| |
| |
| |
Hoe Lena de zaak opnam
‘Wat moet je toch?’
Lena was enigszins bits uitgevallen. Wel ja! Die mensen konden zo zaniken! Zij had het zo verschrikkelijk druk die ochtend en daar liep die baboe om haar heen te draaien net of ze een praatje wou beginnen. En de nonna, die het zo volhandig had met haar huishoudelijke bezigheden, was daar die ochtend niets op gesteld. Ze was anders goed voor de inlandse bedienden. Het volk diende haar graag en ging niet graag heen. Maar het kostte moeite ze te houden, soms. Papa, die nooit iets had uitgevoerd en zich nooit met iets bemoeide, had de gewoonte zo ééns in de week naar achter te gaan en met vervaarlijke stem de keukenmeid, de tuinjongen, de huisjongens, de naaister en de baboe onder allerlei lieflijke benamingen hun tekortkomingen te verwijten. Dan gebeurde het telkens dat een die wat erg hard was aangepakt, eenvoudig bij Lena kwam brenti [ontslag] vragen en niet altijd gelukte het haar de mensen met een verstandig woord van hun plan om heen te gaan af te houden. Zij had er dikwijls onaangenaamheden over gehad met haar vader, maar dan werd hij boos, want hij was niet af te brengen van het idee dat die wekelijkse bulderbasserij dringend nodig was voor de handhaving van zijn prestige als heer des huizes.
De meid was over de driftige vraag van Lena een ogenblik beteuterd geweest, maar zij herstelde zich dadelijk en vroeg of het echt waar, of het betoel was dat de juffrouw ging trouwen.
‘Ik geloof dat je gek bent,’ zei Lena, nu echt boos.
‘Alle mensen zeggen het toch,’ hield de baboe vol.
‘Alle mensen zeggen dat de juffrouw gaat trouwen met meneer Vermey en dat hij daarom uit zijn huis gaat en zijn njai wegdoet.’
‘Nu, zeg dan maar tegen alle mensen dat het een leugen is en hou verder je mond.’
Teleurgesteld en met een langgerekt: ‘Ouah!’ van verbazing, ging de meid aan haar werk. Lena, geheel van streek en erg verontwaardigd, liep de trap op en luisterde aan de kamerdeur of haar moeder wakker was. Mevrouw Bruce voelde zich die dag minder benauwd dan anders. Zij zat in haar grote leunstoel, ineengedoken in saroeng en kabaai, met ingevallen borst en schouders, zwak en doodmager, ellendig om aan te zien, met niets meer dat van krachtig leven sprak dan haar ernstige verstandige ogen en de vaste trek vol wilskracht om haar mond.
‘Verbeeld je ma,’ zei Lena pratend de kamer binnenkomend, ‘wat gemene praatjes er worden uitgestrooid.’
‘Wat dan?’
‘Dat ik zou gaan trouwen met meneer Vermey.’
Haar moeder trok de wenkbrauwen samen en diepe voren plooiden haar voorhoofd. Een ogenblik zweeg zij.
| |
| |
‘Zo, zeggen ze dat.’
‘Het is schandelijk!’
‘Och waarom! Er zal wel iets van aan zijn. Men noemt geen koe bont of er is een vlekje aan.’
‘Maar praat dan toch zó niet ma... U weet...’
‘O, ja, ik weet wel dat jij er nooit aan gedacht hebt. Maar men kan niet weten...’
‘Ik zal dan toch in de eerste plaats wel moeten weten!’
‘Je vader is altijd zulke goedevrienden met hem. Zij kennen elkaar al jaren en het zijn allebei trouwe kroeglopers. Wie weet wat ze met elkaar beramen.’
Daar had je, dacht Lena, waarlijk papa weer! Papa, die nooit iets deed, maar als hij zich tot iets zette, altijd deed wat hij niet doen moest. Er kwam een trek van minachting op haar gezicht. O zeker, ze hield veel van haar vader, maar zo'n man vond ze toch afschuwelijk.
Zij dacht daarover na, terwijl haar moeder haar aanzag, enigszins angstig. Zou zij haar kind verliezen? Zou zij nu zwak en hulpeloos, afhankelijk van anderen, de enige steun moeten missen, die ze aannam met liefde en stille dank, als iets dat natuurlijk was en vanzelf sprak? Toen Lena peinzend zwijgen bleef, wendde haar moeder de blik niet af van het eenvoudig gezichtje met de vermoeide trekken en de kringen onder de ogen. En plotseling scheen het haar in te vallen dat zij een hardvochtige, egoístische moeder was. Dat zij, die zelf twee mannen had gehad, geen hinderpaal mocht zijn voor een huwelijk van Lena. Dat het beter was als het meisje trouwde.
