| |
| |
| |
XIV.
Aan boord van de mailboot vloog Nanni haar stiefzuster om den hals en zij kusten elkaâr met tranen in de oogen.
‘Dag Nantje,’ zei Kees ontroerd en met bewondering. ‘Sapperloot, wat ben je groot geworden en wat zie je er goed uit.’
Nu, dat zag het jonge meisje. De rozen van het Westen bloeiden nog op haar frissche wangen. 't Stond wel niet gedistingueerd, maar het stond beter: het stond gezond en vroolijk.
‘En nu kom ik jullie voorloopig opeten,’ zei Nanni lachend.
‘Vertel ons eens, wat er is voorgevallen.’
‘Het geld is op. Hoe het weggeraakt is, weet ik niet; dat zullen ze wel aan Kees schrijven. Er was nog juist genoeg voor mijn uitzet en overtocht naar Indië.’
‘Het is jammer, Nant,’ zei van den Broek. ‘Wij vinden het heel pleizierig je bij ons te hebben, en je zult ons een genoegen doen, als je bij ons veel jaren blijft, maar geld is gemakkelijk voor een bruidschat en zoo.’
Nanni lachte vroolijk.
‘Wie mij niet wil vragen om mijn eigen persoontje,
| |
| |
die moet maar gerust een anderen kant uitzien, hoor!’
Louise glimlachte en bekeek het meisje eens van het hoofd tot de voeten. Zonder spijt of naijver kwam ze opnieuw tot de overtuiging, dat Nanni er bijzonder goed uitzag.
‘Nu,’ zei Kees ‘je moogt er gerust wezen, Nant. - Maar drommels! - wat geld is nooit kwaad.’
‘Er worden hier nooit andere huwelijken gesloten dan om 't geld,’ zei Louise scherp.
Nanni keek haar verwonderd en verwijtend aan.
‘En jullie dan?’
‘O,’ zei Kees lachend, ‘dat is heel wat anders. Bij ons was het louter amour en inclinatie.
‘Het is waar, kind,’ hield Louise vol. ‘Al die grappige ideeën, die de menschen in Holland hebben over liefde en toewijding, gaan er hier uit.’
‘Door het transpireeren. Net als een verkoudheid.’
Zij lachten alle drie om de dwaze uitlegging van Kees, maar het ging Nanni toch niet van harte. ‘Ik vind jullie discours volstrekt niet aangenaam.’
‘Het is leerzaam,’ meende Kees. ‘Een gewaarschuwd man geldt voor twee, een gewaarschuwd meisje allicht voor anderhalf.’
‘Geloof me’, vervolgde Louise vertrouwelijk, toen ze zag, dat het zusje de scherts kwalijk begon te nemen. ‘Geloof me, Nantlief, er is veel van aan. Van den Broek gooit het in 't belachelijke, maar er zit waarheid in.’
‘Een kern van waarheid, zoo groot, dat hij door de schil heen steekt’, plaagde Kees, die erg in zijn schik scheen.
‘Bovendien het is wel noodig. De materieele behoeften zijn grooter hier en het leven is duurder.’
‘Schei nu uit, Wies. Ik vind het een erg naar discours.’
| |
| |
‘Zoo zijn nu alle jonge meisjes. Altijd passen ze de methode toe van de struisvogels. Of iets wezenlijk zoo is, interesseert ze volstrekt niet, als zij maar door het leven kunnen gaan, zonder het te zien of ervan te hooren.’
‘Het schijnt, dat jij 'n philosoof wordt,’ beet Louise hem vrij vinnig toe.
‘In den Franschen zin.’
Nanni haalde de schouders op met een uitdrukking van misnoegen op het gelaat.
‘Jullie gesprek is me te wijs. Maar dàt weet ik wèl: of het Fransche of Indische philosofie is, ik vind er niets aardigs in.
‘'t Is ook volstrekt niet aardig, Nant,’ antwoordde Kees ditmaal zeer ernstig. ‘Doch waarheid is het, dat de meisjes hier in Indië meestal trouwen om de positie van den aanstaanden echtgenoot. Zóóveel honderd gulden per maand is het criterium.’
‘Het is afschuwelijk!’
‘Huishuurindemniteit en weduwenpensioen zijn voor een pretendent groote recommandaties.’
‘Ajakkes Kees, schei toch uit.’
‘Als hij in den handel is....’
Boos stond Nanni op.
‘Ik begrijp niet, waarom je me al die akeligheden vertelt, Kees, want het gaat me alles volstrekt niet aan.’
‘Zeg dat niet,’ zei Louise. ‘Een meisje als jij, zal hier heel spoedig aanzoek krijgen.’
‘Het kan me niets schelen. Al kwam er een nabob om mijn hand, ik zou hem weigeren als....’
‘.... de arme je niet beviel!’ vulde Kees met grappige verontwaardiging aan.
‘Dat wou ik eerst zeggen,’ antwoordde het meisje met een strak gezichtje, ‘maar dat is het niet.’
| |
| |
‘Wat is het dan?’ vroeg haar zuster nieuwsgierig.
‘Ik zou hem weigeren,’ verklaarde ze verlegen blozend, ‘als hij niet de man was mijner keus. Als ik geen eerlijk “ja” kon zeggen op de vraag, of ik hem zou gekozen hebben uit allen, wanneer 't gebruikelijk was, dat de dames vroegen en niet de heeren.’
Van den Broek lachte luid.
‘Dan kan je lang wachten.’
‘Welnu, dan wacht ik maar lang.’
‘Maar schepseltje, dan sterf je als oude vrijster.’
‘Ook goed.’
‘Wat 'n levensbeschouwing. Dat is nu de schuld van die malle romanschrijvers! Roméo en Juliette met aangebrande frikkadel!’
‘Wat is frikkadel?’ vroeg Nanni naïef, en een homerisch gelach volgde.
‘Gehakt.’
