'Jantje Kaas en zijn jongens. Bijdrage tot de kennis van de Ned.-Indische soldatentaal in de 19e eeuw'
(1942)–J.J.M. van Dam– Auteursrecht onbekendHoofdstuk III.
|
1. | Van welke nationaliteiten waren de militairen, die zich lieten inlijven in het Indische leger? |
2. | Hoe groot waren de aantallen van ieder der nationaliteiten afzonderlijk? |
3. | Welke invloeden zijn daarvan uitgegaan op de woordenschat? |
4. | Is van die invloeden nog iets te achterhalen? |
Wat de eerste vraag betreft, zijn ons tot het jaar 1855 geen gegevens bekend, wel kennen wij het totaal aan suppletietroepen, dat ieder jaar werd uitgezonden. Uit een statistiek, die wij als bijlage B laten volgen, blijken de nationaliteiten van 1855-1894. Na die tijd wordt het aantal nieuw geworven buitenlanders gering in verhouding tot de Hollanders, welke achteruitgang in 1895 aanvangt. Na dat jaar kan men zeggen, dat het Indische leger bijna uitsluitend uit Hollanders bestaatGa naar voetnoot1).
Hoewel we dus geen statistiek bezitten van de nationaliteiten vóór 1855, weten we toch dat vóór die tijd een groot aantal Fransen en Belgen in ons leger werd aangetroffen. Het bekende bataljon jagers no. 9 (de Jagers van Cleerens) opgericht 1830, bestond voor 1/3 uit Belgen. Na de Napoleontische oorlogen kwamen veel beroeps-soldaten ‘buiten emplooy’, zodat ze de gelegenheid om dienst te nemen in het Indische leger, met beide handen aangrepen. Ook veel officieren traden in Indische dienst. Verscheiden voorbeelden zijn ons bekend, waaruit blijkt, dat de omgangstaal, ook in dienst, zeer vaak het Frans was. Voor een karakteristiek voorbeeld verwijzen wij naar het verhaal omtrent de muiterij aan boord van de Ida Aleida in 1819 (Zie boven). De Franse invloed is nog lang aanwijsbaar.
In 1856 gaat de gep. kolonel van het Indische leger, Scharten, naar Londen, om bij de ontbinding van de Engelse vreemdelingenlegioenen, op 1 October 1856, soldaten te werven voor het Indische leger. In 1857 herhaalde hij dezelfde pogingen in Zwitserland om Zwitsers te werven. Deze pogingen zijn met succes bekroond, wat de cijfers wel uitwijzen. Wanneer wij de aantallen Zwitsers (aannemende, dat de helft Frans- en de andere helft Duits-sprekenden zijn) tellen bij die der Fransen en Belgen, komen wij tot een aantal Franssprekenden, dat bijna even hoog is als het aantal Hollands-sprekenden.
Na de opstand der Zwitsers in Januari 1860 gaat men het aantal Zwitsers geleidelijk verminderen, zodat ook hun invloed minder wordt. Tussen 1873 en '78 komt er een groot aantal Belgen en Fransen in het leger en met de daling van deze nationaliteiten na 1879, komt een groot aantal Duitsers het leger bevolken. Dat blijft zo tot ongeveer 1888, waarna er weer meer Belgen ingelijfd worden.
Verder waren er nog kleine contingenten Afrikanen van de Westkust van Afrika, ongeveer 100 man en minder, maar invloed kan er van deze soldaten niet uitgegaan zijn op de taal.
Wij komen dus nu tot de vraag: Welke invloed is er van bovengenoemde nationaliteiten uitgegaan op de woordenschat?
Wij kunnen aannemen, dat tot 1860 de Franse invloed buitengewoon groot is geweest. De ‘Algemeene Orders’, die door iedereen begrepen moesten worden, krioelen van Franse woorden: Wij geven enkele voorbeelden:
A.O. 9 July 1836. no. 7 § 9: ‘De manschappen welke bij expiratie
van hunnen diensttijd, honorabel ontslag zullen bekomen hebben en zich binnen den tijd van eene maand weder bij hun vorig of bij een ander korps der nationale armée engageeren, zullen geacht worden geene interruptie in hun diensttijd gehad te hebben’.
‘.... dit vonnis geannulleerd en de beschuldigden geabsolveerd’. (A.O. 29 Maart 1836. no. 3)
‘....gecondemneerd tot de straf des doods. Bij resolutie van de Hooge Regeering gratie verleend van de straf des doods, met commutatie van dezelve’. (Vonnis 5 April 1839)
‘Met explicatie van art. 480 en ampliatie van art. 566 van het algemeen reglement van administratie wordt bepaald, dat de indemniteit voor het wasschen enz. van fournituren, bedoeld bij tarief no. 37, bij verpleging der onderofficieren en manschappen in de garnizoenshospitalen of infirmerien, tevens met de soldij, vivres, vivresgelden zal worden afgedragen aan de administrateurs over gemelde etablissementen’. (A.O. 18 July 1842. no. 5 § ‘In ervaring gekomen zijnde, dat het suspenderen (tijdelijk degradeeren) van onderoffic. en korporaals, eene disciplinaire bestraffing is,...’ (A.O. 1 Aug. 1843. no. 5. § 1)
‘.... tijdelijke degradatie (in de korpsen bekend onder den naam van suspensie)’. Er komen militaire promenades (A.O. 5 Juny 1844. no. 4), die bij A.O. 6 Maart 1845. no. 2 worden genoemd ‘instructieve militaire wandelingen’.
Bij A.O. 28 January 1840 no. 1. § 3 wordt ‘aan onderofficieren en manschappen het dragen van den baard à la jeune France en de zoogenaamde impérialeGa naar voetnoot1) verboden’.
In die tijd vinden wij in de militaire reglementen veel Franse commando's en woorden:
(Waarsch. commando) Pas-de-route!: (Uitv. commando) Marsch!
Contra marscheren, Peloton regts en links: Om!
Op de tweede divisie van het 2e bataillon deployeren: Marsch!
Het vuren in het avanceren; Kommando's:
1. | Soutien in de linie. |
2. | Avanceren met den looppas. |
3. | Halt! |
Indemniteit; convalescenten vrij van dienst; soldaten uit de infirmerie; defroyement voor het bestellen van brieven; donker-blaauwe pantalon met licht blaauw passepoil; visitatiën; chambrée; jalonneur; het alignement.
Vele Franse woorden hebben zich tot heden in de militaire woordenschat gehandhaafd en zullen er ook niet gemakkelijk uitgaan. Wij vinden nog: chambrée, indemniteit, équipementsstukken, insubordinatie enz. enz., maar op één eigenaardigheid willen wij wijzen. In de Reglementen begint zich na 1861 plotseling een zeker purisme te openbaren. De commando's worden in het Hollands gegeven en in de Reglementen staat het Franse commando er tussen haakjes achter. Waarschijnlijk is dit gebeurd, om de militairen, bij wie het Franse commando nog in het hoofd zat, op weg te helpen. Waaraan we deze plotselinge overgang te danken hebben, is mij niet duidelijk geworden.
Zo vinden we in de Reglementen:
‘met den langen wegpas (pas-de-route) marscheren,’
‘de verspreide vechtwijze (het tirailleren)’Ga naar voetnoot1),
‘dat de bewegingen in den marsch (au pivôt mouvant) geschieden’
‘De escouade-commandanten dragen den naam van vice-korporaals (appointés)’
Daar na 1877 het aantal Duitsers even toeneemt, zouden wij ook van deze nationaliteit invloed verwacht hebben op de woordenschat, maar die hebben wij niet kunnen vinden. Aangezien tegelijkertijd het aantal Hollanders groter is geworden, zou die invloed gecompenseerd kunnen zijn.
Met het constateren van het feit, dat er tot ongeveer 1878 veel Fransen en Belgen werden ingelijfd in ons leger, zijn wij er nog niet. Voor het beoordelen van de woordenschat dienen wij nog te onderzoeken: uit welke streken van Frankrijk en België de soldaten voornamelijk werden gerecruteerd en of van de dialecten dier streken nog iets merkbaar is in de woordenschat van die tijden.