‘Het is goed dat je er over denkt, kind. Als je vader Vermey niet heeft afgewezen, dan handelde hij zeer verstandig, ofschoon hij er mij niet onkundig van had moeten laten. Doch ik weet het wel, iemand die altijd ziek is en de kamer moet houden, telt op het laatst niet meer mee. Ik zou maar stil afwachten, Leentje en intussen er ernstig over denken. Vermey houd ik voor een goed, ofschoon wat lichtzinnig mens. Men zegt dat hij knap is voor zijn zaken en dat geloof ik ook wel. Hij heeft een behoorlijke positie en is een flink, gezond man. Hij...’
‘Maar, ma!’ riep Lena luid lachend. ‘Is hij ook ‘hecht, sterk en weldoortimmerd’, zoals pa altijd zegt van het huis? Hoe heb ik het nu met u, maatje? Ik denk helemaal niet aan de man. Geen haar van mijn hoofd denkt aan hem!’
‘Het is misschien verkeerd, kind. Menig meisje op jouw leeftijd is al getrouwd en heeft een eigen huishouden’.
‘Een huishouden ontbreekt mij niet!’
Mevrouw Bruce zweeg een ogenblik. Nee, dat ontbrak haar dochter echt niet! Eens op de weg der erkenning en waardering van al wat Lena deed voor het gezin en voor haar zelf, stond zij niet stil. Dàt kon zo niet blijven. Het was haar nu duidelijk dat er een verandering komen moest. Het denkbeeld pijnigde haar, maakte haar benauwdheid groter,
| |
| |
zodat ze een ogenblik achterover moest zitten, de magere handen tegen de borst, het hoofd op- en neergaand van de moeite om adem te krijgen.
‘Je moet trouwen, Leentje’, zei ze, toen ze weer wat op streek raakte.
‘Je moet. In elk geval is dit geen leven.’
‘Waarom niet ma? Ik beklaag me immers niet.’
‘Het is geen leven!’
Zij had de fijne handjes van Lena tussen haar eigen uitgeteerde vingers genomen en hield ze vast op haar schoot. Dat was zo helemaal haar kind! Zo helemaal haar eigen ik, naar het tengere lichaam, zowel als naar de kloeke geest.
‘Vertel me nu eens, Leentje, is er iemand...?’
‘Mijn hemel, ma... wat een malle vraag! Er is niemand, hoor! En ik ben er blij om.’
‘Zeg het niet, Leentje, het is niet waar. Het kan niet waar wezen. Op jouw leeftijd...’
‘Het is toch zo, ma. Het kan me echt niets meer schelen.’
‘Meer schelen?’
‘Ja. Er was een tijd... Toen u nog op de been was en zelf het huishouden deed. Toen ik veel tijd had, tijd genoeg om muziek te maken en urenlang niets te doen. Toen ik lange nachten sliep en 's middags uren in bed lag met een boek. Toen had ik...’
‘Ja ma,’ ging Lena verlegen voort, ‘ik kan het u wel zeggen. Ik geloof dat ik in die tijd iedereen zou getrouwd hebben die me het hof had gemaakt.’
Haar moeder knikte zwijgend. Dat kende ze, het was de heel gewone geschiedenis.
‘Het is nu lang voorbij. O, ik ben er zo blij om! Ik heb het nu erg druk. 's Nachts komt er van slapen ook niet veel en als ik 's middags een uurtje naar bed ga, dan raak ik nauwelijks mijn kussens of ik slaap al.’ ‘Dat is een ander uiterste.’
‘Het is mogelijk, ma. Maar laat het zo maar stilletjes blijven en maak geen veranderingen. Als het me moeilijk wordt, zal ik er wel om vragen. Vermey is mal; ik wil hem helemaal niet hebben.’
Het egoísme was toch bij de zieke niet geheel onderdrukt. Goddank! dacht ze met stille zelfvoldoening en met een zucht van verlichting. Goddank! Ze had eigenlijk niets liever dan dat alles maar bleef zoals het was.
‘Dus wil je hem afwijzen? Zou het dan maar niet beter zijn, het gehele aanzoek te voorkomen?’