‘Och jullie hebt hier in Indië ook voor alles van die gekke woorden.’
‘Weet je wat,’ zei Kees. ‘Die principes van Nant bevallen me wel. De wereld zoekt tegenwoordig de reden, die een jong paar tot elkaar brengt, in een andere keus, dan die Nanni bedoelt. Maar ik wil op de hare toch wel eens drinken.’
De waarheid was, dat hij van het gesprek met het meisje genoot. De man, die van al wat ideaal was in de liefde voor zichzelf had afgezien en die in een vrouw niets meer zag dan l'autre bête -, voelde zich aangetrokken door het andere uiterste; door de romantische begrippen van het jonge, nog schuldelooze en volstrekt niet weltweise meisje. Het ging haar zoo zonder eenige affectatie af, en ze was nog zoo jong en in zulk een schotvrije omgeving opgegroeid, dat het haast te vèr gegaan was, met haar ronduit over die dingen te spreken.
| |
| |
Dan, Kees schiep er een onbedwingbaar behagen in.
‘Nanni, het is een ernstig geval, wij moeten je bekeeren.’
‘Doe maar geen moeite.’
‘Kind, je bent ziek. Je hebt een ongezonde ziel. 't Is onze plicht je te genezen.’
Haar heldere lach klonk als muziek door de galerij, en de kuiltjes, die daarbij in haar blozende wangen kwamen, stonden lief.
‘Moet jullie me genezen? Geneest eerst je zelf! Daar zit je nu onbeweeglijk in luierdstoelen, en redeneert somber en brommerig over het menschdom.’
‘En daar loop jij nu spring-in-'t-veld, met je mooie ideeën over een wereld, die je niet kent.’
‘Naar jou wereld ben ik niets verlangend, hoor!’
‘Dat zeg ik ook, Nant,’ zei Louise bijna treurig. ‘Zoo'n wereld als de zijne riekt naar tabak en pessimisme. Trek jij je van al die dingen maar niets aan en leef vroolijk, onbezorgd en gelukkig.’
Met teederheid zag zij haar na, toen 't meisje het huis binnen ging, om zich te verkleeden. Nog altijd hield haar één gedachte vast: als van den Broek maar niet...
Haar blik volgde het onderwerp der gedachte. Met verbazing zag ze op het gelaat van Kees een uitdrukking van verdrietige neerslachtigheid, die ze er nog nooit op gezien had. Hij keek naar buiten, naar de klapperboomen, alsof daar iets bijzonders aan te zien was.
‘Wat is ze nog jong,’ zei ze, om hem aan het praten te krijgen.
‘Je zegt het, alsof ze daarom te beklagen is. Ze is jong, zelfs voor haar jaren, en dat moet ze bij ons blijven. Doe jij wat je wilt; ik zal mijn eigen gang gaan, maar Nantje moet buiten alles blijven; hoor. Vertel haar nooit praatjes, babbel nooit met haar over allerlei intieme
| |
| |
dingen; maak haar in niets wijzer, dan ze is. Dat moet je me beloven. De rest raakt me niet.’
‘Wat je vraagt is onmogelijk.’
Zijn zware hand viel met kracht op het knaapje neer, dat naast zijn stoel stond.
‘'t Moet dan toch maar. Bederf het kind niet. Laat haar zooals ze is. Het is een waar woord: zalig zijn de onwetenden.’
Verachtelijk krulden haar lippen, trokken zich haar fijne wenkbrauwen op, en neigde haar schoon hoofd langzaam achterover.
‘Alleen voor hen die meer weten, dan ze verdragen kunnen,’ zei ze den rijken zwarten haardos schuddend.
‘Wies, mag ik met je meê?’
‘Om wat te doen?’
‘'n Paar kleine inkoopen.’
‘Zeg maar wat je noodig hebt, dan zal ik het wel voor je meêbrengen.’
‘Dat weet ik wel, maar ik wou liever zelf gaan. Ik ben nu 'n maand of wat hier, en je hebt me nog niet één keer naar de toko's meêgenomen.’
‘Och, wat zou je er doen?’
‘Wel wat iedereen er doet. Ik heb in Holland de Indische dames wel eens hooren vertellen, dat het zoo prettig is, 's morgens de toko's te bezoeken.’
‘Er is niets aan. Geloof me, je doet verstandiger met thuis te blijven.’
Nanni's gezicht betrok heel erg.
‘Wil je me niet meê hebben?’
‘Willen? Waarom zou ik niet willen?’
‘Omdat je zooveel bezwaren maakt. Ik zou nu graag eens meêgaan.’
‘'t Is kinderachtig.’
| |
| |
‘Mijn hemel... en je gaat zelf.’
‘Voor mij is dat heel iets anders. Ik heb dikwijls veel commissie's te doen. Als jij er nu bij komt zitten babbelen, vergeet ik de helft.’
‘Nou, dat is ook wat! Ik heb je nooit voor erg distrait gekend. Schrijf dan je boodschappen in een notitieboekje, dan kan je ze nooit vergeten.’
‘Om het boekje te verliezen of ergens te laten liggen!’
Verbaasd zag Nanni haar aan.
‘Zie je nu wel, dat je me niet meê wilt nemen.’
Louise werd boos.
‘Er is geen quaestie van. Het is te kinderachtig om van te spreken. Waarom zou ik je niet meê willen nemen.’
‘Wordt maar zoo driftig niet. Ik zal er niet meer op aandringen.’
‘Niet willen! Welke reden zou ik daar voor kunnen hebben, denk je?’
Nanni verstomd over de heftigheid van haar oudere zuster, trachtte haar te bedaren.
‘'t Is de moeite niet waard, Wies, om je daarover zoo op te winden. Als ik zeg, dat je me niet mee wilt hebben, dan is het alleen, omdat ik denk, dat je niet op mijn gezelschap gesteld zijt.’
De boosheid van Louise verdween als door een tooverslag. Zij sloeg haar arm om Nanni's schouders en kuste haar lachend.