De bronnen, waaruit we de eerste gegevens kunnen putten zijn ons bekend, maar een dergelijk onderzoek zou jaren vorderen, wanneer wij ons realiseren de tijd, die wij nodig gehad hebben
voor het onderzoek naar de geboorteplaatsen van één detachement bestaande uit 4 officieren, 12 onder-officieren, 3 korporaals en 197 fuseliers, dat op 10 Juni 1876 met het stoomschip ‘Prins van Oranje’' uit de haven van Nieuwediep naar Ned. Indië vertrok. Wij hadden deze gegevens nodig voor een ander onderzoekGa naar voetnoot1). Bij dit detachement waren: 68 Fransen, 78 Belgen en 5 Luxemburgers. Hadden wij van alle detachementen suppletietroepen de gegevens omtrent de geboorteplaatsen, dan zouden wij dialectgeografische kaarten kunnen vervaardigen en wellicht interessante conclusies verkrijgen, omtrent de woordenschat van ons leger in die tijden.
En nu de Hollanders. Bij ons onderzoek drongen zich de volgende vragen naar voren:
1. | Wie werden soldaat? |
2. | Welke beroepen hadden deze soldaten vóór hun in diensttreden? |
3. | Uit welke dialectstreken waren zij afkomstig? |
In het eerste kwart der 19e eeuw kwamen uit Holland bijna uitsluitend beroepssoldaten van het Hollandse leger naar Indië; in de eerste helft der 19e eeuw waren er zeer veel Hollandse beroepssoldaten en beroepsonderofficieren onder. Het is dus vanzelfsprekend, dat we zeer veel Hollandse soldatenwoorden in de woordenschat aantreffenGa naar voetnoot2). Invloed van de oude-beroepstaal der overige soldaten, die in het Indische leger traden, kan men o.i. niet aanwijzen. Het aantal soldaten van één bepaald beroep zal te gering geweest zijn, om invloed op de algemene woordenschat te hebben kunnen uitoefenen. In Bijlage A hebben wij een overzicht gegeven van de beroepen, die in een paar jaren de soldaten leverden voor ons leger. Een invloed van één dezer beroepen op de algemene woordenschat buiten dat van soldaat, kan men niet vinden.
Wij komen tot de derde vraag: uit welke dialectstreken waren onze soldaten afkomstig? Zoals boven reeds gezegd heb ik een onderzoek ingesteld naar het detachement, dat in 1876 met den ‘Prins van Oranje’ naar Indië is gekomen. Behalve de reeds genoemde Fransen, Belgen en Luxemburgers bestond het detachement uit:
Nederlanders | 37 |
Duitsers | 11 |
Italianen | 7 |
Zwitser | 1 |
Amerikaan | 1 |
Servier | 1 |
Pool | 1 |
Oostenrijker | 1 |
Zuid-Amerikaan | 1 |
Van deze 37 Nederlanders waren er 11, die een reëngagement sloten. Zij waren dus reeds in O.I. dienst geweest. Van de rest kwamen er uit:
Amsterdam | 3 |
Haarlem | 2 |
Leiden | 1 |
den Haag | 1 |
Utrecht | 2 |
Vlaardingen | 1 |
Deventer | 1 |
Kampen | 1 |
Rheden | 1 |
Franeker | 1 |
Groningen | 1 |
Avereest | 1 |
Nijmegen | 2 |
Vught | 2 |
Dinteloord | 1 |
Bergenopzoom | 2 |
Maastricht | 3 |
Het zou voor de juiste kennis van de lexicologie van het Indische leger nodig zijn van alle detachementen suppletietroepen dergelijke overzichten te maken. Deze arbeid vordert jaren van den onderzoeker! Maar bovenstaand overzicht toont wel aan, dat de gangbare mening, dat veel soldaten ‘onder de Moerdijk’ hun bakermat hadden, juist zal blijken te zijn. Want bovenstaand detachement was een der grootste, dat sedert jaren Nederland verliet. Moeten we de oorzaak zoeken in het feit, dat de economische toestanden in het Zuiden slechter waren dan in Holland, omdat ‘de loonen in
Holland bijna dubbel zoo hoog zijn als in N. Brabant, Overijsel, Drente, de Ommelanden en een gedeelte van Utrecht’Ga naar voetnoot1), van de andere kant zal het wel veroorzaakt zijn door de geaardheid van het ‘ras’. ‘De Brabanters met hun warm temperament en de Limburgers ‘die heete Italianen van het Noorden’Ga naar voetnoot2) waren zeer geschikte soldaten. Een andere Brabander formuleert het aldus: ‘de Brabander is kennelijk intuïtief’Ga naar voetnoot3). Zijn nadere beschrijving van het Brabantse karakter verklaart ook veel in het uiterlijk van den soldaat: ‘De blijheid is eigenlijk een gevoel en slechts een begeleidend verschijnsel bij de intuïtie, maar in de onbewaakte ogenblikken helt dat gevoel over tot uitbundigheid en verovering van het psychische terrein, zodat het tot het lagere afdaalt, in het verkeerde kan terecht komen en verworden tot bon-vivanthouding’. Maar met dit al hebben wij, voorzover wij onze gegevens hebben kunnen toetsen, geen speciaal Brabantse dialecten kunnen ontdekken in de Woordenschat. De dissert. van Ant. Weynen over de N. Br. Dialect-geographie hebben wij niet kunnen raadplegen.
Wel valt o.i. op een aantal woorden uit het Bargoens en woorden, die naar analogie daarvan zijn gevormd.
Zo heeft men:
bikken (eten); bikkesement (warm eten); bonje (gesnapt); braceletten (handboeien);
dampen (iemand de dampen injagen-iemand de pest injagen); drukker (straf); hassebassie (slokje, jenever); heibel (drukte); hintemer (sodomiter); huppelwater (jenever); jajem (jenever); keggie (brood); kinf (luizen); mok (beker, kop koffie); patatters (aardappelen); rats (gestampt eten); rookertje (sigaar); safiaantje (sigaret); schrabbers (centen, geld); spatje (slokje, jenever), alle woorden, die ik ook aantrof bij W.L.H. Köster Henke. Andere hebben een enigszins gewijzigde betekenis, maar zijn m.i. ook uit deze kring afkomstig, terwijl er ook zijn, die waarschijnlijk naar analogie zijn gevormd, bijv.:
sloeber (vijand. Bij Koster Henke: vuilpoes);
pikker (matroos);
aftrekker (onanist; v. Dale noemt het ‘plat’);
knufferd (soldaat met tegennatuurlijke neigingen);
lekker-pieper (iemand, die zich afgeeft met een andermans meid; Wellicht samenhang met Mid. Ned. lecker ‘smeerlap, gemeene kerel’, i.v. Verdam Mid. Ned. Handwoordenb., p. 328?);
malenger (lijntrekker);
snikkel (Jood);
een hijseknijser (een meerdere, die van dienstijver blaakt; een dienst-klopper. Wellicht samenhang met barg.: knijzen, knijtsen ‘kijken’; iemand, die erg nauwkeurig overal op let?);
doorstomer (een korporaal, die doorstudeert voor sergeant);
de sjamfoeters (scheldnaam voor infanteristen);
koperzuiger (marinier);
vetdoffer (smerig soldaat);
snurker (trompetter) bij de Artillerie;
jandoedel (jenever. Komt voor bij Köster Henke ‘In Onze Taaltuin, Maandblad voor de wetenschap der taal enz. 6e jrg., no. 3, p. 125 meent J. Naarding, dat ‘jandoedel’ en ‘sjandoedel’ gronings is. Aangezien zeer weinig groningers in het Indische leger werden aangetroffen, geloof ik, dat jandoedel en sjandoedel uit het Bargoens in onze soldatentaal is gekomen);
kretser (instrument voor het schoonmaken van het geweer). Woordenb. Ned., VIII. I, 167. Het geeft Zuid-Ned. bronnen, Krabber. Zie E. Jaspar en J. Endepols, Maastrichtse zegswijzen, spreekwoorden enz. in De Nieuwe Taalgids, 14e jrg. (1920), p. 201. Kretse in het Maastrichts betekent: 1 krabben. 2. krassen.
matschudding (ruzie; komt voor bij de boeventaal in v. Ginneken, dl. II, p. 142);
belabbering (omsingeling van een huis of kampong ter overvalling van de inwonenden. In Atjeh. Spottend: In Kota Radja de omsingeling van een burger in zijn huis, om hem daarna over te halen mee te gaan naar de soos. Door de omsingeling is de burger niet in staat te ontkomen);
boerenvangers (Naam door de kolonialen in 1894 gegeven aan de wervers te Harderwijk. Daar deze wervers niet bepaald gunstig bekend stonden en zich met andere min oirbare praktijken bezig hielden, kan m.i. dit woord wel een vertaling zijn van het barg. Bauernfänger (kwartjesvinder) zie Köster Henke.
