hij zacht, poseerend, met groote waardigheid. ‘Haar vader wilde haar verkoopen aan een ongeloovige.’
En toen Minah niets zei, maar met booze oogen naar het slachtoffer zag, dat bij haar neerhurkte en haar hand kuste, ging Aboe Bakar voort met de zalving van een volleerd penghoeloe:
‘Zij kan u dienen, tot een goed Mohammedaan haar als vrouw verlangt, behandel haar goed en het zal ons voordeel aanbrengen.’
Het was Minah een pak van het hart; zij zag op naar haar man met groote verwonderde oogen. Ook het meisje begreep er niets van, zij keek in stomme verbazing door een gordijnkier den grooten breeden man na, die zooveel licht wegnam in het gangetje, dat hij langzaam doorstapte.
Het viel haar bitter tegen! Had die zooveel geld aan haar vader betaald, om het genoegen haar cadeau te doen aan zijn vrouw, die veel goedkooper een beter meisje als baboe krijgen kon?
Minah, die het evenmin begreep, wantrouwde de zaak. Wat kon het zijn? Zij wist, dat hij geen