‘Pa Djalil is zwak; hij is geloovig, maar onwetend; daarom zal hem wellicht vergeven worden, dat hij zondigt tegen den koran. Gij hebt hem vermaand en uw plicht gedaan; tracht geen macht over hem uit te oefenen; zoo hij volhardt, wend u van hem af.’
‘Ik kan niet; wij hebben samen een belangrijken handel.’
‘Dat weet ik. Misschien kunt gij het eene doen zonder het andere na te laten.’
Aboe Bakar begreep het niet, en toen de priester dat uit zijn stilzwijgen afleidde, ging hij voort:
‘Het is niet goed, dat gij dien handel drijft, zooals gij doet. Het is geen werk voor u, die de schriften beoefent en wellicht een uitverkorene...’
En op het nederig gebaar vol bescheidenheid van den ander:
‘Ik zeg niet dat het gebeuren zal; maar de werken zijn het water, dat de plant doet groeien.’
‘Als ik wist hoe ik doen moest.... Het is