laki als Adam, dan zou zij zich heel gemakkelijk tot deugden schikken.
‘Het kan misschien wel,’ meende zij.
‘Hm! Heb je hem vast?’
‘Ja; maar hij kan me ontgaan, als er anderen zijn, die hem helpen.’
‘Nou ja! Ik zou er gauw werk van maken. Loop er eens langs en vraag haar mee te gaan om koffie te drinken en kwee-kwee te eten.’
‘Wat zou dat helpen?’ vroeg njai Peraq.
Zij had andere inzichten; zij kon niet afdalen tot het standpunt van vernedering, vanwaar Bram het artikel vrouw beschouwde.
‘Wat het helpen zou? Wel, als ze eenmaal hier is, komt ze ook wel eens alleen met Adam. Dan moet hij maar zelf weten, wat hem te doen staat.’
Maar njai Peraq fronste de wenkbrauwen en schudde in korte nijdige bewegingen het hoofd.
‘Terlaloe, Bram. Het is gemeen, en zóó zal het niet gebeuren. Ik weet wel beter en fatsoenlijker.