maar voor naar Mekka te gaan, wat uit den koran te leeren, en zich te kleeden. Maar daarvoor moest je hebben die rustige deftigheid en die aangeboren superioriteit in houding en manieren, die hijzelf vond, dat hij in hooge mate bezat. Behaaglijk zag hij rond over de hoofden, onder het praten met den priester.
‘Dat de ijdelheid ons niet omtrent God bedriege; laat ons enkel dankbaar zijn,’ zeide deze.
Daar had-je het weer! Wat was het toch een wonder! Het was, dacht Aboe Bakar, of de priester iemands gedachten raadde. Het stemde hem onderworpen; hij nam afscheid met de grootste eerbiedsen onderdanigheids-betuigingen, die de aandacht trokken der inlanders en hen op een afstand even deden wachten, tot de heilige mannen gereed waren.
Hij kreeg het druk na dien tijd; de afrekening met Djalil viel hem zeer mee, maar duurde toch nogal lang; want die moest geld opnemen; hij had wel altijd veel verdiend, zoo goed als Aboe Bakar, maar hij had een menigte dochters, en die