‘Ga je morgen weer?’ vroeg deze.
‘Betoel. Als het kan ga ik elken dag.’
‘Elken dag!’ zuchtte Dailah, het hoofd op haar bantal neerlatend, de mooi gevormde witgele armen omhoog, gekruist over het blauwzwarte haar. ‘Hoe is het mogelijk?’
‘Wat?’
‘Elken dag uitgaan en zich opwinden. Welk een soesah!’
Het ging goed een paar dagen, zooals de penghoeloe had gecommandeerd, maar het partijtje kwam, waarop Minah, veel minder goed spelend dan haar partners, die nog valsche kaarten gebruikten bovendien, begon te verliezen. Alles wat zij ruilde, kwam averechts uit.
‘Ouah!’ riep zij dan teleurgesteld. ‘Ik ruil sajoer, ik krijg lodeh!’
Maar ze zei er niets van aan Dailah, toen ze thuis kwam. Enkel, dat ze zoowat gelijk gespeeld had, daarbij hoog opgevend van het vermaak, dat ze dien ochtend had genoten.