| |
| |
| |
Yps krijgt haar congé
‘Och, Vermey, kom eens even hier!’
Hij schrok op uit zijn dromerijen, toen zijn chef hem met driftige stem riep.
‘Ja,’ riep hij terug en volgde haastig.
‘Die vent moet er maar uit, Vermey.’
George liet een blik gaan over de stukken, afrekeningen, uittreksels van boeken enzovoorts. Hij zag duidelijk wie bedoeld werd.
‘U meent Esreteip.’
‘Het is zo'n domkop! Kijk dat ding eens aan!’
‘Ja, het ziet er slecht uit; vol geknoei. Het is haast niet te zenden. Maar ik zou het nog eens met hem proberen; ze zijn toch allemaal eender.’
‘Als je naar huis wilt gaan...’
‘Och, het kan mij niet schelen,’ loog George.
‘Ga gerust je gang.’
‘Dan wens ik u goedenavond.’
‘Bonsoir!’
‘Waarom zou hij me weg willen hebben?’ vroeg zich de eerste geëmployeerde af. ‘Nu zit hij daar weer geheel alleen met de mandoer Ali. Dat is al verscheidene malen gebeurd en vroeger moest altijd iedereen blijven tot het meneer convenieerde naar huis te gaan. Het is vreemd!’ Hij liet zijn wagen volgen en wandelde naar huis. 't Was mooi droog weer en de sporen van de regen waren verdwenen. Hij hoopte Bruce op de weg te ontmoeten, maar toen hij het hoge huis voorbijging, zag hij zijn aanstaande schoonvader op het voorerf rondscharrelen tussen de rozenpotjes, hier een dor blaadje wegnemend, ginds een al te weelderig uitschot besnoeiend.
‘Hoe is het ermee?’ vroeg George, en hij kreeg een kleur. Dat gauw een kleur krijgen was een van zijn eigenschappen, die hij het meest verwenste.
‘Het gaat nogal.’
‘Je hebt er haar toch niet over gesproken?’ vroeg hij fluisterend, ofschoon hem niemand kon horen.
‘Niet direct. Alleen zei ik zo aan de rijsttafel dat het voor een meisje goed was te trouwen.’
‘En toen?’
‘Ja, zie je, ze zei niets. Het is zo'n raar kind. Je kunt nooit uit haar wijs worden. Ik ging voort en zei, dat het me niets zou verwonderen, als het ook langzamerhand haar tijd werd. Toen begon ze te lachen. Het zou wel een net boeltje worden in ons huis, meende ze, als zij eens de deur uit was. Nu, dat behoefde niet samen te gaan, vond ik. Het was geen vereiste dat een meisje trouwde met iemand die naar een andere plaats ging en als zij hier bleef, kon ze ook wel bij ons inwonen.
| |
| |
Ik begon daarop ineens over jou te spreken, maar toen belde de oude vrouw boven. Het mens had het zeker weer te kwaad en Leen liep dadelijk weg om haar moeder te helpen.’
‘Dus dat is eigenlijk niks,’ zei George teleurgesteld.
‘Dat moet je niet zeggen, Vermey. Het is een begin. Zij zal over het ene denken en vanzelf komt haar daarbij het andere in de gedachte.’
‘Ik mag het lijden, ouwe heer,’ zei George ongelovig.
‘Bovendien: het heeft zo'n haast nog niet. Eerst moet de rommel daar bij je zijn weggeruimd.’
‘Natuurlijk... maar...’
‘Nu,’ vroeg de oude Bruce, ‘wat is er dan? Heb je nog wat op je gemoed?’
‘Ja, zie je,’ ging de ander glimlachend voort. ‘Ik ben een boon als ik weet hoe ik dat ding moet aanpakken.’
‘Nu, die is slim! Ik wist waarachtig niet, dat je zo'n onnozel borstje was.’
‘Wees nu niet flauw! Dàt is het niet. Ik ben twaalf jaar ouder dan zij...’