Deze relicten doen mij vermoeden, dat het aantal woorden uit het Bargoens vroeger zeer groot geweest zal zijn. Het is m.i. aldus te verklaren: vooral in het eerste kwart der 19e eeuw kwamen bijna uitsluitend beroepssoldaten naar Indië, die in hun taal veel bargoens meebrachten. Daarna kwamen er fuseliers uit de klassen van militaire discipline, de strafdivisiën en de tot detentie veroordeelden van het Nederlandse leger. Vervolgens werd het leger ‘versterkt’ door klanten uit de bedelaarskolonies en ‘geaboleerden’ uit de strafgevangenis te Leiden. Deze lieden hadden op de overige ‘groene’ militairen niet alleen ‘numeriek’, maar ook door hun optreden een behoorlijk overwicht op de bataillons. Psychologisch is het te verklaren, dat de jonge soldaten dit jargon overnamen.
Bovendien kwam in de 19e eeuw-vooral omstreeks 1870-een groot aantal soldaten uit die streken van Nederland (Noord-Brabant, Limburg), België (het land van Waas, Brussel, Meenen) en Duitsland (West-Falen), ‘waar die Bargoensche taal in sommige dorpen nog heden ten dage voortleeft en vooral in den woordenschat ten scherpste tegen alle omringende dialecten afsteekt, terwijl ze met die van andere dergelijke dorpen, hoewel op zeer verren afstand van elkander gelegen, nog allertreffendst overeenstemt’ (Van Ginneken, Handboek, deel II, p. 104). Het zal dus geen bevreemding wekken, wanneer personen uit die streken, elkander in het Indische leger ontmoetende, bij voorkeur hun dialect gebruikten. Dit moet van invloed zijn geweest op de woordenschat van het leger. Ik heb nog nagezien, of van deze Bargoense woorden iets te vinden was in het militair argot, dat Henri Bauche vermeldt voor het Franse legerGa naar voetnoot1). Ik heb daar niets aangetroffen. Andere bronnen stonden mij helaas niet ten dienste.
Uit het bovenstaande vloeit voort de opzettelijke toeleg om door de burgers niet begrepen te worden. Dit ligt geheel in de lijn van het slag, dat het Bargoens als taal bezigde. Ik meen dit te herkennen in het woord ‘kadraayer’ voor ‘1e en 2e luitenant’.
Volkomen in de houding van deze groep past ook het geven van ‘bijnamen’. Karakteriserend is hetgeen Van Ginneken daaromtrent
opmerkt: ‘Niet zonder reden voelt zich de aangesproken persoon door sommige dezer namen gestreeld, door andere leelijk geplaagd, soms zelfs diep gekrenkt’Ga naar voetnoot1). In de soldatenwereld gaat men tot het geven van bijnamen gauw over. Als regel bleef de bijnaam beperkt tot de brigade, de post, waar de betrokkene zich bevond. Toch gebeurde het dat de appellativa eigennamen werden. Men sprak van ‘de Kale’ (generaal van Heutsz); Kareltje ‘Eenoog’ (Generaal Karel van der Heyden); ‘de Watergeus’ (Pang Nangroë, de Atjeher van 1905, die met prauwen een aanval uit zee ondernam op Idi); ‘de Mikkër’ (een bekend Atjehs scherpschutter); ‘de Hongertjot’ (bekend uit de krijgsgeschiedenis van Celebes, nl. de Bonto Bimba, waar na de bestorming van Lalilondong in 1906 6 dagen werd gebivakkeerd zonder voedsel); ‘de van Heutszboom’, ‘de Köhlerboom’. Voor een juiste kennis der soldatentaal is het noodzakelijk deze woorden vastgelegd te hebben. Vele dezer eigennamen zijn met den drager van die naam verdwenen en worden thans in den regel niet meer gekend.
Merkwaardig is ook de speciale betekenis, die sommige zuiver Hollandse woorden in de soldatentaal hebben. In de meestgebruikte woordenboeken (Koenen, Van Dale en het (Groot) Woordenboek der Nederlandsche Taal) is daaromtrent niets te vinden. Koenen had speciale ‘Indische’ voorlichting, maar van de taal der duizenden Europese soldaten uit de 19e eeuw is niets in dit Woordenboek te vinden. Wij zien hierin wederom een bewijs, hoe weinig deze taal in de taal der overige Europeanen is doorgedrongen.
adelborst, dwangarbeider, die voor koeliediensten gebruikt werd op patrouilles en expedities;
beer, schertsende benaming voor een dwangarbeider. Behalve de gelijkenis met een kermisbeer, die aan een ketting kwam te liggen, zal de benaming versterkt zijn geworden door de bruine gevangeniskleding, die de man droeg. Vandaar dat men allerlei soorten ‘beren’ kreeg.
keukenbeer, dwangarbeider speciaal voor de keuken;
treinbeer, dwangarbeider speciaal voor de trein van de troep;
lampenbeer, dwangarbeider belast met de zorg voor de lampen;
loods, gids te land; spion. Waarschijnlijk was de ‘loods’ oorspronkelijk aan boord van een schip de man, die een veilig vaarwater wees aan de kust. Daarna leidde hij de troepen het binnenland in. Daar bleef het woord voor ‘gids’. Aangezien ‘de gids’ voor ons meestal spionnendienst verrichtte, zal het woord deze ongunstige betekenis wel op die manier gekregen hebben.
Jan, ‘een Jan’, europ. soldaat (beroepssoldaat). ‘Ik diende een paar jaar bij een Jannencompagnie’ (in tegenstelling van een comp.ie Ambonnezen of Javanen;
sjouwermansbal, (bij de artillerie) Zondagsavonds moeten de muzikanten in de pijp dansmuziek maken. Dan was er sjouwermansbal, want bij gebrek aan dames was de mede-danser een soldaat (1910);
de pijp, de cantine. (Koenen vermeldt wel een buurt in Amsterdam!);
griepen, kankeren;
het Molentje, de Militaire Willemsorde. (De vorm van het versiersel der orde bestaat uit een wit geëmailleerd kruis met acht gouden geparelde punten. Daarover ligt het Bourgondische kruis, bestaande uit groene laurierstokken, saamgebonden door den gouden vuurslag. Aan dit laatste kruis dankt de M.W.O. de naam van ‘het Molentje’);
slokkiesboer, clandestien jeneververkoper in de kampong;
Pupillenschool, was te Gombong. Leverde een groot aantal uitstekende o.o. en officieren. (Koenen vermeldt wel een school te Nieuwersluis en zelfs een in België, maar die van Indië wordt niet vermeld!);
de melkinrichting, naam voor de artillerie, speciaal berggeschut;
kozakkenpost, vooruitgeschoven post van 4 man;
de vogelkooi, primitieve gevangenis bij de wacht van het bivak of de benteng. Daarin werden de gevangen genomen vijanden of spionnen opgeborgen. Het geheel bestond uit een paalaf-zetting van prikkeldraad. Vooral in Atjeh. (1897);
tronk. primitieve gevangenis. Het moet een oud woord zijn, afkomstig uit het Portugees tronco, boomstam, blok. Lat: truncus. In Priangan van Dr. F. de Haan, deel 4 (1709) lezen we over de Blokstraf (p. 141): ‘Tot die zaken die Freyer van zijn
voorganger overnam behoorden 2 voetbloks of tronken met hun hangsloten. “Heydt (o.l.p. 96) beschrijft de tronk in het ambachtskwartier (te Batavia): Diese tronk stehet ganz offen und ist nur mit einem Abdach vor dem Regen bewahret”. Baldaeus (Ceylon, p. 223) spreekt in de vertaling van een Portugees stuk) van “den tronk of 't gevangenhuis” Een stuk van 1808 spreekt van een tronk met de noodige blokken’.