‘Malle meid! Waarom ook zoo hardnekkig te blijven staan op dat dwaze voornemen. Ik ga naar de stad en ik kom zoo gauw als ik kan terug. Ging ik met jou, dan zou het uren duren. Zorg jij voor een glas port, als ik thuis kom. Adieu.’
Vlug stapte zij in den tentwagen, die onder de marquise der voorgalerij stond en reed het erf af.
| |
| |
Nanni liet zich ontevreden op een wipstoel vallen en keek het rijtuig na. Zij vond het toch gek. Reeds meermalen had zij, eerst bedekt en later heel duidelijk, erop gezinspeeld, dat zij wel eens zou willen meegaan, als Louise zoo eens of tweemaal 's weeks des ochtends uitreed, en zij had het vreemd gevonden, dat 't voor doove ooren was geweest. Anders voorkwamen haar zuster en schoonbroeder haar wenschen. Zij kreeg al wat zij noodig had en meer dan dat; 't meisje was er verlegen meê. En nu ze eindelijk rechtstreeks haar begeerte om eens mee de toko's te bezoeken, had geuit, was dat verzoek eenvoudig en zonder opgaaf van reden afgewezen.
Wat kon dat wezen? Ongepast was het toch niet om als jong meisje des morgens in een gewoon wandeltoilet met een getrouwde zuster uit te rijden. Dàt was te gek.
Vruchteloos zocht zij naar de oorzaak der weigering; 't was volmaakt onbegrijpelijk.
‘Foei!’ zei Louise toen ze terugkwam. ‘Nant geef me gauw een paar droppels port. Foei, wat is dat 's morgens uitgaan vermoeiend. En jij, die nog zoo dwaas zoudt willen zijn, om mee te gaan! Ik denk er niet aan.’
‘Maar Wies, hoe is het nu mogelijk. Ik ben toch geen suikerpopje en zal niet smelten. Ik ben immers jong en sterk, en ik zie er nu volstrekt geen bezwaar in, 'n beetje te toeren 's ochtends.’
‘Kom praat er niet over. Je weet niet wat je zegt, kind! Zijn er nog Huntley-biscuits? Toe geef me er een paar. Ik heb honger.’
Samen dronken zij een glas morgenwijn, knabbelden aan een Engelsch beschuitje, en praatten en lachten. Over het rijden begon Nanni niet weêr.
| |
| |
De inlandsche koetsier, die de paarden had uitgespannen, kwam haar storen.
‘Mevrouw de leeren schijfjes van de assen zijn stuk.’
‘Dat kan niet, Sidin. Verleden week heb ik je pas een gulden gegeven om nieuwe te koopen.’
‘De leertjes zijn stuk.’
‘Vervelend gezanik. Nu, daar heb je een gulden.’
De inlander liet het muntstuk in 't zakje van zijn baadje glijden en ging bedaard heen.
‘Je hebt een goede bui,’ zei Nanni verwonderd. Zij had des morgens gehoord, hoe hevig Louise over een kleinigheid kon uitvaren tegen bedienden, en nu liet ze zich eenvoudig voor een gulden bestelen, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was.
‘Waarom? Omdat ik dien koetsier zijn zin geef? Wel, het verveelt me, altijd met dat volk te twisten. Ik heb hem 't geld in godsnaam maar gegeven. Hij zou me anders den ganschen dag bederven.’
‘Heb je veel gekocht?’
‘Kom maar eens meê.’
Er was van allerlei en ook verscheidene kleine geschenken voor Nanni. Maar onwillekeurig trof één bijzonderheid het meisje. Een paar dagen te voren was ze in den namiddag in een groote toko geweest, geen vijf minuten rijden van hun woning, en bij die gelegenheid zag ze daar alles, wat Louise gekocht had. Moest ze om even in die toko deze artikelen te koopen, anderhalf uur wegblijven?
's Avonds zaten zij in de achtergalerij om de theetafel. Kees lag in een slaapbroek en kabaai een sigaret te rooken op een luierdstoel. Nanni haakte en Louise, die nooit iets ter hand nam, leunde achterover op de kussens van een divan.
| |
| |
‘Kom,’ zei ze. ‘Ik ga baden. Het wordt donker. Straks moeten we nog 'n visite maken en anders komen we zoo laat. Ga je mee, Nant?’
‘Dadelijk. Nog even dit kleine eindje.’
Louise ging heen; van den Broek kon nog niet besluiten, zijn gemakkelijke houding te verlaten.
‘Zeg Kees,’ vroeg Nanni langs haar neus weg. ‘Steekt er iets in, wanneer 'n jongmeisje 's morgens naar de stad rijdt?’
‘Och neen! Wat zou dàt?’
‘Wel... Wies wil me nooit meênemen, als ze nu en dan 's morgens om 'n uur of tien naar de toko's gaat. Van morgen werd ze zelfs boos, toen ik er op aandrong.’
Hij dacht een oogenblik na. Dien morgen ten tien uur.... waar was hij toen geweest.... op 't kantoor, natuurlijk.... er was omstreeks dien tijd een telegram gekomen van den Gouverneur.... Hij had het geopend en behandeld, want van Olm was niet op zijn bureau.... juist.... toen zijn chef later kwam, hadden zij samen de stukken nagezien en het antwoord doen seinen.
‘Wel,’ zei hij. ‘Ik geloof Nant, dat je zuster gelijk heeft. Het zal wel beter zijn voor 'n jong meisje om 's morgens niet uit te gaan. Je kunt je gerust op Louise verlaten. Zij is van die dingen beter op de hoogte dan ik; zij weet precies hoe het hoort.’
Nanni keek haar zwager verbaasd aan. Hoe was het nu met hem? Eerst vond hij er niets hoegenaamd in, dat zij meeging, en nu moest het zoo beslist geheel aan Louise's beleid worden overgelaten.
