koffie en at met de vingers wat rijst uit een pisangblad. Minah rammelde in het maleisen over de buurt-perkaras; maar toen njai Peraq, die niets gezegd had, met eten en drinken klaar was, sloeg zij van haar kaïn de korrels rijst, die dadelijk door een grooten haan met harde tikken van den houten vloer werden opgepikt, zette haar bril op en zei langzaam:
‘Het is een vuile boel in het huis van mijn zoon.’
Daar had je 't al, dacht Minah, en zich tot verweer gereed makende.
‘Wij zijn tevreden.’
‘Een man let daar niet op, hij ziet het niet, hij gewent eraan, een vuile vrouw maakt een vuilen man.’
‘Het is hier niet vuiler dan elders.’
‘Bij mij aan huis was het zoo niet, bij den mantri, uw vader, ook niet.’
En toen Minah, inwendig kokend van woede, zweeg, ging de oude voort.