Ik vond in: De verdediging van Ternate onder den Gouverneur Johan Godfried Budach, 1796-1799, door P.A. Leupe, p. 278: De nieuw benoemde koning Sarkam scheen bij zijn volk zeer gezien te wezen. Al de prinsen, die onder den vorigen vorst waren uitgeweken, kwamen op Ternate terug en namen weder bezit van hunne verlaten of afgenomen woningen. Bij zijn proclamatie tot koning had hij aan zijn volk beloofd te zullen laten omver halen en tot de grond toe vernietigen den gevaarlijken tronk, die door den vorigen koning gebouwd was om het volk daar door kommer en ellende te doen vergaan’. Ook vond ik in de sterkte van het garnizoen op Ternate en verdere posten op dat eiland op 31 Juni 1796: In de tronkswacht 1 sergeant en 6 soldaten.
Ik vermoed dat het Zuid-Afrikaans het woord tronk - gevangenis - ook uit het Portugees heeft gekregenGa naar voetnoot1).
de gesp, ereteken voor hen, die deelgenomen hebben aan belangrijke krijgsverrichtingen. De gesp droeg het opschrift van de plaats of streek, waar de gevechten hadden plaatsgevonden en de jaren, waarin de verrichtingen waren geschied. bijv. Atjeh 1873-1874; Atjeh 1873-1890 enz.;
termstreep, onderscheidingsteken (streep) op de jasmouw na 6 jaren trouwe dienst;
Jantje-Kaas, het leger; bij uitbreiding ‘het Ned. Ind. gouvernement’. ‘Daar moet je bij Jantje-Kaas niet mee aankomen’. (De woordenboeken spreken alleen van ‘scheldnaam voor de Hollanders in België’);
belast worden, moeten betalen, schuld krijgen bij het leger. ‘Je borstel is weg. Je wordt belast met een bedrag van .....;
een vierkante pot, een fles jenever; Woordenb, XII, II, kol. 3692, zegt: b. Flesch thans verouderd. Als bron geeft het S. Kalff. Neerlandia. Dit blad heb ik niet te mijner beschikking, maar, gezien den schrijver zal het woord wel uit Indië afkomstig zijn. Het is hier nog steeds in gebruik, dus niet verouderd.
het ‘kroontje’, een onderscheidingsteken voor ‘eervol vermelde’ militairen;
de man, de soldaat. In militaire kringen heeft dit woord in het geheel geen denigrerende betekenis. Het werd al vroeg als equivalent voor ‘soldaat, mindere’ gebruikt. In een militair rapport van 30 Aug. 1842 vinden we: ‘Proeven om het wasschen uit de menage te bestrijden zijn mislukt, omdat men den man in Indië niet binden kan zijn goederen op vaste tijden te reinigen, vermits zulks afhankelijk is van omstandigheden.’ In 1853 schrijft men: ‘Aan den infanterist werden destijds slechts witte pantalons verstrekt. In den regentijd kon hij die niet dragen en daarmede kon hij ook niet te velde gaan; de man was verpligt dat kleedingstuk voor eigen rekening te laten blaauw verven.’ Ik vermoed, dat het woord ‘man’ dezelfde betekenis heeft als het ‘bonhomme’ in de Franse militaire taal, pl. des bonhommes.
handlanger, inlands helper in een militair hospitaal;
Eigenaardig is het gebruik van de woorden:
zendeling, een afgezant, die komt met de voorwaarden tot onderhandeling over: sluiten van een wapenstilstand, overgave. Het heeft de oorspronkelijke betekenis van ‘iemand, die gezonden wordt’, niet dus de meest gebruikte van: Protestants geestelijke, die uittrekt tot bekering van heidense volken.
(Uit een overzicht van de militaire actie in Djambi en Palembang in 1916: 2 Sept. Zendelingen van de kwaadwilligen van M. Tebo en van Saroelangoen beginnen in de omgeving van Bangko aan te komen).
veldontdekking, patrouillegang 's morgens in de onmiddellijke omgeving van het blokhuis. Na de terugkeer wordt de poort geopend. ‘Tegelijk met de veldontdekking gaan de gewapende dwangarbeiders uit om het aangewezen gedeelte der trambaan te inspecteeren’. (Commandementsorder dd. 27 Oct. 1890. no. 227 van de Postenlinie Groot-Atjeh).
Europees, zelfst. nwd. ‘een soldaat van Europese afkomst’. Omstreeks 1830. ‘Een compagnie Europeezen’. ‘Een Europees of afstammeling van dien’. Waarschijnlijk naar analogie van Een Ambonnees, Een Bengalees. enz. Tegelijkertijd trof ik aan: Europeaan, een woord, dat tegenwoordig uitsluitend wordt gebruikt.
Ook waren er woorden, die waarschijnlijk uit de Zeemanstaal zijn binnengedrongen. Te verwonderen is dat niet, want in de tijd van de zeilschepen duurde de reis van Holland naar Indië een maand of drie. Met de stoomschepen wordt de reis door het Suezkanaal bekort. Het innig contact met het scheepsvolk maakte, dat sommige zeemanswoorden in de soldatentaal doordrongen. Bovendien had men het vervoer door de Indische archipel, waarbij men ook weer zeemanstaal kon overnemen. Bij de expedities naar de verschillende eilanden was er samenwerking met de marine. Zo hebben we:
drinkmokken, blikken drinkkroezen, behorende tot de kooi-en baksgoederen aan boord;
balie, een houten etensbak. Men had: schaftbalie. waterbalie, spuwbalie (bak in de kazerne of het wachtlokaal), draag-en padie-balies (cavalerie).
botertien, een houten bak, waarvan aan boord per ‘bak’ er één werd verstrekt (Prijs ƒ1,60);
lokje, Woordenb, VIII, II, kol. 2636 zegt, dat ‘peper-en zoutlokjes aan boord voorkwamen; maar alleen voor sieraad en er zat nooit wat in’.
peper en zoutlokje. Lokjes behoorden tot de goederen, die in Indië aanwezig moesten zijn op de stoomschepen van de Ned. Indische Stoomvaart Mij, waarmee troepenvervoer plaats vond. Gezien het vele gebruik, dat men hier van speceryen maakt, zullen de lokjes in Indië wel gevuld geweest zijn;
karrewy, om het distributievaatje voor de oorlam, die aan de valreep moest genuttigd worden, voller te doen zijn, werd er de helft water bij gedaan. Dit werd vervolgens opgescherpt met: peper, notenmuskaat, kruidnagels, kaneel en stroop. Dit alles werd ook geheten: lawassiekarrewy. Men werd er dronken of ziek van. Omstreeks 1857. Vermoedelijk was de officiële naam: lavas. Vergel. Woordenboek der Nederl. Taal,
VIII, I, p. 1179, onder Lavas; Franck-van Wijk, Etym. Woordenboek, Supplement, p. 98 onder Lavas;
ziekenkot, een tandoe (draagbaar) van zeildoek met een afdak, vervaardigd van bamboe en alang-alang. De ziekenkot hangt door middel van ringen aan twee bamboes en wordt door twee man gedragen. Op iedere schouder rust één bamboe. Omstreeks 1860. Merkwaardig is het, dat de betekenis overeenkomt met hetgeen Franck-van Wijk, Etym. Wdboek, p. 341 zegt omtrent ‘Kot’ en het Supplement op p. 85 omtrent ‘Keuterboer’: ‘Misschien verder nog met ablaut noorw. dialect koyta ‘hutje van takken gevlochten’.
loods, hierop wezen wij reeds.