‘Ik zou wel eens willen weten... maar, och, wat kan het me ook schelen....’
‘Ben jullie al klaar voor het bal bij den Gouverneur?’
‘Ja, dat was niet moeilijk. Ik had een toiletje uit Holland meegebracht en Louise heeft er een laten maken.’
| |
| |
‘Neen, moeilijk is dat niet,’ zei Kees met een zucht. ‘Het is wel zoo moeilijk de rekening te betalen.’
‘Och Heer! ga je dáárover mopperen!’
‘Louise ontziet niets. Zij geeft maar uit. Ik raak er op die manier tot over de ooren toe in.’
Het meisje zweeg. Wat moest ze erop zeggen. Kees ging voort; hij stortte zijn hart uit, minder sprekend tegen Nanni dan wel voor zich zelven.
‘Morgen is het de eerste. Dat moest een prettige dag wezen, maar voor mij is het de ellendigste van de heele maand.’
‘Kom, wees niet zoo zwaartillend. Zóó erg zal het wel niet zijn.’
‘Niet erg....’
‘Neen, volstrekt niet,’ wiel op ijskouden toon Louise in de rede. Zij was niet heengegaan, maar had in het schemerdonker staan gluren uit haar kamer. Nog altijd wantrouwde zij Kees, en het minste was voldoende om haar argwaan te voeden. Dat Nanni nog bleef zitten, terwijl zij wegging, maakte haar ongerust. Ze hoorde eerst de vraag harer zuster, en ze glimlachte om de tegenstrijdige antwoorden van Kees, maar toen deze verder ging en haar tegenover het meisje beschuldigde, werd ze boos, en kon zich eindelijk niet meer inhouden.
‘Wat weet jij ervan?’ bromde hij.
‘Heb je geluisterd?’ zei Nanni spijtig. ‘Dat had ik niet van je gedacht.’
‘'t Is heel toevallig, dat ik van den Broek's laatste woorden hoorde. Het komt volstrekt niet te pas, dat hij mij onze schulden wijt. We hadden geen cent meer, toen we terugkwamen te Batavia, en we moesten ons inrichten, rijtuigen en paarden aanschaffen, kleeren, - in één woord alles.’
‘Rijtuigen.... paarden...’
| |
| |
‘Natuurlijk. Of wou je soms in je tegenwoordigen rang met een huurkarretje naar het bureau rijden? Je zult nooit op de hoogte van je positie komen.’
‘Op de hoogte van mijn beeren ben ik ten minste goed genoeg. Jij hebt goed praten; ik moet er maar voor opdraaien. Je ontziet niets. We hebben nu reeds vijftien duizend gulden schuld.’
‘Groote goden, welk een som,’ riep Nanni verschrikt.
‘Bah’, zei Louise minachtend de schouders ophalend. ‘Er kan nog meer bij.’
Zij maakten de voorgenomen visite dien avond, maar ze waren alle drie stil en neerslachtig. Zoo kwamen ze thuis en dineerden.
Na afloop van het eten bleef de stemming al even onaangenaam. Van den Broek leunde op het hek van de galerij en zuchtte den tractementsdag tegemoet. Louise las een roman. Eigenlijk was Nanni boos op haar; 't meisje vond het onverantwoordelijk zoo loszinnig over die zaken te denken. Zij zelf had het zich zoo geheel anders voorgesteld. Toen ze daar kwam in het fraaie met marmer bevloerde huis; toen ze kennis maakte met de royale leefwijze, en reed in de nette met sydnyers bespannen rijtuigen, - had ze niet anders gedacht, dan dat haar zwager dat alles gemakkelijk kon betalen. Zij had zonder eenig gemoedsbezwaar haar aandeel genomen in dat alles. Nu ze wist hoe de zaken stonden, kon dat niet langer. Zoo ter neergeslagen als Kees daar stond.... neen, menschen in zulke omstandigheden mocht men niet tot last zijn. Arme Kees, dacht ze, wat stond hij daar bedrukt te kijken! Zij ging naar de piano, en zong met haar heldere, frissche stem, langzamer dan geschreven stond, maar zeer duidelijk en opwekkend:
| |
| |
Never sit down in repining,
For where there's a will, there's a way;
To morrow the sun will be shining,
Although it is cloudy to-day.
Louise lachte luid.
‘Bravo Nanni! Die is heel aardig.’
Van den Broek keerde zich om, ging naar het meisje toe en streek haar liefkozend door de krullende haren.
‘'t Is waar, kind. Maar’, voegde hij er zuchtend bij, ‘ik had me nooit in zoo'n wespennest moeten steken.’
Als twee onbeweeglijke karbonkels keken hem de groote zwarte oogen van Louise dreigend aan.
‘Een wespennest?’ vroeg Nanni.
‘Zeg dat wel: het is een wespennest.’
Toen ook haar zuster dat vreemde woord bezigde, waarvan de beteekens haar ontsnapte, wist Nanni niet meer, wat ze zeggen moest of in het midden kon brengen. Zij ging naar haar kamer.
Den volgenden morgen vroeg zij Louise:
‘Kan een van de bedienden 'n boodschap voor me doen?’
‘O, ja,’
Nanni gaf den inlander een brief voor 'n boekhandelaar.
‘Moet je misschien papier hebben of pennen, dan behoef je die niet te koopen. Kees brengt genoeg van zijn bureau mêe.’
‘Neen, dat niet. Ik heb nog wel schrijfbehoeften voor 'n jaar lang uit Holland.
‘Zoo. Wou je misschien studieboeken koopen?’
‘Ook niet. Ik heb een advertentie geplaatst.’
‘Een advertentie? En waarvoor?’
Nanni bloosde verlegen.
‘Ik wou piano-lessen geven.’
Een oogenblik keek Louise haar aan stom van verba- | |
| |
zing en niet in staat een woord te spreken. Toen zei ze met gefronste wenkbrauwen.
