Driftig liep Silver er naar toe, den wandelstok omkneld.
De groote arabier zag hem aan met rustigen glimlach en groette deftig buigend, de doos toonend, die hij in de hand hield.
‘De njonja kan ze niet voor mij verkoopen,’ zei hij.
‘Ik wil niet hebben, dat er hier buiten mijn tegenwoordigheid handel wordt gedreven. Ga maar heen.’
‘Kunnen wij geen zaken doen. Waarom zouden mijnheer en ik twisten. Het is beter geld te verdienen.’
‘Misschien later.... nu niet. Ga nu weg, zeg ik, en gauw ook.’
Silver raakte buiten zichzelven; maar ineens schoten hem de woorden te binnen van den controleur: ‘bij 't minste dat er gebeurt....’
‘Zal ik dan eens terugkomen? Over een paar dagen? over een week?’
Hij knikte maar, om van den vent af te komen;