Invloed der Indonesische talen. Was de militair eenmaal in Indië, dan was het een eerste eis zo spoedig mogelijk Maleis te leren. De fuselier diende zich verstaanbaar te kunnen maken aan de inlandse bevolking en voor het kader was het noodzakelijk de inheemse talen te kennen, omdat men als ‘meerdere’ over Javaanse, Ambonnese, Menadonese en Afrikanse afdelingen gesteld werd. Daar kwam nog bij, dat men verplicht was de taal van de landstreek, waarin men opereerde, te leren en liefst zo perfect mogelijk diende te spreken: het Atjehs, de taal der Dajakkers, het Chinees (als men zich geplaatst zag op de Westkust van Borneo) enz. enz. Men had dat nodig, om zich te kunnen verstaan met de kamponghoofden, met bestuursambtenaren, te kunnen onderhandelen met de inwoners over voedingsmiddelen, een gesprek te kunnen voeren met gidsen (spionnen), gesprekken te kunnen afluisteren op de passars enz. De militair moest meer dan thans ‘van alle markten thuis zijn’. De vocabulaire der militairen wemelde dan ook van maleise en - naar gelang van de streek, waar men geplaatst was - ook van woorden uit andere inheemse talen. Een groot verschil met den beroepssoldaat in Holland, die behalve zijn Nederlands alleen militair-technische uitdrukkingen behoeft te kennen. In Indië vond men het zo vanzelfsprekend, dat men de ‘landstaal’ kende van de streek, waar men opereerde, dat men de ‘inheemse’ woorden in de officiële stukken vindt. Zo treft men bijv. in het Marschbevel dd. 29 Juni 1898 van van Heutsz tijdens de Pedir-expeditie het Atjehse woord djoeroeng ‘weg’.
Zo vinden we uit het Atjehs:
lam (kampong); lampoe (tuin); belang (sawah-of grasvlakte); kroeëng (rivier); limpo (hoogte); tjot (heuveltje); boekit, anaqgleh (heuvel); gleh (heuvel); rayoet (groot); tjoet (klein); aloeëer (beek); koewala (mond der rivier); boeëng (moeras); gedei of kedei (woonplaats van handelaren en ambachtslui); bidoek of kolek (handelsvaartuig); sinaboeq (peperonderneming); tanda toendoek (symbool of teken, dat de bevolking vrede wenst; geschenk in de vorm van karbouwen of wapens); tanda mata (geschenk onzerzyds, dat wij goede bedoelingen hebben); soeroehan (zendeling voor het sluiten van wapenstilstand, mondeling overgebracht); tipoe-atjeh (‘atjehs bedrog’; uitdrukking bij alle volken van Sumatra, het schiereiland Malakka, Birma en Achter-Indië bekend, omstreeks 1897); kaoem (stam); ketjihik (kamponghoofd); balei (raadzaal); hoeloebalang (de imam = geestelijke van de moeder-moekim); panglima (sagi-hoofd); chandoeri (feestmaaltijd); oelama (schriftgeleerde); toekoe (wereldlijke titel); tengkoe (geestelijke titel); toewankoe (lid der sultansfamilie); kafir (niet-moslemin; ook een Atjeher, die aan onze zijde stond); mèl (zich onderwerpen aan het Nederlands bestuur); sjahid (gevallen in de strijd tegen de ongelovigen = de Hollanders); hikajat prang (boekjes of schrifturen, waarin in felle en hartstochtelijke taal de strijd tegen de ongelovigen nl. de Hollanders, wordt gepredikt); kaphé datang (de Hollanders komen!); boei (varken, scheldnaam voor de Hollanders).
Speciaal zijn bekend de namen van de Atjehse blanke wapenen: kapak (lans); sadêb (grasmes); rèntjong (soort dolk); kris bahari (speciaal in Pedir gedragen door aanzienlijke hoofden); klewang tebal oedjoeng (klewang met brede punt); sekin pandjang; sekin pasangan; pêdêng; tarabadjoi (komt zelden voor); ladèng; kasok; roedoes; parang gedah; tjok yang.
Bij de marechaussée op Atjeh zijn in het bijzonder bekend: ‘de’ Blang (Blang Kedjeren in het hart der Gajoe-landen); baas (Europ. sergeant, commandant van een brigade); pang (van panglima, niet-Europ. sergeant, ondercommandant van een brigade); keutjhi (Atjeh. woord voor kamponghoofd, maar ook voor niet-Europ. korporaal bij een brigade); blandar's (horizontale stokken voor dakbedekking van een bosbivak); tiang's (stokken voor het maken van een bosbivak); kasau's (hout, waarover het zeil als
dakbedekking voor een bosbivak); drom (naam voor één der drie groepen, waarin de brigade zich splitst voor het verdelen van het eten en het werk in een bosbivak); tamoe-fonds (fonds bij een brigade, waarin ieder soldaat zijn bijdrage stort, om, als er een andere patrouille op bezoek komt, deze ‘feestelijk!’ te onthalen); makan-compleet (rijsttafel); Obos Panalan (naam, waaronder Overste Van Daalen bekend was en is in de Gajolanden door zijn expeditie van 1904 met 200 man); bekas (spoor); colonne-matjan (naam voor de colonne Christoffel, die in 1908 in Lho Soekon gaat opereren); wang njamoek (excursietoelage van ƒ0,15 die gehuwde soldaten per 24 uur krijgen, dat zij buiten het garnizoen zijn); soep looppas (de soldaat kookt op patrouille zijn eigen potje. Deze soep (sajoer) bestaat uit: water-zout-lombok-een uitje-en groente uit het bos); poetraseer napas (verbastering van: ‘fourageer napas = adem fourageren!’ Bij het beklimmen van bergen zegt de baas, als hij een kleinen rust geeft: Poetraseer napas doeloe = laten we eerst op adem komen’); obat ketjap (jodium-tinctuur, naar de overeenkomstige kleur); katjauradja (kletsen; komt ook voor als katjauen).
In de Padangse Bovenlanden kwamen voor:
marga (district); proatin (dorpshoofd); pasirah (districtshoofd); djènang (vertegenwoordiger van den Sultan over 2 à 3 marga's); Ferdana mantri (Rijksbestierder in 1823 namens den Sultan); raban (priaji, afstammelingen der vorsten, die met het vruchtgebruik van een groter of kleiner deel van de nabij gelegen landen begunstigd werden en weer djènangs aanstelden, om zelf in de hoofdplaats te verblijven); auwer-auwer (soort bamboe-doerie); lait-lait (soort klimop op de wallen der versterkingen van de Bataks).
Bij de Boniërs waren de meest bekende woorden:
benteng reliwo (versterking meestal bestaande uit een onregelmatig vierkante geheel gesloten redoute); benteng talloe (drie kleine versterkingen, welke te zamen in de vorm van een driehoek werden aangelegd en elkaar onderling vrijwel bestreken); benteng sipoewe (halve benteng, meestal in de vorm van een halve cirkel, of ook in de vorm van een vierkant, waaraan de achterzijde ontbreekt. Deze versterking is steeds aan de van de vijand afgekeerde zijde geheel open); sarapping (staketsel of omheining van doornbamboe); toeda toeda's (spaanse ruiters); soera's (randjoe's).
Bij de Chinezen op de Westkust van Borneo gebruikte men in 1850 een soort geweer tjonto of tjanto geheten. Het bestond uit een buis van geslagen of gegoten koper of ijzer van 1,50 tot 2,25 m. lengte, van achteren gesloten door een kulas, lang 1 à 2 cm. De projectielen waren ijzeren kogels, lang 2 tot 10 cm en wegende 1/20 tot 2 pond Amsterdams gewicht. De lading werd aangezet door het stuk een paar maal met de kulas op de grond te stoten.
Als algemeen bekende verdedigingsvormen kwamen voor:
randjoe's (voetangels van bamboe, gewoonlijk 2 dm lang); in het Javaans heten ze ‘borang’. In de alang-alang had men randjoe's ter lengte van ongeveer 1 m, de buikrandjoe's.; djaga malam; koeskoesjes; petjah kaki; mandauw (korte klewang); mariam kodok (naam voor kanon, meestal voor het Coehoornmortier-brons van 29 dm, 20 dm, 12 dm).