‘Wil je zoo goed wezen dadelijk die advertentie te laten terughalen. Of liever ik zal zelf wel iemand den jongen nazenden.’
‘Doe geen moeite, Wies. Mijn besluit staat vast; ik wil niet ten laste van jullie blijven.’
‘O zoo, is dàt de zaak. Hebben die praatjes van van den Broek je zulke dwaasheden in het hoofd gebracht. Is het dáárom dat je ons die schande wilt aandoen.’
‘Schande? Is het....’
‘Schande voor van den Broek een schoonzuster te hebben, die muzieklessen geeft, - ja, dat is het. Ik zeg niet voor andere menschen, maar voor hem, die zulk een carrière moet maken, is het schande.’
Het zusje was boos geworden. Zij had bij haar vroolijke onschuld, een zeer beslist karakter.
‘Als het schande is op een eerlijke en fatsoenlijke wijze zijn brood te verdienen, dan zal ik jou en van den Broek die schande aandoen.’
‘Je zult het niet.’
‘Ik zal het wèl, en ik wil het.’
In hevige opgewondenheid had Louise dat ‘Je zult het niet,’ uitgesproken. Zij beefde van het hoofd tot de voeten. Wat beteekende die nadruk door Nanni op dat wordt fatsoenlijk gelegd! Zou er iemand iets..... Zij vermande zich. Neen dàt kon niet; dàt was onmogelijk.
‘Het is goed,’ zei ze bedaarder. ‘Je zult wèl en je wilt het. Heel goed. We zullen zien in hoever minderjarige meisjes het recht en de vrijheid hebben haar bloedverwanten te compromitteeren.’
Zij ging naar haar kamer en schreef een kort briefje aan Kees.
| |
| |
‘v. d B. Kom dadelijk thuis. Groote moeielijkheid met N. door uw schuld.
L.’
Nanni was aan de groote marmeren tafel in de binnengalerij gaan zitten. Zij was even zenuwachtig en opgewonden als haar zuster, maar ze was niettemin volstrekt niet verteederd. Integendeel. Haar boosheid klom, als ze bedacht, welk een gruwelijke beleediging de schoone kunst, die zij met zooveel liefde beoefende, was aangedaan.
Compromitteeren! Het zou compromittant zijn voor onbeduidende pennelikkers, als iemand van hun familie, die kunst onderwees!
Zij begreep zeer goed, wat de boodschap beduidde, die door Louise werd gezonden aan haar man, en het verwonderde haar volstrekt niet, dat Kees onmiddellijk 't huis kwam. Hij zag er opgeruimd en vroolijk uit, kwam lachend binnen en ging, Nanni toewuivend met de hand, de kamer in van Louise.
‘Wat is er gebeurd?’
‘Wat er gebeurd is? Anders niet, dan dat je met je gekke praatjes en je nachtuilen gezicht gisteravond die malle meid in de war hebt gebracht.’
‘Maar hoe dan?’
‘Wel, ze heeft een advertentie aan de courant gezonden?’
‘Wat?’
‘Mejuffrouw wil piano-lessen geven.’
Van den Broek lachte luid.
‘Is het anders niet! Die dwaasheid zal ze wel laten.’
‘Dat zal ze niet, vrees ik, en dan is het jou schuld.’
Min of meer ernstig, door den vasten toon, waarop ze dit zei, hernam Kees.
| |
| |
‘Kom, ben je mal! Ze is nog wel jong en kinderachtig, maar zóóveel verstand zal ze toch wel hebben, dat ze ons niet zal compromitteeren.’
Zij haalde op haar gewone minachtende wijze de schouders op.
‘Vraag het haar zelf.’
In vroeger jaren zou Kees van den Broek het muziekonderwijs een zeer achtenswaardig iets hebben gevonden. De geheele richting van zijn levensloop had echter ertoe meegewerkt hem van gedachten te doen veranderen. Hij was op zulk een bijzondere manier bezig de hoogere sporten van de ambtelijke ladder te bestijgen, dat hij meer dan anderen behoefte had aan den mantel der officieele deftigheid, waarvan de breede plooien, de eerste nummers van de staatsruif ruim omhullen, terwijl zelfs de mindere broeders hun best doen om, heel achteraan, zich nog van een tipje meester te maken.
Met die deftigheid en een ontevreden gezicht verliet hij de kamer en stapte op Nanni toe.
‘Hoe is het Nant,’ zei hij op een toon, die in strijd was met zijn air morose. ‘Wat hoor ik voor dwaasheden?’
‘Dat weet ik niet,’ zei ze met een onnoozel gezicht. En daar hij een oogenblik uit het veld geslagen zweeg, voegde zij er spottend bij: ‘Hoe kan ik weten, welke dwaasheden jij hoort?’
‘Kom, seur nu niet langer. Louise heeft me zoo iets verteld van dat mooie plan.’
‘Bedoel je mijn plan om muzieklessen te gaan geven?’
‘Praat er asjeblieft niet verder over. Ik kan er niet van hooren.’
‘Dat spijt me wel, maar ik doe het toch.’
‘Je zult wel een goede musicienne worden op die manier!’
‘Waarom niet?’
| |
| |
‘Wel omdat het eeuwige les geven elke artistieke ontwikkeling in den weg staat.’
‘Zoo. Het is voor 't eerst, dat ik het hoor. Maar al ware het zoo.’
‘Hoor eens Nantje, dat gaat niet. Je zei laatst zelf, dat je zoo graag een uitstekend artiste wilde worden. Als je denkt dat doel te bereiken, door den heelen dag kleine kindertjes de eerste beginselen te leeren, heb je het mis.’
‘'t Is mogelijk, dat je gelijk hebt. Het zal me niet beletten mijn plicht te doen.’
‘Och wat! Denk je dat er een woord waar was van hetgeen ik gisteravond zei? 't Was maar gekheid! Ik zou waarachtig niet graag willen, dat ik zóó in de huisschulden zat!’
