‘Maar je gaat toch heel dikwijls om deze tijd wandelen.’
‘O, ja, als het goed weer is.’
‘Ik zou de volgende dag zijn teruggekomen.’
‘U wilde me dus spreken?’
Heer in de hemel! zuchtte George in stilte, dat was verschrikkelijk. En Lena dacht: hoe onbeholpen zeurt zo'n man!
‘Het is een beetje moeilijk voor me, door de bijzondere omstandigheden. Ik kwam als aankomend jongmens al bij de oudelui over de vloer toen je nog zo'n klein kind was. Dat maakt het nu erg lastig te zeggen wat ik op het hart heb.’
Hij zweeg weer en dat verveelde haar.
‘Nu, zeg het dan,’ zei ze enigszins driftig.
Een ogenblik wilde hij stilstaan, maar zij liep door en toen moest hij ook verder gaan.
‘Ik wilde je vragen, Lena, mijn vrouw te worden.’
Zij keek niet op. Zij stapte door met een effen onverschillig gezicht, terwijl hij, een beetje bleek, naast haar liep, voor het eerst inziende dat het toch minder van een leien dakje ging dan de oude heer had gedacht. ‘Het is heel vriendelijk van u,’ zei ze, ‘maar ik kan er geen ‘ja’ op zeggen.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik niet van u houd. Dat is reden genoeg.’
George Vermey had een gevoel of hij een klap in zijn gezicht kreeg. Zijn gedachten raakten verward. Hij moest iets zeggen, dat voelde hij wel.
‘Je zult van me leren houden. Ik ...’
Zij viel hem door een korte beweging met haar waaier in de rede.
‘Dank u. Als ik dat ooit zou beproeven, dan toch nooit met u.’
‘Maak ik dan zo'n ongunstige uitzondering?’
‘Ja, een zeer ongunstige, de meest ongunstige die ik me kan voorstellen. U vraagt mij ten huwelijk en u houdt niet van mij en ik zou u aannemen, terwijl ik evenmin houd van u ...?’
‘O, lieve Lena, ik bezweer ...!’
‘Alsjeblieft niets te: lieve Lena. Ik ben dat niet voor u, ik wil het niet wezen en ik verzoek zeer bepaald van beledigende familiariteit verschoond te blijven.’
Hij wist niet meer hoe hij het had. Was dat de kleine Leen Bruce, altijd zo goed en vriendelijk? Was die zo verduiveld bij de hand met haar woorden? Dàt had hij nooit gedacht.
‘Ik weet niet,’ ging zij voort, ‘welke bijzondere redenen u hebt mij ten huwelijk te vragen. Ik wil er niet over denken. Wat ik wel weet is, dat ik uw gedrag schandelijk ongepast vind.’
‘Maar dan heerst er een misverstand,’ zei hij luider en geraakt over haar scherpe woorden. ‘Ik heb niets gedaan wat die naam verdient.’ ‘Misschien niet in uw eigen ogen, maar in de mijne wel. Dat u mij ten