| |
| |
| |
Lena's moeder
Lena was nauwelijks in de voorgalerij, of haar vader kwam haar tegemoet met een gezicht vol uitdrukking van plezier en vrolijkheid. Hij riep haar niets anders toe dan een ‘Wel?’ met een stemintonatie waaruit de verwachting van een aangename tijding sprak. Hij schrok toen hij in het licht der lamp die juist ontstoken werd, haar gezicht zag: nu bleek en boos, zo boos zoals hij niet gedacht had dat het ooit had kunnen staan. Zij deed hem verwijten, harde ernstige verwijten. Zij sprak fatsoenlijk en zonder op meer te zinspelen dan strikt noodzakelijk was, maar even scherp en onbewimpeld als zij het gedaan had tegen Vermey en hij had er al even weinig tegen in te brengen nu hij alles hoorde, zoals het was. Hij kon alleen zeggen dat hij het goed had bedoeld. Wat hij verder zeggen wou, verzweeg hij maar, omdat ze zo boos was en hij haar opgewondenheid bijna aangenaam begon te vinden, omdat die licht bracht in haar fletse ogen en gloed op haar matbleke wangen. Omdat hij voor het eerst van z'n leven de vleiende indruk kreeg dat hij een dochter had, die mooi kon wezen ook al was het dan maar in sommige juist niet verkieslijke ogenblikken.
Lena ging nu haar eigen kamer binnen, waarin zij niet sliep, maar die ze als een soort boudoir had ingericht, niet erg kostbaar, want dat strookte noch met de ideeën van mama, noch met haar eigen wensen, maar netjes en met goede smaak. Zij was er neergevallen op een laag stoeltje en had zó ‘n hele tijd stil gezeten, turend in het schemerlicht van de laag neergedraaide lamp, met een krachtig pogen om bedaard te zijn, om haar zenuwen te bedwingen, om de grote beweging te onderdrukken die met geweld in haar was opgekomen, die haar ademhaling versneide en verdiepte en haar borst onder het licht grijs kleedje hoog op en neer deed gaan. Die een gevoel over haar had gebracht alsof er iets ontzettends was gebeurd, een groot feit dat een ongeluk was, of ermee gelijk stond. Zij vocht tegen dat dwaas oppermachtig gevoel. Wat zij gedaan had was goed en verder betekende het hele voorval niets. Het praatje dat volgen zou, moest geheel in haar voordeel zijn en zou binnen korte tijd doodbloeden, als alle praatjes, verdrongen door opvolgers. Zij had immers gelijk. Zij had immers gehandeld als een meisje dat door opvoeding, door persoonlijk karakter, door levensgedrag aanspraak heeft op fatsoenlijke bejegening. Dat niet behandeld wil worden als de aanstaande materiële andere helft zonder meer, maar dat een hoog standpunt vraagt van onderscheiding, van liefde en toewijding, om later haar volle, grote plaats te bekleden in het gezin; om er meer te zijn dan een levend werktuig met wettig patent. En al drukte zij het niet uit haar zelf door woorden, zodat elke gedachte een denkbeeld werd, zij dacht het toch en ze streed met dat wapen tegen die sterke onverklaarbare aandoening, tot ze haar hoofd liet zinken op
| |
| |
haar arm en huilde, alsof ze diep, diep ongelukkig was. Er kwam geen ongewenste inmenging: geen stumperd van een vader of moeder of broer of zuster kwam haar kamer binnen met een welgemeende poging tot troosten. Zij kon gerust uithuilen zonder tekst of uitleg. Zonder dat men haar aan het verstand wilde brengen hoe goed het was dat de zon scheen, het water stroomde en de mens leed. In het verhakte en onverschillige milieu van dit huisgezin had ze tenminste geen overlast van misplaatste deelneming.
Het was haar voorbijgegaan, het had zich aangeboden! De grote gelegenheid om de andere kant van het leven te leren kennen langs de geoorloofde weg, had zich opgedaan. Zij had haar kunnen grijpen. Het had slechts de moeite gekost één woordje te zeggen en iedereen had het natuurlijk gevonden en goed als zij het had gezegd. Geen sterveling had er zich een aanmerking over veroorloofd. Zij had geld, Vermey had een positie. Er was geen beletsel, geen hindernis, noch maatschappelijk, noch huishoudelijk... Zij had het geweigerd, zij had uit hoogheid van opvatting de natuur versmaad, de ruwe machtige, wrede natuur, die zijn plompe vuist binnen in de mens houdt als een onweerstaanbare motor en hem schudt...