Op nog een andere wijze van woordvorming moeten wij wijzen. Men vormde samenstellingen bestaande uit een Hollands deel en een woord uit een der indonesische talen, of men nam een indonesisch woord, waaraan men hollandse suffixen toevoegde, of hollandse buigings-dan wel meervoudsuitgangen plakte, bijv: bamboe-broek (blauw linnen pantalon, toegestaan te gebruiken door officieren bij uitrukkende diensten in de garnizoenen, 1910); lul-tali (veldtelefoon; tali is het indonesisch woord voor touw); benteng-dienst (dienst in de benteng); rapatters (klaplopers in de cantine, die azen op rondjes van anderen. M.i. van het Javaans-Maleis: rapat ‘opsluiten’. Rapatters’ zijn dus lui, die dicht opsluiten. Hollands achtervoegsel met méérvoudsuitgang. Een afleiding, die samenhangt met het Latijn: rapax, genit: rapacis ‘roofgierig’ meen ik te moeten verwerpen.); een tjèt (een meerdere, Maleis woord met hollands lidwoord); een tjèt muf (een lastige meerdere); een tikarmatje (een legmatje); de Beratippers (volledig ‘De Beratippers beämal’, beratip beteekent ‘bidden’, beämal ‘vroom’. In 1861-62 was het een door godsdienstwaanzin opgezweepte troep Maleiers te Bandjermassin, waarheen een expeditie noodzakelijk werd). Dikirend (biddend, Atjeh).
Verandering en verdwijning van woorden. Het is algemeen bekend, dat door verandering van de sociale omstandigheden met vele nieuwe zaken, nieuwe woorden hun intrede doen in de taal en dat met het verdwijnen van de voorwerpen
zelf, de namen niet meer gebruikt worden en daardoor langzamerhand uit de levende taal verdwijnen. Dit taalverschijnsel doet zich ook voor in de soldatentaal. Verandering van kleding, uitrusting, bewapening, legering, verpleging, wijze van strijden met wijziging en gehele verandering door de moderne technische hulpmiddelen zijn de oorzaak, dat veel woorden minder werden gebruikt en verdwenen.
Bovendien waren deze woorden in een kleine kring gebruikt en bleven niet in de algemene taal in uitdrukkingen voortleven. In Holland zijn voor de jongere geslachten hulpmiddelen genoeg, om zich een denkbeeld te vormen van de omstandigheden, waarin de verouderde woorden, verdwenen woorden en uitdrukkingen, zijn ontstaan: platen, musea, oude gebouwen (kerken, kastelen, stadhuizen, gemeentehuizen, wees- en armenhuizen, hofjes enz.). In Indië missen we in het algemeen die hulpmiddelen. Vandaar dat de belangstelling voor de historie van het Indische leger zich uitsluitend moet bepalen tot de krijgsgeschiedenis als geschiedenis. Gelukkig begint een andere geest te komen, getuige de oprichting van het museum voor de marechaussée in Atjeh.
Door de geslotenheid van de militaire kring zijn er in het algemeen weinig woorden in de algemene taal doorgedrongen met het gevolg, dat het van den onderzoeker veel werk eist, veel speuren en .... meestal zeer weinig resultaat. Angstvallig dienen we daarom de relicten te bewaren door ze schriftelijk vast te leggen, opdat het nageslacht bij ons als bron kan putten opdat, de roemrijke historie van het Indische leger door den Hollander in deze landen beter begrepen zal worden.
Veel woorden zijn thans verdwenen. Op de kleding van de troep hadden betrekking o.a.: troetels voor hoeden, de ruimnaald, de cochianus, slobkousen.
De benaming van de volgende wapenen en uitrustingstukken kent men niet meer: silex-slag-percussie-geweren; walbus; sappeurs-geweer; lans; vuursteen; atal.
De voeding van den soldaat is in het algemeen niet veel veranderd, zodat we daar nog de meeste artikelen aantreffen, die men vroeger ook kende. Veel straffen zijn veranderd. We kennen niet meer: de kruiwagenstraf; de geseling; ketting-arbeid; brandmerken; klingslagen; ‘wegjagen als eerlooze schelm’.
Door verandering van strijdwijze zijn verschillende ‘dienst’-termen verdwenen bijv.: flankeur; sappeur; chirurgyn; spysver-zorger; infirmerie; center compagnie; betaling in ‘halfkoper, half zilver’.
Invloed op inheemse talen. Op een andere merkwaardigheid willen wij in dit verband wijzen. Door de pacificatie van deze gewesten zijn reeds verdwenen of verdwijnen uit de woordenschat van de inheemse talen verschillende woorden, die betrekking hadden op de inheemse wijze van oorlogvoeren, omdat er voor de inheemse volken geen ‘oorlog’ meer bestaat. Het is voor de Boniërs niet meer nodig een benteng reliwo of benteng sipoewe op te werpen tegen onze soldaten. De Chinezen op Borneo gebruiken geen tjonto's meer; de Beratippers van Bandjermassin zijn verdwenen en de aanmaak van diverse blanke wapenen in Atjeh zal van lieverlede wel achteruitgaan, als de Atjeher de vruchten gaat plukken van de pacificatiepolitiek in zijn landen. Veel woorden in de inheemse talen zullen dus taalmonumenten worden.
Wij komen thans aan de lijsten met woorden uit de taal der tangsi (kazerne), waaraan wij toch enige opmerkingen willen laten voorafgaan.
Het grootste gedeelte der woorden is ontleend aan de infanterie, omdat dit wapen in het algemeen het grootste aantal soldaten had in verhouding tot de andere wapens. Bovendien speelde de infanterie op het slagveld de grootste en voornaamste rol. Wij mogen dit gerust zeggen zonder aan de waarde der andere wapens ook maar iets te kort te doen, vooral daar men die toch ook betitelde met de naam van ‘hulp’ wapens.
Het is in het algemeen zeer moeilijk ‘de tijd’ te bepalen, waarin een woord in de soldatentaal is gekomen. Wij hebben alleen kunnen constateren, dat het er op een bepaald moment ‘was’ en soms nog ‘is’. Wanneer sommige woorden verdwenen zijn, is ook niet met zekerheid te bepalen. De relatieve chronologie kan soms aangegeven worden, omdat het voorwerp, het uitrustingstuk, het wapen, de dienst ‘verdween’ en het woord dus langzamerhand in de kringtaal niet meer gekend zal zijn.
Bij onze zegslieden - voor het merendeel gepensionneerde militairen - hebben wij ook steeds geïnformeerd naar de (geo-
grafische) plaats, waar het woord of de uitdrukking werd gebruikt. Soms wisten ze die met zekerheid te noemen, omdat er een bepaalde herinnering aan het woord verbonden was, doch over het algemeen kon men ons die plaats niet noemen. Het gebruik was, naar men zeide, algemeen geweest. Dit is te begrijpen. De militairen verwisselden vaak van garnizoen en troepeneenheid. Bovendien hebben de militairen zich vroeger geen rekenschap gegeven van de betekenis, die een woord of uitdrukking voor een lateren onderzoeker zou kunnen hebben. Het woord behoorde tot hun vocabulaire. Waar wij konden, hebben we ‘de plaats’ vermeld. Overigens vindt men de schriftelijke plaats bij de bronnenvermelding.
Om ordening te brengen in de woordvoorraad volgden wij de indeling van Van Ginneken en in diens Handboek, II, p. 450, die ze overnam van P. Horn, Die Deutsche Soldatensprache, een boek, dat wij niet tot onze beschikking hadden.
1. Namen voor meerderen en bijzondere posten.
Oom, naam door inlands fuselier gegeven aan Europ. fuselier.
Tjet, (Mal.: verf) iedere ‘gestreepte’, meerdere. (Pupillenschool te Gombong. 1900).
Tjet muf, kwaadaardige meerdere (Pupillenschool te Gombong. 1900).
Hijseknijser, een ‘meerdere’, die blaakt van dienstijver. 1900.
Jan met de lappen, korporaal.
Brigges, korporaal.
Doorstomer, korporaal, die op de kaderschool mocht doorstuderen voor sergeant. 1900.
De employé in de koffie, scheldnaam voor: fourier. 1890.
Sergeant satenga telor, (Art.) scheldnaam te Banjoe-Biroe voor sergeant-menagemeester, die halve eieren in de menage gaf. 1900.
Menagedief, scheldnaam voor: Menagemeester. 1900.
De klep, scheldnaam voor: Menagemeester.