Nanni zag hem scherp aan, want zij voelde, dat hij loog, maar ze durfde 't niet zeggen.
‘Ik ben er blij om, Kees; heel blij! Als het ten minste waar is, wat je zegt, en ik mag niet denken, dat je me zult voorliegen.’
‘Wat zou ik eraan hebben,’ ging van den Broek voort, denkend, dat hij het al gewonnen had.
‘Neen, dat zeg ik ook. Bovendien is dat alleen de reden niet. Ik moet iets doen om voor mij zelven te leeren zorgen. Zóó gaat dat niet. Ik leef hier alsof ik schatten bezat, en als het goed afloopt, is al ons geld weg.’
‘Goed, later kunnen we immers altijd zien.’
‘Neen niet later. Nu. Ik blijf bij mijn plan.’
‘En je wilt altijd nog.....’
‘Pianolessen geven. Zeker, wil ik.’
Kees werd in ernst boos.
‘Nu maar het zal niet gebeuren, hoor. Je zult ons niet op die manier compromitteeren.’
‘Zoo, is het dat? Ik dacht het wel,’ zei ze stroef. ‘'t Spijt
| |
| |
me, maar ik zal je dan toch maar compromitteeren.’ En heftiger ging ze voort. ‘Het is schande, dat ontwikkelde menschen zich niet schamen tegenover een eerlijk en fatsoenlijk beroep, waar moeite en studie voor noodig zijn, zoo'n woord te gebruiken.’
‘Ja, dat zijn nu allemaal van die mooie kostschool-ideeën, maar daar storen we ons niet aan. Ik zeg dat het niet gebeurt. Je bent minderjarig....’
‘Ah zoo! Je wilt me dwingen?’
‘Desnoods ja.’
‘Het is goed. Ik zal geen piano-les geven, vóórdat je 't me komt verzoeken.’
Bleek van woede stond ze op en ging haar kamer binnen. Ze kwam er dien dag alleen even uit om naar de badkamer te gaan; eten deed ze bijna niet, en ze kwam althans niet aan tafel.
Van den Broek en Louise keken elkaar aan bij het derde leêge couvert. Hij stond op en riep op goedaardigen toon aan de kamerdeur.
‘Nant! Nantje! Kom je eten?’
‘Dank je. Ik wil jullie niet compromitteeren.’
‘Wees nu niet kinderachtig! Kom nu aan tafel.’
Doch ze wilde niet.
Den derden dag waren ze ten einde raad. De waarheid was, dat ze beiden erg veel van 't meisje hielden en er leed van hadden.
Van den Broek vertelde de historie lachend op 't bureau aan den grooten van Olm, zijn chef.
‘Wel,’ zei deze ook lachend. ‘Muziek is zoo'n vak van alleman. Maar het is toch wel aardig van het meisje. Ze heeft energie. Plaag haar niet. Laat haar begaan. Om te beginnen, kan ze bij ons komen. Mijn meisjes hebben heel slecht les. Ik kan dien man niet uitstaan.’
‘Ik dacht, dat hij knap was.’
| |
| |
‘Dat is hij ook, maar hij is zoo erg lui en zoo vrijpostig. Als hij komt, begint hij dadelijk om thee of spuitwater te vragen, geeft dan de meisjes wat werk op, en loopt naar achteren, waar hij op een bekende plaats vertoeft, tot het lesuur zoowat om is.’
Zij schaterden beiden van het lachen.
‘Ik zal hem opzeggen met deze maand. Stuur dan je zusje maar bij ons.’
Opgewonden, voor zoover zijn kalmen, bedaarden aard dat toeliet, kwam Kees 's middags thuis en ging regelrecht naar Nanni's kamer.
‘Ben je binnen?’ riep hij aan de deur.
‘Ja.’
‘Kom er even uit. Ik heb goed nieuws voor je.’
Toen Nanni kwam, draaide Louise zich om. Sedert het voorgevallene spraken ze niet tegen elkaar.
‘Nu Nantje, je kunt onzentwege pianoles geven, niet alleen, maar ik heb zelfs al een mooie les voor je gevonden.’
Verbaasd keek Louise hem aan; Nanni bloosde van blijdschap.
‘Bij wie?’
‘Bij de meisjes van Olm. Een allerliefste familie.
Louis beet zich op de lippen; haar oogen fonkelden. 't Zusje juichte.
‘Kom Wies, wees nu niet boos. 't Is immers zóó goed.’
Maar Louise vond het niets goed, en zoodra ze er kans toezag, beet ze Kees een onaangenaam woord in het oor.
Van den Broek had de schouders even opgehaald met een spottend gezicht. Er lag hem als antwoord op haar scheldwoord, een uitdrukking op de lippen, die hij echter binnen hield. En toch zag Louise hem aan, wat hij had willen zeggen; zij begreep en gevoelde het, en het werkte zoo op haar stemming, dat zij den moed miste, hoe bru- | |
| |
taal ze ook anders was, om hem verder over de zaak te spreken.
‘Je zult daar met een bijzonder lieve familie kennis maken,’ zei Kees 's morgens aan het ontbijt, toen Nanni voor de eerste maal zou gaan. ‘Mevrouw is een zeer respectabele dame. Niet jong meer en nogal leelijk, maar een door en door goed mensch.’
Louise at zwijgend haar ontbijt en dronk haar porter om te ‘versterken.’ Het zou haar hinderen als Nanni weg was om ‘les te geven,’ maar aan den anderen kant ook zou het een beetje variatie brengen in het leven, dat bitter eentonig dreigde te worden, want al ging men nu en dan uit, en al was er zoo ééns in de maand een danspartij, de rest van den tijd verveelde men zich, en omgang met dames, die uit haarzelf bezoeken kwamen brengen, had Louise maar weinig. Zij hield er ook niet van. De gesprekken verveelden haar, omdat ze altijd uitliepen op het ten toon spreiden van elks eigen voortreffelijkheid, en zóóver durfde Louise niet meedoen, overtuigd als ze was, hoe zwak zij stond in de schoenen der deugd. Altijd te moeten hooren van de eene mevrouw, dat zij niet begreep hoe een getrouwde dame zich niet geneerde voor dit en voor dat, of van de andere hoe schandelijk het was, dat deze of gene getrouwde dame zus of zóó deed, gruwde haar. Zij had immers keepjes in haar kerfstok, die aan heel wat anders herinnerden dan aan zulke kleinigheden!