‘Het mocht wat,’ zei Bruce zich trots oprichtend. ‘Ik was twintig jaar ouder dan haar moeder toen ik die vroeg en zeven jaar ouder dan jij nu bent. Het heeft nooit een fout gemaakt in de rekening, vriendje! En nou ligt het mens daar boven met een slepende kwaal en ik sta hier.’ Hij sloeg met zijn stevige knokkels op zijn goed gewelfde borst, dat het klonk als een klok. Al het ijdel egoïsme van fysiek gelukkige grijsaards, tegenover het zwak en ziekelijk deel van het mensdom, sprak daaruit. George was te veel met zichzelf bezig om dáárop te letten.
‘Het is alles goed en wel, maar met mij is het een ander geval.’
Bruce mat de jongeman van het hoofd tot de voeten. ‘Je ziet er anders ook wel uit of je een boerenkermis mee kan maken.’
‘Dàt is het niet. Je begrijpt me niet. Wij hebben niet op dezelfde manier geleefd. Ik heb er in de liefde altijd m'n gemak van genomen. Aan hofmakerij tegenover jongedames heb ik maar weinig gedaan. Het gaat mij, dat weet ik vooruit, slecht af. En dan bij Leentje!...’
‘Waarom in het bijzonder bij haar?’
‘ Wel... je weet toch waarachtig wel, dat ik reeds als jongen van achttien jaar bij jullie aan huis kwam, toen Leentje nog een zuigeling was.’
‘Hm! Ik zou daar nu maar niet langer aan denken, Vermey. Zij is sedert gespeend, dat verzeker ik je, en jij moet je niet zenuwachtig maken,’ zei Bruce het Indo-Hollands nabootsend bij wijze van aardigheid.
‘Het zal wel schikken.’
‘Zeker! Maar eerst die rommel uit je huis. Zet de meid eruit, houd vendutie en trek in een logement of in een commensalenhuis. Ik wil niet hebben dat je met m'n dochter ergens over spreekt vóór dat achter de rug is.’
‘Natuurlijk,’ beaamde George volkomen, maar met een zucht.
‘En als het je zoveel kost als ik uit je zuchten moet opmaken...’
| |
| |
‘Och, wel nee! Het is gekheid... ik dacht aan het verlies dat ik lijden moet op die beroerde vendutie.’
‘Ja, er zit toch niets anders op. En wat dat betreft,’ ging Bruce voort, de bekende geldtellende duim- en vingerbeweging makend, ‘is, meen ik, de inzet de prijs wel waard.’
Zonder daarop te antwoorden, reikte Vermey hem de hand en ging heen. Het was wáár, wat zijn aanstaande schoonvader zei en hij had ook inderdaad meer aan Yps gedacht dan aan zijn vendutie, maar dat wou hij niet weten. Doch onjuist was Bruce's veronderstelling, dat zijn dochter zijn woorden overdacht zou hebben. Zij gingen haar het ene oor in en het andere uit. Zij had immers als meisje dat onderwerp letterlijk ‘afgedacht’ en voor het denkbeeld van een huwelijk met Vermey was in haar brein geen plaats. Zij had het veel te druk om tijd over te houden voor gevaarlijke bespiegelingen. Er waren jaren geweest, waarin zij moeilijke dagen doorleefde, gekweld door een nameloos verlangen. Dat was voorbij, naar zij hoopte voorgoed. Er was hoofdzakelijk van overgebleven een soort van voorgesteld ideaal. Een denkbeeldig wezen, zoals zij er zich een zou wensen tot man. Zij had er wel ontmoet die daar een beetje op leken. Op de bals in de sociëteit had zij wel gedanst met jongemannen, aan wie ze het jawoord zou gegeven hebben als ze erom hadden gevraagd. Maar dàt gebeurde nooit. Nou kon het haar niets meer schelen! Bovendien zou ze nooit haar moeder verlaten. Het was een zware, ondankbare taak in het huishouden. De ganse dag de trappen op en af. Mama boven ziek, het huishouden beneden. Soms als zij met grote vlugheid als het ware langs de treden omlaag gleed, stond ze een ogenblik stil en bracht de hand aan het hart met een gevoel van duizeligheid, terwijl alles haar voor de ogen draaide. Maar ze herstelde zich weer spoedig. Er moest immers voor zoveel gezorgd worden en dat was bij haar ernstig ontwikkeld plichtsgevoel een zó gewichtige taak dat haar moeder haar liever scheen te worden naarmate de zieke meer verzorging eiste en het huisgezin haar nader kwam staan hoe meer het vergde van haar geringe krachten.