Toen ze haar gezicht droogde met haar zakdoek, stond er een scherpe trek op, die er òf niet geweest was, òf althans niet zo uitgedrukt. Zij draaide de lamp op, keek in een handspiegel en zag hem, die trek. Ze kende hem niet, zó goed had ze de mensen nooit bekeken. Ze kende hem niet als het onderdeel van een samenstel, dat een taal spreekt op zichzelf, tot... de ambtenaar van de burgerlijke stand er de spons over haalt en hem wegveegt!
De tafelschel boven had al tweemaal zijn rinkelende metaalklank door kamers en galerijen gezonden. Lena had het wel gehoord, maar zij was niet gegaan. Het zou, dacht ze, wel niet anders wezen dan een herkauwen van dat geval met Vermey. Dáárvoor was nog tijd genoeg! Het kon wel niet anders zijn, want nauwelijks was ze in haar kamer of ze hoorde de harde stap van haar vader op de houten trap naar boven. Nu, nu ze bedaard was en zich in haar huiskleding hadgestoken, insaroeng en kabaai, zocht ze haar moeder op, die reeds weer in bed zat tegen de stapel kussens en om het feile licht te weren, het lampje ook achter het schutsel had laten zetten.
‘Heb je het toch gedaan?’ vroeg de doffe, vermoeide stem haast onverstaanbaar zacht.
‘Zeker ma!’
‘En wat zei-ie wel?’
Het was, vond Lena, verwonderlijk. Er klonk in de vraag iets door van grote vrouwelijke nieuwsgierigheid. Zo ziek als haar moeder was, zo moeilijk haar de ademhaling viel, zo schor en bijna klankloos de benauwde stem was, toch scheen het dat bij dit belangwekkend geval de oude mens naar de oppervlakte kwam dringen, geprikkeld door het bij- | |
| |
zonder pikante, en dol nieuwsgierig om te horen hoe een man die zich van achter brandt, zich houdt bij het zitten op de blaren.
‘O, hij was erg afgebluft, geloof ik. Hij heeft eerst nog wat geprotesteerd. Verbeeld u, dat hij brutaal genoeg was om me: lieve Lena! te noemen. Dat heb ik hem anders verteld. Daarna wilde hij zich nog verdedigen toen ik hem verweet dat hij me alleen vroeg om ons geld.’ Mevrouw Bruce zweeg en keek rechtuit naar het donker ornament van het ijzeren ledikant. Haar zwak lichaam bleef al de bewegingen meemaken van het moeilijk spel van haar longen. Zij was meer dan ooit ingezonken en luider klonk het klagend geluid der piepende ademhaling. Maar op haar smal, afgetobd gezicht kwam een uitdrukking van weemoed en teerhartigheid. Had hij dat gezegd? dacht ze. O, ze herinnerde zich zo goed die knappe, nette jongen, bon-vivant, een beetje scharrelaar, wat heel erg zelfs, maar toch zo'n gezonde kranige boy, altijd even in de puntjes. En ze glimlachte tegen de figuur in haar herinnering, die ze niet meer had gezien de vele maanden dat ze boven zat, ziek opgesloten in haar kamer. Hij had haar Leentje ‘lieve’ genoemd; dat trof haar. Zou hij het misschien toch gemeend hebben? Zou hij... wie weet of hij niet werkelijk veel van het meisje had gehouden. Kasian!
‘Hield je heus niet van hem, Leentje?’ vroeg ze, haar droge warme hand op die van haar dochter leggend.
‘O nee, ma!’ zei Lena met een diepe zucht, ‘als dat waar was geweest...’
‘Zou je geen “nee” hebben gezegd.’
‘Dat niet. Maar dan zou ik hier niet zo rustig staan. Ik ga nu naar beneden, ma. Het is tijd voor de kinderen. Zal ik u iets sturen?’
Met een afwerend gebaar stak haar moeder de knokkels op. ‘Een bordje soep, Leentje. Anders niet.’
In het hoofd van de zieke spookte nog het beeld van Vermey, in de gratie thans omdat hij Lena ‘lieve’ had genoemd en ze schudde in haar eentje weer meelijdend het hoofd en zei nog eens zachtjes: ‘Kasian!’ Lena sliep die nacht, zoals ze het in lange tijd niet had gedaan. Zij werd wakker op de vaste tijd en was verbaasd over haar uitgeslapenheid in de gewone zin van het woord. Maar dadelijk zag zij om naar haar moeder, in wier reusachtig grote bed zij thans lag. Mevrouw Bruce sliep nog. Zij was, bij haar zittende houding, onderuitgegleden en scheen daar geen hinder van te hebben. Zij sliep rustig en ademde met minder moeite en geluid dan anders. Zachtjes gleed Lena het bed uit en ging baden. Ook toen ze terugkwam om wat toilet te maken en een schone kabaja aan te doen, sliep haar moeder. Zij ‘deed’ het huishouden als altijd. Papa, erg uit zijn humeur, sprak geen woord tegen haar, beknorde de kinderen en had op alles aanmerkingen, tot hij, goddank, de deur uitging. Tegen acht uur reed de coupé van de dokter het erf op.