‘Ik ga even uit,’ zei Louise tot haar zuster. ‘Ik zal laten inspannen en je brengen; tegen den tijd, dat je klaar bent zend ik je den wagen.’
‘Wel neen,’ zei Nanni. ‘Ik neem een karretje.
‘Dat zal je dan toch wel laten.’
‘Kom Nant,’ zei Kees, ‘maak het nu niet te erg en wees niet koppig.’
| |
| |
‘Het is geen koppigheid, geloof me. Maar ik wil mijn lessen, waarvoor ik betaald word, niet tot jullie last doen strekken. Ik ga met een karretje en laat me nu asjeblieft maar gaan.’
Louise wierp met een gebaar vol minachting haar servet op tafel en wendde het hoofd af.
‘Dat noem ik netjes, voor 'n jonge dame, om in zoo'n smerige huurkar te kruipen. Waarachtig, je hebt geen greintje eergevoel.’
Het meisje werd vuurrood en de tranen kwamen haar in de oogen.
‘Als de eer iets te maken heeft met de soort van wagen, waarin men rijdt, dan heb je gelijk Louise. Zulk Bataviasch eergevoel heb ik, goddank, uit Holland niet meegebracht.’
‘Wat wil je daarmeê zeggen,’ riep Louise, die weer dadelijk dacht aan een booze zinspeling.
‘Hetgeen ik zeg,’ was Nanni's korte antwoord.
‘Het beste is,’ zei Kees, ‘dat wij er ons maar buiten houden. Nant heeft nog van die malle idées, zooals veel jongelui op haar leeftijd. Ze begrijpt nog niet, dat men iets aan zijn positie verplicht kan zijn, en wat dat bij voorkomende gevallen is.’
‘Ik heb in het geheel geen positie. Ik geef één les in de muziek, en ik heb nooit gehoord, dat menschen door zoo ééne les 'n positie kregen, die hun verplichtte met equipage te rijden.’
‘Natuurlijk niet! Niemand is zoo gek om dat te zeggen. Maar jij denkt alleen aan je zelve. Of je ons compromitteert en schande aan doet, komt er niet op aan. Of de menschen er over spreken, dat wij je niet een eens wagen willen afstaan, maar je laten rijden met een tambangan, dat gaat jou niet aan. Het zijn zulke edele harten, die zekere onafhankelijke jongelui! Jammer, dat egoïsme en ijdelheid de eenige verborgen drijfveeren zijn.’
| |
| |
Het was Louise, die scherp en spottend sprak, en Nanni deed er eenige oogenblikken het zwijgen toe.
‘Wij zullen het nooit eens worden, Wies, over sommige dingen. Jij kunt je daarin niet naar mij voegen, en dat verg ik ook niet. Ik verg niets, dan dat men mij stil mijn gang laat. gaan’
‘Loop, mijnentwege....’
Met een diepe zucht stapte het meisje in de kleine kar, die ze had laten aanroepen op den weg door een der bedienden. Het was niet de ontmoeting met haar muziekleerlingen of zenuwachtigheid tegenover haar eerste les. Ze was niet schroomvallig, en daarentegen zeker van haar zaak; maar ze begreep, dat er nog vaak bittere, onaangename woorden zouden vallen tusschen haar en haar zuster, en dat dit ten slotte tot verwijdering tusschen haar moest leiden.
Ze dacht daarover nog na, toen het karretje 't erf opreed van het huis op 't Koningsplein, waar de van Olm's woonden.
Twee meisjes van twaalf tot veertien jaren wachtten de nieuwe muziekjuffrouw in de voorgalerij. Toen Nanni binnentrad, stonden ze stom van verbazing te kijken naar het armzalig vehikel.
‘Loh!’ riep de jongste. ‘Komt u met een tambangan.’
‘Wel ja,’ zei Nanni vroolijk. ‘Waarom niet?’
‘Ik weet niet; ik vraag maar.’
‘'t Oudste meisje scheen 't wèl te weten; het was stug en trotsch, en evenzoo bejegende haar mevrouw van Olm. Nanni's hart bonsde en 't was of haar keel werd dichtgeknepen, toen ze zoo uit de hoogte behandeld werd.
Maar ze hield zich goed en sprak met de kinderen op gemeenzamen toon, alsof ze er reeds vele maanden
| |
| |
les gaf. Mevrouw van Olm zat op een kleinen afstand en sloeg haar nu en dan nauwlettend gade.
‘De kinderen hebben goede lessen gehad, mevrouw,’ zei Nanni toen de tijd verstreken was.
‘Vindt u?’
‘Zeker; ik kan mij niet begrijpen, dat u den muziekmeester hebt opgezegd. Wat de meisjes kunnen, kunnen ze goed.’
‘Meneer van Olm had iets tegen dien heer en de meisjes ook.... Het doet me plezier, dat u zijn onderwijs niet afkeurt. Ik vond het ook goed.’
‘Dan zult u er wel minder mee zijn ingenomen, dat ik hem vervang.’
Mevrouw van Olm glimlachte op 'n zonderlinge manier.
‘Och!’ zei ze weifelend en langzaam, maar toen zich plotseling bedenkend, voegde ze er op vasten toon bij: ‘Ik ben er ook minder mêe ingenomen.’
