer. Wat zou er anders te zien zijn.’