Maar nu kwam de meisjesaard boven.
‘Wel nee, zeker niet. Laat ik er ten minste het plezier van hebben.’ ‘En hij ongetwijfeld het verdriet.’
Lena schaterde van het lachen.
‘Maatje, maatje, hoe heb ik het nu? Dat is toch wat al te erg! Die fraaie vriend van papa, die zonder mij ook maar met een enkel woord ergens
| |
| |
over te hebben gesproken, het praatje rondstrooit dat ik met hem trouwen zal, heeft echt wel wat anders verdiend dan uw teder medelijden.’ ‘Hij houdt misschien heel veel van je.’
‘Hoe dwaas! Iemand die... Zo'n kerel,’ brak ze in toorn los, ‘zo'n kerel, die daar leeft met een...’ Ze wilde het woord niet zeggen, maar onder een: ‘Bah! Ik begrijp niet hoe u er nog over kunt spreken’, liep ze de kamer uit.
Mevrouw Bruce schudde glimlachend het hoofd. Zo'n kind! Hoe weinig wist zij wat de wereld opleverde. Het zou er aardig uitzien, als dat een reden was om in Indië een huwelijk te weigeren! En niet enkel in Indië, maar overal. Overal, voor zover ze wist, deden de mannen in hun jeugd ongeveer zoals ze hier in Indië doen, met het enige onderscheid dat het hier een zaak was, even open bedreven als de open bouw van de huizen, en in Europa meer in het geheim achter de muren der hoge steenmassa's. Maar de mensen, dat leerde haar levenservaring, waren zowat overal eender. Goeden en slechten, slechten en goeden, slechten het meest. Haar eigen man vertrouwde zij niet, zo oud als hij was. En het was óók daarom dat ze zo opzag tegen het in dienst nemen van iemand ‘ter assistentie in de huishouding’.
Aan tafel keek Lena haar vader eens aan.
‘Vanmorgen,’ zei hij na enige aarzeling, ‘is Vermey uit zijn huis getrokken.’
Zij antwoordde onverschillig: ‘Zo!’ en spoorde haar broertjes aan de frikadel te eten die ze niet lustten en op hun borden lieten liggen. Het trof haar dat de oude heer nu alleen de naam noemde, terwijl hij vroeger altijd sprak van ‘meneer Vermey’, zoals hij gewoon was te doen van zijn vrienden tegenover zijn kinderen.
‘Hij is in 't logement gegaan, voorlopig.’
‘En zijn inboedel?’ vroeg ze om toch iets te zeggen en niets te laten merken.
‘Die heeft hij overgedaan. Het is maar goed ook, want een vendutie is, als men op de plaats blijft, schade voor de hand. Heb je vanavond wat lekkers?’
Zij haalde de schouders op.
‘Dat weet ik niet. Als het nodig is zal ik iets laten maken. Overigens als gewoonlijk.’
‘Ik had Vermey willen vragen een bordje soep te komen eten.’
Ze staken dus met spoed van wal, dacht Lena en ze lachte in haar hart. Er moest geen tijd verloren gaan! 's Morgens - en nu maakte zij zich inwendig weer boos! - 's morgens de njai de deur uit en 's avonds daarop de eerste poging om een fatsoenlijk meisje tot vrouw te krijgen! ‘Als u meneer Vermey vragen wilt, - het is mij wel.’
‘Laat bloemkool maken met saucijsjes,’ zei Bruce erg in zijn schik. ‘Ik weet, daar houdt hij van.’
Lena knikte toestemmend, met de lippen stijf op elkaar. Ze zou hem
| |
| |
‘bloemkolen met saucijsjes!’
Dat was zeker haar eerste les geweest in de kunst om iets naar de smaak van haar heer en meester klaar te maken! Doch zó erg was het niet gemeend. Eigenlijk wist Bruce zelf niet recht of Vermey van die schotel zoveel hield. Hij zelf had er trek in.
Maar in één opzicht had Lena juist geraden.