‘Nu, ik vind het ook heel leelijk, iemand die goed gewerkt heeft, te behandelen alsof hij ongeschikt ware. Het beste is, dat ik eenvoudig weg blijf en u den muziekmeester wêer terugneemt.’
Stom van verbazing zag mevrouw van Olm haar aan, en Nanni doorstond kalm en met het eenvoudigste gezicht ter wereld dien blik. Na eenige oogenblikken begon mevrouw van Olm weer zoo zonderling te lachen.
‘U bent een gedecideerde jonge dame.’
‘Ik zal u wat zeggen, mevrouw. Heel graag wil ik lessen hebben en als u mij kunt recommandeeren....’
‘U is immers de zuster van die mevrouw van den Broek.’
‘Van die?’
‘Juist,’ zei mevrouw van Olm, ‘van die. Nu, ik moet uw openhartigheid van zooeven eerlijk teruggeven. Ik zal u dulden, omdat mijn man het wil, maar u recommandeeren, doe ik niet.’
| |
| |
Thans was de beurt aan Nanni om verbaasd te zijn; maar ze werd er zoo boos bij, en dat was zoo duidelijk zichtbaar op haar gezicht, dat mevrouw van Olm ervan schrikte en een stap achteruit ging.
‘Mevrouw,’ zei Nanni met bevende stem, ‘ik verzoek u te zeggen, waarom u zoo tegen mij spreekt over mijn zuster.’
‘Omdat ik het recht daartoe heb. Anders zou ik het niet doen.’
‘Welk recht? Op grond waarvan?’
Mevrouw van Olm aarzelde. Wat moest ze zeggen? De waarheid? Maar hoe was die te zeggen aan dit meisje, dat - en 't was voor het eerst dat haar dit duidelijk werd - onschuldig was en van niets wist.
Terwijl ze een oogenblik besluiteloos stond en Nanni haar met een bleek gezichtje, maar volhardend in haar verlangen, als het ware de woorden uit den mond keek, ging de deur open en kwam van Olm binnen.
‘Zóó, juffrouw hoe gaat het,’ vroeg hij haar vriendelijk de hand reikend, en die met een zachte drukking langer in de zijne houdend, dan noodig was.
‘Meneer van Olm, het spijt me, dat ik uw kinderen geen les kan geven.’
Hij zag verbaasd op, en bemerkte dat het meisje ontroerd was. Toen wierp hij een kouden brutalen, haast dreigenden blik op zijn vrouw, die met een gezicht, waarop vrees en verdriet te lezen stonden, als een schuldige met nêergeslagen oogen daar stond.
‘En waarom kunt u bij ons geen les geven?’ vroeg hij altijd op een toon van bonhomie.
‘Omdat mevrouw mijn zuster heeft beleedigd.’
‘Beleedigd?’
Langzaam wendde hij zich tot zijn vrouw.
‘Hoe is dat, lieve? Heb je iets tegen mevrouw van
| |
| |
den Broek? Dat is immers niet mogelijk! Je hebt die dame nog nooit gezien. Kom, je bent niet wel. Ga een oogenblik in je kamer op de bank liggen en breng je zenuwen tot bedaren.’
Zij ging zonder een woord te spreken, en hij bracht haar, na een: ‘'n oogenblik excuus’ tot Nanni, naar de deur.
Daarna kwam hij terug in de galerij.
‘Je moet dat mevrouw zoo kwalijk niet nemen, lieve juffrouw. Zij lijdt dikwijls aan koorts in het hoofd en is dan vaak zonderling.’
Nanni wist niet, wat ze er van denken moest. Ze begreep nu van de geheele scène niets meer. Dat mevrouw van Olm niet recht bij haar verstand was, scheen haar zoo absurd en onmogelijk! Haar scherpzinnigheid joeg haar een onbestemd gevoel aan, dat er iets geheimzinnigs en bedriegelijks lag in al wat voorviel, en daar haar openhartige aard van zulke dingen een geweldigen afkeer had, was haar houding tegenover den vriendelijken van Olm koel en terughoudend.
‘Het spijt mij,’ zei ze, ‘maar ik zou toch uw kinderen niet verder les willen geven.’
‘Mijn hemel, waarom dan toch niet?’
‘Omdat zij goed les hebben gehad, van iemand, die door u zonder gegronde reden is ontslagen, zooals mevrouw mij zelf gezegd heeft.’
‘Mijn vrouw weet niet, wat ze zegt.’
‘Het is mogelijk.... in elk geval: ik kom hier niet meer terug, - nooit wêer.’
‘Komt u hier niet wêer terug?’
‘Neen.’
Hij trachtte haar over te halen, maar zij bleef erbij, en toen hij onder het praten haar hand vatte, trok ze die driftig terug.
| |
| |
‘Och,’ zei van Olm, ‘ik hoop niet, dat u het mij kwalijk neemt. Het was zonder bedoeling.’
‘Natuurlijk,’ zei Nanni op een voor hem minder vleienden toon. ‘Ik houd echter niet van familiariteit. Goedendag, meneer van Olm.’
‘Laat ik mijn rijtuig....’
Zij liep vlug het erf af, en hij staarde haar na, half boos, half in bewondering der sierlijke meisjesfiguur.
Mevrouw van Olm keek haar ook na, uit 't venster, van achter de stores. Het speet haar, dat zij 't meisje zóó had ontvangen. Blijkbaar was de jonge muziekonderwijzeres een wel prikkelbaar maar fatsoenlijk meisje. Dan, de lust om eens de lang opgekropte woede te kunnen uiten tegen iemand uit het huis dier geminachte en gehate van den Broeks, was mevrouw van Olm te machtig geweest. Zij had op middelen gezonnen om zonder éclat te maken en zonder in botsing te komen met haar man, dien ze vreesde, haar hart te luchten, en zoo de poging daartoe mislukt was, - de gelegenheid had zij niet ongebruikt voorbij kunnen laten gaan.
Nu had ze niets gewonnen.
|
|