‘Hoe is het?’ vroeg hij rechtuit naar achter komend: ‘Nog altijd hetzelfde?’
| |
| |
‘Ik geloof dat mama wat beter is.’
Hij hief het hoofd ietwat omhoog met een kort, snel rukje en en dacht er het zijne van.
‘Hoe is het vannacht gegaan?’
‘Juist dáárom. Mama heeft vannacht zo goed geslapen, als ze in geen tijd heeft gedaan.’
‘En een van ons tweeën ook! Je zoudt er een boel beter uitzien als je zelf wat meer en geregelder nachtrust had.’
Ze had een bui van grappigheid. Dat kon wel tegenover de dokter, die er al zoveel jaren practiserende en onder de moeilijkste en intiemste omstandigheden er gekomen was juist door zijn positie als geneesheer.
‘Ik begin anders te geloven dat ik er tegenwoordig nog zo siecht niet uitzie.’
De dokter, die er niet over had willen beginnen, maar nu dadelijk het appeltje opving, zei met een glimlach, waarin zich verwondering uitdrukte: ‘Dat hoor ik! Maar ik begrijp niet, waarom je hem de bons hebt gegeven. Hij is toch een... geschikte vent.’
‘Weet u het dan nu al?’
‘Jullie leven niet achter een Chinese muur!’ zei hij luid lachend om haar verwondering. ‘Vannacht om twaalf uur werd ik geroepen bij de Prakke's - ze hebben tussen haakjes weer een jongen! - en toen hoorde ik al dat je hem in de vooravond had afgewezen.’
‘Hoe is het mogelijk!’
‘En hij strooit nu rond dat hij ervan afziet je te vragen. Maar het aardigste is dat niemand hem gelooft. Nu ga ik eens even naar mama kijken. Heeft ze haar drankje op tijd gehad?’
‘Natuurlijk niet. Zij heeft geslapen en ik durfde haar niet wakker maken.’
‘Hm!’
Terwijl hij naar boven ging, in stilte Indische huizen met trappen verwensend, stond Lena met de handen op haar machinetafeltje geleund in gedachten rechtuit te turen. Van de gang van die geruchten kon zij zich geen idee maken. Hoe was dat toch mogelijk. Hoe kon het zijn dat nu in de vroege ochtend reeds iedereen alles wist, meer zelfs dan zij?
‘Bent u nog beneden?’ riep een stem van boven over de trapleuning.
‘Ja dokter, wat is er?’
‘O niets! Als u maar niet weggaat. Ik wou u even spreken.’
Toen de dokter de kamer binnenkwam, sliep mevrouw Bruce nog. Hij had haar bekeken en bij zichzelf het gezicht getrokken van iemand die gebeuren ziet wat hij verwacht had. Hij had zacht de sarong weggeschoven en de voeten en benen onderzocht. Hij had nauwlettend geluisterd met het zwarte toestelletje aan zijn oor op de borst van de slapende. Daar was zij wakker van geworden. Hij had even Lena toegeroepen, kwam weer binnen, vroeg naar het een en ander en behandelde verder zijn patiënte.
| |
| |
Het had het meisje aangegrepen, zonder dat ze wist waarom. Het was of haar hart ophield te kloppen, zo schrok zij van de enkele mededeling dat dokter haar nog wilde spreken vóór hij wegging. Zij stond reeds op de trap om naar boven te gaan, maar ze keerde weer terug. Het was te gek. Wie weet of het niet een kleinigheid was over de medicijn of zo. Ze hoorde hem aankomen en het verwonderde haar niet dat hij langzaam afdalend langs de brede bruingeverfde treden, met zijn fachmässige zwarte jas en dito vest en zijn ernstig gezicht, volkomen de indruk maakte van een jobsbode. En terwijl zij hem aanzag met angstige ogen, lag de vraag op haar gezicht, die hij kwam beantwoorden.
‘Het is me erg tegengevallen.’
Lena beet op haar onderlip om zich goed te houden.