Het afscheid van Yps was inderdaad roerend geweest, doch de ontroering was geheel aan de kant van George Vermey. Hij was de ganse vorige dag verbazend ‘lief’ voor haar geweest en daar hij nu weer geld had, wilde hij haar van alles meegeven. Zij liet zich niet onbetuigd en plunderde de kasten dat het een aard had. Het linnengoed, het tafelgoed, alles pakte zij in en grobags [soort vrachtkar] vol gingen naar het ‘huisje’ met de ‘meubeltjes’. Alle kleine voorwerpen die niet op inventaris waren verkocht, gingen dezelfde weg. Maar als hij vroeg of ze soms nog wat nodig had dat aangeschaft moest worden, keek ze hem aan, trok een verdrietig gezicht en schudde mismoedig het hoofd. Dan smolt de gevoelige ziel van Vermey als was in de zon. Hij paaide haar met zoete woordjes en beloften. Hij liep met haar door het huis, de armen om haar heen, vol kasian en liefde, maar toch met de stille verzuchting dat hij zo blij zou wezen als het uit was. Yps liet zich dat alles welgevallen. Zij wist dat hij een muis was in de val. Zij deed alsof ze stil verdriet had, wel wetend, hoe ze hem ‘lijmen’ moest en wat de beste manier was hem te doen dokken. Ze hield alles in het oog. Terwijl hij naast haar zat op de divan in de achtergalerij, zij haar hoofd tegen zijn borst liet rusten en hij haar liefkoosde, zag zij hoe haar moeder, die bij een der bediendenkamers stond, met een vragende blik op het keukengereedschap wees, dat nog bijna nieuw in de glans van blauwe en witte porseleinverf op een tafeltje buiten stond. En zij knikte snel van ‘ja’. Wel waarachtig, zou zij dat benaderen! Die gek met zijn aanhaligheid! Het zou er, daarvoor vreesde zij, nog op kunnen uitdraaien dat ze iets vergat mee te nemen.
‘Ati!’ [lieveling] lispte zij zacht, haar grote zwarte ogen naar hem opslaande en ze neuriede een melancholiek Maleis liedje, van een meisje dat door haar toean wordt verlaten en in de kali springt. En onder de hand was haar oog gevallen op de kanarievogel in het mooie vergulde kooitje van ijzerdraad en ze kon zich maar niet herinneren of dat op de inventaris stond. Zij meende van niet, dus zou ze dat ook nog meenemen naar het ‘huisje’. Toen alles de volgende morgen in orde was, deden ze samen de ronde, hand in hand. Hij diep ontroerd met tranen in de ogen, zich verbeeldend dat dit afscheidsbezoek haar een innig verdriet deed. Zij de ogen overal rond latende gaan, ongerust dat ze wellicht nog iets had vergeten.
Eindelijk zat ze met haar moeder in het karretje.
Met een diepe zucht sloot George de glazen voordeur.
| |
| |
‘God almachtig!’ zei hij zacht, ‘wat ben ik blij dat dat achter de rug is. Wat een corvee!’
's Avonds vóór hij naar de Bruce's ging, liep hij even aan bij zijn vrienden om een dramatische schets te geven van de laatste ogenblikken. Hij deed het hoogst verdienstelijk. Beiden waren er zeer door ontroerd, namen zich ernstig voor hun eigen huishoudsters nooit zo'n behandeling aan te doen en nimmer te denken aan een wettig huwelijk. Vermey was nu eenmaal de waaghals en een ‘kraan’; hun was het te machtig.
Het was erg licht in de voorgalerij bij Bruce, Lena had bepaald die avond haar beau soir. Zij had werk gemaakt van haar toilet en van haar kapsel, wat verschrikkelijk moeilijk was met zo'n haarmassa. De oude heer Bruce had er niet op gelet, maar George, die een goede smaak had, zag dadelijk hoe keurig Lena er uit zag en hoe correct haar alles aan het lijf zat. Het stemde hem aangenaam. Als zij er iets van mocht weten, dan toonde dit ‘werk maken’ dat het naar haar zin was. En hij zelf kon moeilijk beter gekleed zijn dan hij altijd was. Toch had hij een enigszins feestelijk uiterlijk toen hij de marmeren trap opkwam, erg Europees, met een gekleed donker jasje, dat zorgvuldig sloot om zijn forse figuur, een grijze pantalon en glacé handschoenen. En dit was zelfs zo opvallend, dat Bruce, die een gruwelijke hekel had aan het invoeren van Europese klederdrachten in Indië, hem lachend vroeg of hij zijn cache-nez niet had vergeten.