George ontroerde toen hij zijn woning binnentrad. Als alle ondiepe watertjes was hij licht bewogen. Arme Yps! Dat was dan toch ook een gruwelijk lot, weer te worden weggezonden naar de kampoeng! Weggezonden, als een bediende, als een voetveeg, als een stuk gereedschap ‘na gemaakt gebruik’. Kasian! dacht hij, en met tranen in de ogen, die hij z'n best deed weg te knippen, trad hij de kleedkamer binnen. Yps zat, zoals zij de halve dag deed, haar mooi gezichtje te bekijken in de fraaie toiletspiegel, haar krulletjes te arrangeren op haar voorhoofd, het rood van haar lippen te verhogen met gèntjoe, het zwart van haar ogen effectvoller te maken door het met sarma te onderstrepen, haar gelaatskleur licht en fluwelig te doen schijnen door een handige compositie van bedak [poeder], en de boog van haar wenkbrauwen te verfraaien met wat gebrande kemiri [soort noot] met welriekende olie.
| |
| |
Het deed George's ontroering toenemen. Het lieve diertje! Dat deed ze immers alleen om hem te behagen!
Hij had wel graag de kogel door de kerk willen jagen, maar hij durfde niet. Hij voelde dat hij tussen twee vrouwelijke vuren was geraakt en hij had niet kunnen zeggen, waartegen hij meer opzag: Lena Bruce ten huwelijk te vragen, dan Yps haar congé te geven. Toch was het niet de eerste maal, dat hij een huishoudster aan het verstand zou brengen, hoe er voor maatschappelijk niet erkende vennoten van haar slag na een tijd van komen onvermijdelijk een tijd van gaan volgt. Hij had het vroeger altijd gedaan de coeur léger, en het was hem wèl bekomen. Een voorwendsel van jaloersheid, een geweldig standje over het een of ander en, - klaar was Kees. Ook thans zou hij niet zoveel ‘gemoedsbezwaren’ hebben gehad, als het slechts een gewone verandering van decoratief had gegolden, als hij zin had gekregen in een andere van gelijke slag. Ongetwijfeld zou Yps dan zonder genade haar voorgangsters met grote snelheid zijn gevolgd.
Nu aarzelde hij; nu begon hij op zijn manier ernstig te filosoferen. Wat was toch het leven, dacht-ie! Zo'n meisje was eigenlijk precies voor een man, wat een Europese vrouw voor hem was. En meer en beter soms! Was het niet onmenselijk en schandelijk haar ‘zo maar’ aan de dijk te zetten? Zij had toch óók gevoel. Zij was toch óók een mens, met een hart, dat klopte voor hen die ze aanhing en liefhad. Met al die echt menselijke neigingen en aandoeningen... Hij had kunnen huilen, zó werkte hij nu weer op zijn eigen zenuwen. Hij nam haar donker handje in zijn grote blanke hand. De net gevormde vingertjes, dik aan de wortel en spits toelopend, de kuiltjes op de fijne onzichtbare knokken, - hij vond dat zo sprekend cachet der luiheid allersnoepigst en hij zoende het.