‘Er is toch geen gevaar?’ zei ze, niet ontsnappend aan de gewone frase van mensen die overtuigd zijn dat er wel gevaar is.
‘Voor het ogenblik niet. Maar ik vrees toch dat we staan voor het begin van het einde.’
‘Waarom, dokter?’
‘Ik wil het u nu wel zeggen en het zal bovendien heel gauw erger blijken. Spreek er nog maar alleen met de oude heer over. Er is waterzucht ingetreden.’
Zij keek hem aan en begreep het niet. Er doemden in haar hoofd flauwe herinneringen op van verhalen die ze wel eens had gehoord, maar die haar geen andere voorstelling konden geven dan van mensen die naar het scheen door ziekte in een soort van artesische putten ontaardden, die periodiek van grote hoeveelheden water bevrijd moesten worden.
‘Wat is het eigenlijk?’ vroeg ze.
Uit de korte inlichtingen begreep ze genoeg. Dat was echt zoals hij gezegd had, in zo'n geval het begin van het einde. Ze had altijd nog hoop gehad. Ze had haar arme moeder tussen de medicijnen van de dokter door, allerlei inlandse poespas laten slikken, soms zo verwerkt in ander eten of drinken, dat de zieke het niet eens merkte. Het had alles niets gebaat en nu kwam onverbiddelijk de dood.
Haast alle gemeenschap met de buitenwereld hield voor Lena Bruce op. Haar moeder had nog slechts weinig vriendinnen. De oude waren naar elders gegaan of gestorven en nieuwe had ze in de laatste jaren niet gemaakt. Op de tijding van het onheilspellend verschijnsel dat zich bij de zieke had voorgedaan, was Bruce twee dagen thuis gebleven, zonder zijn partijtje te maken. Toen zijn vrouw de derde dag nog niet dood was, ging hij naar de sociëteit en leefde verder op zijn gewone manier voort. De jongens ook. Toen de eerste schrik voor de naderende dood bedaard was, maar het feit niet volgde, kwamen zij weer in hun oude doen. Enkel Lena bleef zichzelf gelijk, zij wist wat zij wist. Zij zag het dodelijk verschijnsel opkomen, naar boven. Zij kon haast de dag berekenen die de sterfdag moest zijn van haar moeder. Soms bad zij God er een eind aan te maken. Als er weer zo'n grote benauwdheid was ge- | |
| |
weest, waarbij het leven in dat afgetobde lijf een martelende strijd om het bestaan had gevoerd, verschrikkelijk om aan te zien, en als zij het onmogelijke had beproefd tot hulp en verlichting, viel ze soms, terwijl haar moeder uitgeput in stille verdoving neerlag, voor een stoel op de knieën, schreiend, zachtjes biddend om verlossing voor dat arme afgebeulde schepsel dat altijd zo alles voor haar was geweest. Waaraan haar hele herinnering hing van kind tot volwassen meisje. Dat alleen altijd voor haar had gezorgd met zo'n grote moederliefde, wie niets te veel was. Die eigen dienstbaarheid nooit zag of voelde tegenover haar kind. Die haar naaister was geweest, haar kindermeid, haar meesteres en haar slavin: haar moeder.
En het bidden hielp Lena ook niet. Wat stoorde zich ‘de’ ziekte in haar verloop en haar verschijnselen dááraan? Die deed zoals in geneeskundige boeken geschreven stond dat zij behoorde te doen om als een regelmatig fysisch proces te mogen aangemerkt worden. De dokter kon er niet veel meer aan doen dan de ziekte waarnemen. De oorzaak viel niet meer te bestrijden, dáár was geen denken aan. En wat baatte eigenlijk de rest! Toch deed hij het overige, omdat het moest en gaf hij de zieke verlichting door haar van aanmerkelijke ophoping van vloeistof te ontlasten, eerst op natuurlijke, maar toen dat niet meer hielp, op kunstmatige manier. Soms had zij rust en was vrij van pijn en benauwdheid. Dan sprak ze met Lena en gaf orders voor tijdens en na haar dood. Dan moest het meisje die opschrijven, al beefde haar hand en al kon ze niet zien door haar tranen. En eens moest de notaris worden gehaald. Toen kwam Bruce, die anders zich bepaalde tot een korte informatie's morgens en 's avonds, met grote belangstelling voor het oog en egoïstische ongerustheid in het hart naar boven. Maar de notaris, die de toestand en de verhoudingen kende, verzocht hem heel beleefd heen te gaan, wat hij deed onder stil protest tegen zulk een schending van zijn huismansrecht.
|
|