Het was een gezellig avondje. Wel moest Lena dikwijls naar boven, want de schel van mama was buitengewoon onrustig en zij had meer last dan ooit van benauwdheden, maar dan hielden de anderen elkaar vrolijk gezelschap. Bruce vond het erg jammer dat Lena nog een paar kennissen had gevraagd. De oude heer was al een beetje uit zijn humeur door de totale absentie van de bloemkool met sausijsjes, waarvoor hij, zoals hij het noemde, een extra-gaatje had opengehouden. Maar hij had niets gezegd en zich integendeel heel monter en opgewekt getoond. Er werd aan tafel een goed glas wijn gedronken. De ogen glinsterden en George, bij wie het op oud ijs altijd heel spoedig vroor en die nog al wat verslagen had die dag, onder het motto ‘liefdessmart’, had een kleur gekregen, wat hem nog zo slecht niet stond.
Toen het eten was afgelopen, ging men weer voor om de tafel zitten. De heren rookten een havanna, genietend als goede rokers. De dames bepaalden zich tot hun kopje sterke koffie, lachend om een der kennissen, die altijd een aanzienlijke voorraad ‘nieuwe’ grappen wist te vertellen en er de anderen liet inlopen met een vermakelijk rekenstukje of een verkeerde klemtoon. George, achterover leunend in een wipstoel, luisterde glimlachend toe. Een gevoel van behaaglijkheid kwam over hem. Hij zag de bedrijvigheid van Lena, die met haar grote ogen de bedienden als het ware aan een touwtje had. Mooi was ze wel niet; ze kon niet halen bij die andere. Maar ze was een beschaafd en ontwikkeld meisje met een helder verstand en groot zedelijk gevoel. Hij zag
| |
| |
nu in dat zo iets toch ook niet weinig was. Zij keek hem vragend aan, toen ze met de bediende, die een blad met likeuren droeg, bij hem kwam. Hij stond op en boog zich over het blad, met een lachend gezicht en ogen, die haar inwendig boos maakten, die zij ‘gemene ogen’ noemde.
‘Is er chartreuse bij?’ vroeg hij zacht.
‘Houdt u daar zoveel van?’
Hij liet de punt van z'n tong even tussen zijn lippen doorgaan, trok de wenkbrauwen een beetje omhoog en knikte haar kleintjes toe.
Lena vond hem onuitstaanbaar, maar zij hield zich goed.
‘Mag ik u dan dit glaasje aanbieden,’ zei ze met afgepaste vriendelijkheid.
‘Merci! Ga nu een ogenblik zitten.’
‘Straks, ik heb nog geen tijd.’
‘Kom! De jongens zullen wel zorgen voor de rest.’ Zij lachte.
‘Verbeeld je!’ zei ze luid tegen een getrouwde dame. Meneer Vermey vindt dat men de bedienden wel voor het huishouden kan laten zorgen.’
‘O, die heren! Als men hen liet begaan...’
‘En dat is nu iemand die pas zelf zijn eigen huishouden heeft opgebroken.’
Er was een ogenblik stilte toen Lena dit had gezegd. Onwillekeurig keek men elkaar aan. De oude heer Bruce trok een bedenkelijk gezicht; de anderen hadden moeite hun lachlust te bedwingen. Vermey keek naar z'n sigaar en tikte er de as af. Het was pijnlijk; hij kon niet overgaan tot een discussie over zijn opgeheven huishouden.
‘Nu,’ zei ze, ‘ik zal eens verder gaan met m'n sopi manis. Pa heeft ook nog niets. Als ik klaar ben kom ik bij u zitten.’
Maar Bruce wees haar af. Hij hield niet van die zoetigheid. Hij keek eens rond en zag in de man van de aardigheden een partner. Het is waar, hij had zich voorgenomen die avond niet te spelen om Vermey in de gelegenheid te stellen Lena het hof te maken. Doch was dat wel nodig, nu? Het ging immers van een leien dakje, naar het scheen en niemand behoefde zich opofferingen te getroosten.
‘We moesten maar vast aan de slag gaan,’ zei hij luid.
George keek op, toen hij die bekende spelersstem hoorde.
‘Ik dacht dat we niet spelen zouden.’
‘Dat dacht ik ook eerst. Maar waarom zouden we eigenlijk niet? Er is geen reden voor.’
‘Wat mij betreft, ik bleef liever een beetje praten.’
‘Bent u zo ineens op het gezelschap van de dames gesteld geraakt,’ vroeg de getrouwde dame aan de overkant van de tafel.
‘Ik heb nooit ergens meer van gehouden, mevrouw.’