Er was een brief nodig om hem van z'n bui van aandoenlijkheid te genezen. Hij stond waarlijk op het punt Yps aan het hart te drukken, haar alles te vertellen en meteen dat Lena Bruce naar de maan kon lopen en Yps permissie had in zijn huis te blijven, minus de voorgalerij. Hij zou gedacht hebben, dat hij het deed uit grote edelmoedigheid, zonder enig verder zelfonderzoek. Zonder zich af te vragen hoe het kwam, dat het wegzenden van een huishoudster hem vroeger nooit zo nobel gestemd had. Waarom hij er drie of vier met de grootste hardvochtigheid de deur uit had gegooid en thans zijn gemoed daar zo tegen op kwam. Of niet veeleer zijn eigen vrees voor het huwelijk de echte oorzaak was van zijn dralen tegenover Yps en zijn bij deze bijzondere gelegenheid opdoemende zedelijkheidsbegrippen?
Want dàt was het eigenlijk. Hij was bang om te trouwen. Hij had, ondanks de conventioneel dichterlijke beschouwingen die hij zich opdrong, een verschrikkelijke vrees voor het huwelijk. Hij was langzamerhand en onbewust van oordeel geworden, dat het huwelijk een halve zelfmoord is en dat elk celibatair, als voorstander van een vrolijk en
| |
| |
gezellig leven, eigenlijk rouw moest dragen over een vriend die trouwen ging, zoals de joden doen over een afvallige.
Grote God! had hij meer dan eens gedacht, wat werden het saaie kerels, als ze eenmaal gekluisterd lagen aan de saroeng van een ‘wettige echtgenote’! En ofschoon hij daar nu niet rechtstreeks aan dacht, was toch de grondidee van al zijn teder tobben over Yps en over de sociale toestand van alle Ypsen geen andere dan deze: moet ik nu ook zo'n saaie kerel worden, ik, George Vermey, die minstens zes ochtenden in de maand wakker wordt met een minimum-herinneringsvermogen, maar de absolute zekerheid dat we de vorige avond tot laat in de nacht een fameuze lol hebben gehad?
Hij las de brief: ‘Herhaalde malen... te vergeefs aangedrongen... oude pretentie... onze advocaat...’
‘Gévédé!’ vloekte George, ‘ik wou dat die vervelende kerels...’
... Het was uit met de aandoenlijkheid. Hij zou met Lena Bruce trouwen, dàt stond vast. Er moest eindelijk eens een eind komen aan dat gezanik!
Yps kwam in de binnengalerij, waar hij de brief had ontvangen en gelezen. Er stond een buitendeur open en hij haastte zich die te sluiten. Men mocht haar eens zien! Vroeger kon hem dat zo erg niet schelen, maar nu hij heuse trouwplannen had, stond het niet. Heupwiegend en draaiend met haar mooie buste kwam ze naar hem toe, het hoofd, waaraan zoveel zorg en inlandse toiletartikelen waren besteed, terzijde, met zacht tikken van haar vergulde hakjes op de mat en het geschuifel van haar mooie Solose saroeng. De korte, sluitende kabaja één borduursel, een helder rode bloedkoralen ketting om de hals en flonkerende diamanten in de oren. Een veelkleurig oosters beeldje; een levend geworden oleografie!
Hij lette er niet op! Hij had een idee en dat hield hem nu ineens bezig! Met een erg bedrukt gelegenheidsgezicht reikte hij haar de brief over en al verstond ze niet bijzonder veel Hollands en al was haar kennis van het lezen en schrijven niet groot, zo'n soort brief verstond en begreep ze dadelijk. Wat schulden maken was en ze niet betalen, dat wist ze precies.
Al het vrolijke en behaagzieke verdween voor een ogenblik uit haar gezicht. Er kwam een algemene uitdrukking van onbeschaamdheid en brutaliteit over.
‘Och!’ zei ze eerst verwonderd. ‘Wat is dat?’
Hij haalde bedenkelijk de schouders op.
‘Een oude beer. Ik moet betalen; ik heb het niet.’
‘Jaa! terlaloe [dat is toch te erg]! Moet maar pindjem [lenen], ja?’
‘Jij hebt makkelijk praten!’
‘Tobat [uitroep van verbazing]! Waarom niet bij kaas?’