Baas, naam voor den onderoff. commandant, gegeven door zijn soldaten (Marechaussé).
Dubbele, sergeant-majoor, naar de dubbele streep, die hij op de mouwen heeft.
Stip, adjudant-onderoff. Als onderscheidingsteken heeft hij op de kraag een kleine knoop.
Knods, onderluitenant.
Jan olie, plaatselijk adjudant. Nevens zijn functie was hij belast met de verstrekking van petroleum voor de verlichting van het garnizoen. 1885.
Bezem-adjudant, adjudant van politie in de Militaire strafgevangenis te Tjimahi, die belast was met het oppertoezicht over het schuren en schrobben. 1910/1930.
Kwartjesdief, kwartiermeester. 1900.
Hemellichamen, alles wat sterren draagt, dus officieren. 1900.
2e en 1e Kadraaier, 2e en 1e Luitenant. Woordenboek zegt: Officier van admin. bij de Marine.
Bapa Letnan, (mal.) naam door inl. militairen gegeven aan hun luitenant 1897.
Tachtigponder, een officier, die met een verlicht examen de officiersrang bereikte.
Chef de Gamelle, officier, belast met de gezamenlijke officiers-menage. 1897.
Zoutwater-luitenant, scheldnaam voor: Officier van de marine.
Hoed; man met de hoed, scheldnaam voor: dokter. De doktoren bezochten de hospitalen gekleed in: Jacquet, wit vest en pantalon. Een dokter in uniform was een ongehoord iets. 1880.
Klompenmaker, scheldnaam voor: dokter, die zijn vak niet verstaat.
Pil, scheldnaam voor: dokter.
Keutjhi, (atjeh) kamponghoofd. Ook: Niet-Europ. korporaal bij de Marech.
B.C. (bé-sé), bataljonscommandant. Afkorting gebruikelijk in de reglementen en voorschriften.
De plaatselijke, de plaatselijke militaire commandant.
De gewestelijke, de gewestelijke militaire commandant.
De eerstaanwezende, kan zijn: De gewestelijk eerstaanwezend officier van gezondheid of de plaatselijk eerstaanwezend officier van gezondheid. Dit hangt dus af van het verband, waarin het gebruikt wordt.
De ouwe, de kapitein. (De ouwe geeft een best potje, d.i. de kapitein geeft zijn soldaten behoorlijk te eten. 1900. Woordenboek, XI, kolom 1545, geeft het woord als matrozentaal uit de Bo (van Zuid-Nederl. oorsprong?) Komt thans nog voor in de soldatentaal.
Jan compagnie, het leger.
Jantje Kaas, het leger.
Hospitaalhyena, een soldaat, die na het sterven van een kameraad in het hospitaal, diens persoonlijke eigendommen roofde. Vooral sieraden. 1890.
Jan den dief, een individu in militaire hospitalen, bij wien allerhande zaken te koop waren, zowel eetwaren als papier, enveloppen, sigaren, tabak, speelkaarten, zelfs sterke drank. Het was geen individu, dat stal, maar waar het de meeste dier zaken haalde, wist niemand. 1860.
Pawang-oetan, (atjeh) rimboe-gids.
Pang, (atjeh) van Panglima. Niet-Europ. sergeant ondercommandant van een brigade marechaussé.
Schroevendraaier, scheldnaam voor pastoor of dominé. 1850. (Woordenboek, XIV, kolom 1098, schroevendraaier = driekante steek. Waarschijnlijk in navolging van fr. tourne-vis). Waarschijnlijk dus uit Zuid-Nederl. in Indië gekomen.
Steek, idem
Majoor, gebruikelijke naam voor den sergeant-majoor.
Grootmajoor, gebruikelijke naam voor den hoofdofficier met de rang: Majoor.
Kapiteinse, naam voor de vrouw van den kapitein.
Majoorse, naam voor de vrouw van den Majoor. Luitenantse, of kolonelse is niet gebruikelijk.
Genezerik, scheldnaam voor: dokter. Bargoens?
Provoostgeweldiger, gegradueerd personeel in het Huis van bewaring voor militairen. (Korporaal-sergeant-adjudant).
Dagverblijfhouder, beheerder van een soort cantine in de kazerne.
Praal, korporaal.
2. Namen voor de manschappen.
Jan, europ. soldaat.
Fuselier, soldaat.
De man, soldaat. De ‘mindere’ in het algemeen, zie boven p. 138.
Stokkeknecht, ongegradueerd personeel in het Huis van bewaring voor militairen te Tjimahi.
Snurker, trompetter (Artillerie) 1910.
Hofmeester, een Jav. soldaat, die een toelage geniet voor en belast
is met de huishoudelijke diensten (tafeldekken, kopjes en glazen wassen, koffie zetten enz.) in een officiersverblijf in een benteng. 1875.
Dardanel, gevechtsoppas van den Marechaussé officier, die door de marechaussémanschappen onderling wordt aangewezen en verantwoordelijk is voor het leven van dien officier. Hij wijkt nergens van de zijde van den officier. Naar ‘men zegt’ is het woord afkomstig van de gelijkenis, die men ziet in de bescherming, die de gelijknamige forten bieden aan de Straat der Dardanellen bij Turkye. Oorsprong van het woord mij overigens onbekend.
Spanderie, spandrie, soldaat 1e klas, herkenbaar aan rooie patjes op de kraag; teken van 6 jaar trouwe dienst en 2 jaar zonder straf (Infie).
De knodsen, Toen het Mannlicher geweer werd ingevoerd, kreeg één der compiëen van het 3e bataljon deze geweren. Men zei eenvoudig: ‘Ik ben ingedeeld bij de knodsen’. 1890.
Vetlel, de kok (Scheldnaam).
Roestkrabber, scheldnaam voor den geweermaker.
Schroef, idem
Een blauwe, scheldnaam voor Indo-Europeaan.
Een tjèt, idem
Transie, een soldaat, die met hetzelfde ‘transport aanvullingstroepen’ naar Indië was gekomen.
Lands, iemand, die uit dezelfde landstreek, dezelfde plaats of hetzelfde dorp afkomstig was als de spreker. ‘Hij is een lands van mij’.
Vetkees, zeer slordig soldaat.
Merrek, merrekie, minachtend voor: dat soort soldaat.
Karbouwen, scheldnaam voor: de vestingartillerie. 1890,
Melkinrichting, scheldnaam voor: het berggeschut.
Blikwinkel, scheldnaam voor: het muziekkorps.
Sjamfoeters, scheldnaam voor: de infanterie.
Palisaderingbyters, scheldnaam voor: de vestingartillerie op Atjeh 1890.
Mineurs, genietroepen.
Korps verdriettroepen, spotnaam voor: genietroepen.
Groene binken, scheldnaam voor: nieuwe kolonialen. Het Woordenboek, II, kolom 2712 noemt ‘bink’ = een lomperd, een
pummel, een knoeier’. M.i. wordt de betekenis versterkt door het toegevoegde bijv. nw: groene = nog niet doorkneed in het vak, een nieuweling.
Koperzuiger, scheldnaam voor: marinier.
Asphaltmarechaussée, scheldnaam voor: Marechaussée op Java. Deze marech. konden op Java gebruik maken van asphaltwegen, althans goede en gebaande en dat vonden de marec. op Atjeh minderwaardig.
Bobber (Boeboer) lap, scheldnaam voor: ziekenverpleger (Vide J.J.M. van Dam, Orgaan van de Nederl. Ind. Officiersver. April 1940, p. 325.
Ziekenpeut, idem
Man met de steekpan, idem
Handlanger, inlands ziekenverpleger. 1897.
Pikker, scheldnaam voor: matroos. Woordenboek, XII, I, kolom 1815 zegt: pikker, matroos, boeventaal.
Mata-mata, (mal) spion.
Flankeur, soldaat bij de flank-compie. Hij mocht de knevel laten staan, ontving drie duiten toelage daags voor knevelwas en droeg groene epauletten. De korporaals hadden er nog een paar gouden streepjes in en de onderoff. gouden tongen. Gedroeg een flankeur zich slecht, dan werd hij gedegradeerd tot fuselier en met 25 rietslagen naar een center-compie. teruggestuurd. 1830/1850.