‘Nu ja! U maakt altijd uw partijtje. Behalve bij het dansen, ziet men u nooit in gezelschap.’
| |
| |
‘Me dunkt,’ hielp Bruce hem een handje, ‘dat het alvast geen kleinigheid is, zo trouw voor dans-koelie te spelen.’
‘Foei, meneer Bruce!’
‘Je moet me niet kwalijk nemen, mevrouwtje,’ ging de oude heer lachend voort. ‘Ik zeg het wel goed, maar ik meen het verkeerd.’ Men lachte algemeen mee. Nu, die was goed! George stond op met een spijtig gezicht. Hij was bij deze gelegenheid liever blijven zitten. Het ging nu eenmaal zo goed. Hij raakte op streek, vond hij.
Juist kwam Lena uit de binnengalerij, waar zij met een een paar dames even onder het lamplicht in een album had gekeken. Zij zelf had eigenlijk meer gekeken naar de mooie blanke armen van de een die het album vasthield en die halve mouwtjes droeg. Wat stond dat goed, vond Lena en dat zou zij nu nooit kunnen. Zij hield alles maar stilletjes getoetoept [gesloten], en daar zij, wat figuur en wezen aanging, op haar moeder leek, zou het wel altijd zo blijven.
‘Dat is nu al heel galant,’ zei ze tegen George. ‘U vraagt me wat met u te komen praten en nu ik kom, gaat u homberen!’
‘Ik kan niet anders,’ zei hij zacht en vertrouwelijk. ‘Als ik papa kon weigeren... maar hij zou woedend zijn... je weet van ouds, Lena, dat hij er nu eenmaal niet buiten kan.’
Zij haalde de schouders op en liep terug naar de binnengalerij. George keek haar een ogenblik na. Een lief figuurtje! Iets van onder een stolp te zetten; iets wat hij altijd heel mooi had gevonden om... te zien. Maar voor de rest niets.
Het werd laat. De oude heer Bruce ging uit de sociëteit altijd voor middernacht naar huis, maar als hij thuis een partijtje maakte, werd het geregeld twee uur, halfdrie.
Toen ze ‘de laatste’ hadden gespeeld, had Vermey een paar kapitalen verloren, die de gastheer won.
‘Het is niet erg beleefd van me, he?’ zei deze met een glans van vergenoegen op z'n gezicht. Niet om het geld, want dat had hij niet nodig, maar hij won zo graag.
‘Nee, je had me er eigenlijk twee moeten betalen.’
‘Ongelukkig in het spel...,’ debiteerde de man van de aardigheden en de rekenkunstige vraagstukjes met een gezicht vol satisfactie over z'n eigen geestigheid.
‘Ja, ja,’ lachte Bruce, ‘dat zeg ik ook en dat is toch maar het ware voor jonge mensen.’
Ze lachten alle drie. Ze wisten er alles van, gelijk er onder de dames ook niemand onbekend was met wat in de lucht hing tussen Vermey en Lena. Ze zinspeelden er op zonder er over te spreken en begrepen elkaar volkomen.
Maar bij de dames was het anders; zij hielden zich heel onnozel. Lena merkte niettemin heel goed dat zij allen wisten wat iedereen scheen te weten; wat een soort straatgeheim was. Maar iedereen veinsde zorgvul- | |
| |
dig een volslagen onbekendheid. Zij wilden de gelegenheid niet laten voorbijgaan om later hun verwondering te uiten. Hun beledigende verwondering, die voor Lena, reeds over de twintig, moest beduiden: ‘Gut, is er om jou nog een man gekomen’, die voor jongere meisjes betekent: ‘Permitteert zo'n nest zich ook al te trouwen?’
De heren hadden nog graag een beetje nagepraat, maar dat gedoogden de dames niet. Zij zaten al met hun sorties in de hand en enigszins ontevreden te wachten, omdat het wéér zo schandelijk laat was geworden. George drukte voorzichtig en met geaffecteerde tederheid het handje van Lena. Met glimlachjes, om zijn hagelwitte tanden te laten zien en een overvloed van innigheid in zijn gehele houding, nam hij afscheid en nog telkens op de trap van de galerij keerde hij zich om en groette met hoed of hand. Het was nu voor de gasten een uitgemaakte zaak. Ze spraken er onder het naar huis rijden over als een feit. En zo bazuinden zij het rond de volgende dag.
|
|