Ze was toch slim, dacht hij. Het scheen wel, ondanks alle dure eden die ze gezworen had, dat hij, Vermey, niet de eerste was geweest. Hoe
| |
| |
drommel kwam ze anders zo gauw op het idee dat hij geld moest opnemen bij de kas van zijn kantoor?
‘Kan niet meer,’ antwoordde hij. ‘Al te veel op mijn rekening dit jaar. Het gaat niet. Er moet een verandering komen, anders wordt nog de heleboel hier op een goede dag voor schuld verkocht. Dàt zou wat moois zijn!’
Zij keek hem ernstig aan een ogenblik, draaide toen op haar hakjes om en ging stijf en strak met een boos gezicht naar achter. Zij had het ineens gesnapt. Dom mocht ze wezen in duizenderlei opzichten, - in alles wat op haar toestand als ‘huishoudster’ rechtstreeks of zijdelings betrekking had, was zij de scherpzinnigheid zelf. Hij wilde haar weg hebben! Daarom had hij zo gek gedaan toen hij binnenkwam en haar hand had gezoend. Bij de gedachte eraan streek ze haar hand langs haar saroeng met een vies gezicht. Daarom had hij haar die brief laten zien. Wie weet of het wel eens betoel [werkelijk] een brief was of hij het er maar niet om deed. Er was iets, dat, meende ze, stond vast, en wat het was, zou ze wel te weten komen.
George luchtte het op. Dat was één pak van zijn hart. Yps begreep er nu alles van. Hij had het gezien aan haar gezicht en aan haar heengaan. Zij kon alleen zo woedend zijn, omdat ze begreep wat er aan de hand was. Hij ontweek elke intimiteit, ging in de logeerkamer slapen en sprak zo weinig mogelijk.
Binnen twee dagen wist Yps er alles van.
Vermey was er de man niet naar te zwijgen. 's Avonds vertelde hij het hele geval onder een grogje aan een paar van zijn beste vrienden. Toen hij sprak van zijn voorgenomen huwelijk, stelden zij daar slechts heel matigjes belang in.
‘Je moet het zelf weten,’ zei de een. En de ander: ‘Het is een hele onderneming.’
Voorts waren beiden het hierover eens, dat Vermey er verstandig aan deed een vrouw te trouwen die ‘wat had’. Dat het niet minder verstandig van hem was een vrouw te nemen die ‘wist wat een huishouden was’ en dat hij het summum van verstand aan de dag legde door te trouwen met een meisje ‘dat nooit over de tong was gegaan’.
Want ‘dat was donderen’, beweerde de een. En de ander: ‘Of je raakt onder de pantoffel, òf er volgt echtscheiding.’
Daarmede waren alle beschouwingen over een huwelijk tussen de heer George Vermey en mejuffrouw Lena Bruce uitgeput.
Maar toen hun vriend begon over wat hij ‘de scènes met Yps’ noemde, werd de belangstelling zeer levendig. Hij was aanvankelijk niet van plan te fantaseren of te liegen. Daarom begon hij eenvoudig met het verhaal van de brief en hij beschreef hoe ze hem aankeek met ‘ogen als kolen vuur’ en toen ‘hard wegliep’. Doch dit had reeds zulk een enorm succes, dat hij het voor zijn fatsoen, als held van het avontuur, dáárbij niet laten kon. Nu, het onderwerp had hem vóór het zover kwam, lang ge- | |
| |
noeg bezig gehouden en bovendien stond hem zijn rijke ervaring ten dienste. Zó werd het een pikant verhaal, gekruid en gesaust naar Indische trant. Wat er echt tussen hem en Yps was voorgevallen, kon men er evenmin uit proeven, als de echte smaak van rijst uit een goede rijsttafel. Bewonderend keken zijn vrienden hem aan. Het was toch een originele kerel, die Vermey. Eeuwig jammer, dat hij onder het juk kwam!
De ‘vrienden’ zouden het volgens afspraak ‘stil’ houden, zij beloofden het stellig. Maar thuis vertelden zij het aan hun ‘wilde’ wederhelften en in de sociëteit en op het kantoor aan hun intimis, die op haar en hun beurt er met de grootste ijver het ‘zegt het voort’ op toepasten. Zó kwam het tot de kennis van Yps, die haar moeder op kondschap had gezonden en die verwonderd stond te kijken toen ze vernam, dat de hele buurt gewaagde van de verschrikkelijke standjes die ze maakte. Dát vond ze gemeen. Nee, zij zou geen leven maken, al behandelde hij haar slecht.
‘Laat maar'’ zei ze in haar eigen, wel innig woedend, maar toch met een overtuiging van victorie: ‘Laat maar!’ Zij was niet gek, dacht ze. Goed beschouwd was het veel plezieriger in de kampoeng dan in dat akelige stenen huis, dat wel heel mooi was, maar zo saai! In de kampoeng kon ze stilletjes knoeien met inlanders; dat vond ze veel plezieriger. Als ze het niet deed om het geld, zou ze nooit een Europeaan willen aankijken. Wat verbeeldde hij zich nu wel! Nee, zij zou hem wel anders vinden. ‘Laat maar!’ herhaalde ze bij haar zelf.
Toen George thuis kwam die dag, had hij goed nieuws. Er bestond alle kans dat hij zijn inboedel zou kunnen overdoen, zonder groot verlies. Het moest maar gauw gebeuren ook; zo spoedig mogelijk. Hij dronk zijn thee in de achtergalerij, waar Yps rondliep met een spottend gezicht.
‘Je hebt zeker wel begrepen,’ zei hij zachtzinnig en verdrietig, ‘dat ik zo niet kan blijven leven. Het spijt me gloeiend, maar ik moet de boel verkopen.’
Hij wachtte een ogenblik, maar zij zei niets.
‘Ik ben genoodzaakt weer op kamers te gaan wonen. Voorlopig trek ik in het hotel.’
En toen ze nog altijd zweeg: ‘Natuurlijk zal ik je niet in de steek laten. Je moet morgenochtend maar eens met je moeder gaan kijken naar een huisje ergens. Ik zal dan voor de meubeltjes zorgen...’
Het was niet nodig dat hij zo'n druk gebruik maakte van de dimunitief. Ook zonder dat, wist ze het wel. Wat haar woedend maakte op dat moment was zijn gehuicheld vertoon van zachtzinnigheid en leedwezen. Zij deed een paar driftige schreden naar hem toe en keek hem donker in het gezicht.
‘Jij smeerlap!’ siste zij hem toe.
Daar stond hij van te kijken.
| |
| |
En terwijl zij zich verder bezighield met het theegoed, begon zij te schelden op Lena Bruce. Hij liet het gaan, zich verbazend over haar bekendheid met zijn plannen. Aan de ene kant deed het hem goed, al trok hij een boos gezicht en al haalde hij nu en dan met minachting de schouders op. Zij ging spottend voort. Zij kende dat trotse magere spook wel, dat altijd zo ‘gekleed’ was, maar toch lelijk bleef. Zij ving aan haar half in het Maleis, half in het Indo-Hollands te beschrijven naar de details. Toen liep George, stikkend van het lachen en niet langer bij machte zich verontwaardigd te houden, naar binnen. Wat hem het meest interesseerde, was het feit dat Yps zo goed op de hoogte bleek. Het kwam niet bij hem op te denken aan zichzelf of zijn vrienden. Dàt moest Bruce gedaan hebben, meende hij, en hij nam het de oude heer kwalijk. ‘Zo'n kletskous!’ dacht hij. ‘Er waren dan toch ook mensen die nooit hun mond konden houden.’ Daartoe echter behoorde Bruce niet. Wel brandde het hem op de tong en moest hij zich geweld aandoen. Zodra dan ook Vermey de ‘rommel’ uit zijn huis zou hebben, nam hij zich voor over de huwelijksplannen voor Lena te spreken. Nu streed het met zijn gevoel, zoals hij het noemde, ook slechts tegen anderen er op te zinspelen.
|
|