Lanciers, cavalerie. 1830.
Piekeniers, inf. 1830.
Didong, scheldnaam voor: Fransman. (Uit: Dis-donc.) 1890. Volgens den reiziger Fortune in zijn werk Two visits to the Tea Countries noemde men op Java de Fransen ‘orang deedong.’ Maar op Java noemde men ze ‘orang Prantjies’. Zie S. Kalff. Nieuwe Taalgids, 1920, p. 93.
Stengan didong, scheldnaam voor: Belg. 1890. (Mal. stengan bet. half).
Lijftamboer, elève-tamboer.
Hondenvreters, scheldnaam voor Amboinezen.
Mekkaganger, scheldnaam: Iemand van de Koloniale Reserve, die om de 6 jaren met verlof naar Holland ging, toen dit voor de fuseliers nog niet bestond. 1900.
Beurtschipper, idem.
De Berg, afkorting voor: de Bergartillerie, die bespanningen had van muilezels.
Spuitgasten, geweerdragenden.
Beeldstormers, seheldnaam voor: recruten. 1900.
De piekeniers, scheldnaam voor: Infanteristen met de lange geweren. 1897.
Zoutwater-Jannen, scheldnaam voor: matrozen. 1897.
Werkelozen, scheldnaam voor de non-combattanten, zoals: schrijverspersoneel, kwartiermeesters, hospitaalpersoneel. 1897.
Zoute-visboeren, scheldnaam voor: Marechaussée, omdat hun voedsel op patrouille voor een groot gedeelte bestaat uit gezouten vis. 1897.
Slompret, mal. naam voor: hoornblazer.
Stabelan, mal. naam voor: artillerist. 1890.
Snelladers, naam voor een compie. met repeteergeweren model 1895 bewapend 1897.
Rotgezel, de uitgekozen persoon met wien men voorgenomen heeft meer in het bijzonder de oorlogsgevaren te delen en elkander in alles bij te staan. Kwam een van beiden te vallen, of werd hij wegens ziekte verwijderd, dan voegde de overgeblevene zich bij een ander rot. De inlanders noemden een rotgezel ‘tèmèn prang’ (krijgsmakker). 1850.
Beer, algemeen gebruikelijke naam voor: dwangarbeider. Zie p. 126 of 127?
Zo had men:
Treinbeer (als helper bij de militaire trein);
Lampenbeer (verzorger van de lampen in een bivak);
Theebeer (speciaal verzorger van den luitenant, voor wien hij thee moest zetten);
Keukenbeer (helper in de keuken).
Het 21ste bataljon, naam voor alle kettingberen samen. Het getal van dit bataljon nam men altijd één hoger dan het aantal bataljons van het leger. 1900.
Jacob, algemeen gebruikte naam voor een bediende uit de pijp (cantine). 1900.
Vetdoffer, een soldaat, die niet erg zindelijk was op kleding en uitrusting. 1900.
De schuttery, benaming voor het garnizoensbataljon te Koeta Radja
na intrekking van de postenlinie. Dit batalon diende voor beveiliging van K. Radja, deed niet mede aan uitrukkende diensten en daarbij werden ingedeeld de militairen, die physiek minder geschikt waren voor de veldbataljons. 1890/99.
Blanda speklul, naam gegeven aan nieuw aangekomen kolonialen in Indië 1880.
Pleeduikers, scheldnaam voor: genisten. (Zij maken altijd de latrines).
Wespen, idem.
Stoepen, scheldnaam voor: vesting-artillerie.
Stoeperij, de vesting-artillerie.
Sawah-kippen, scheldnaam, aan infanteristen gegeven door de artilleristen.
Huppeltroepen, spotnaam door de soldaten gegeven aan ‘hulptroepen’, door inlandse vorsten geleverd.
Het Leeuwenbataljon, het 3e bataljon infie,
Azijnzijker, een ‘zure’ vent.
3. Namen van uitrustingstukken.
Stamboeknummer, ieder soldaat krijgt bij zijn intrede in het Oost-Ind. leger een nummer, waaronder hij in het stamboek van dat leger wordt ingeschreven, dat hem zijn gehele diensttijd vergezelt, ja, dat hij zelfs na zijn pensionnering nog als herkenningsteken behoudt.
Het ijzeren pak, naam door de aan de uniform te Harderwijk kolonialen gegeven. 1840.
Bedkoets, naam voor: ledikant. ‘Bedkoetsen voor hospitalen; bedkoetsen voor officieren’. 1900.
Invloed van Zuid-Nederland? Zie Woordenboek der Nederlandsche Taal II, Eerste stuk, p. 1115.
Ligmatje, tikar op strozak,
Tikarmatje, ligmatje op strozak.
Vlooienbak, legerstede.
Kledingtas, leren kist tot opberging van goederen. Gouvern. eigendom.
Bokkie, ransel, die vóór 1890 gemaakt was van geite-of bokkevel. Later van zeildoek.
Sprei, dunne moltondeken.
Wingsen, worstvormige, smakeloze schouderbedekkingen van geel sajet vervaardigd. 1850.
Termstreep, een onderscheidingsstreep op de jasmouw na 6 jaren trouwe dienst. 1900. Woordenboek, XVI, kolom 1584, Aanm: ‘opmerkelijk is termstreep in Indië als benaming van een voorheen gebruikelijk onderscheidingsteeken voor zesjarigen indischen dienst op den linkerbovenmouw van mindere militairen; term heeft hier blijkbaar de bet. 2) (d.i. binnen zekere grenzen besloten tijd, tijdperk), die sedert lang verouderd is; termstreep wellicht een vervorming van ‘termijnstreep?’ Ook ik ben deze mening toegedaan. Het is eigenaardig, dat deze naam ook voorkwam bij de marine. Vide: J.A. Schell, Uit de dagen van tempo doeloe. Den Haag, N.V. Boekhandel W.P. van Stockum & Zn. 1930, p. 86, 112, 152. Kan deze uitdrukking niet uit de Zeemanstaal binnengedrongen zijn in de Ind. soldatentaal?
Spekzak, zak om eten en drinken in op te bergen. Reglementair gedragen aan een draagriem van den linkerschouder naar de rechterheup. Werd meestal bij wijze van veldzak op de rug gedragen, met de sprei erop bevestigd door een touwtje. Zaten er een stel ondergoed en twee pakjes patronen in dan was de spekzak vol. 1897.
Bamboebroek, blauw linnen pantalon. Het dragen was aan officieren toegestaan bij uitrukkende diensten in het garnizoen. 1910.
Atjeh-jas, soort tuniek met één rij knopen, gedragen in Atjeh.
Bloedvingers, De Marechaussé in Atjeh draagt ter onderscheiding een belegsel op beide hoeken van de kraag; de officieren en onderluitenants van goud; de onderofficieren en minderen dragen dezelfde distinctieven in oranje laken. Deze kraagonderscheidingen noemt men: de bloedvingers.
Marechaussé-strik, speciale strik om nek en armen van een gevangene of gids, ter voorkoming van ontvluchting. Bij een poging trekt de strik vanzelf dicht.
Cochianus, chacot, uitgevonden door Cochius. Hij was in 1830 te Salatiga commandant van een observatiecorps, dat uit de 3 wapens was samengesteld. Later generaal te Solo. De cochianus behoorde tot de officierskleding en had een neerhangende pluim van zwarte hanenveren.
Vetboekje, korte appellijst van een brigade. Ook geheten.
Conscriptieboekje, 1897.
Tromplader, naam voor een voorlaadgeweer. 1897.
Pook, spotnaam voor: geweer 1900.
Slakkensteker, spotnaam voor: bajonet. 1900.
Reichlamp, grote petroleumlamp, geheten waarschijnlijk naar het fabrieksmerk. Men had ook: Reichsbranders. 1900.
Victoriabrander, soort brander op petroleumlamp.
Réverbère, soort lantaarn. 1880.
Obor, soort fakkel.
Snotkoter, kleine lamp zonder glas. 1890.
Eigen middelen, boten van een transportschip met militairen. 1897.
Tandoe, draagzeil voor gewonden, dat door middel van bamboestokken, gedragen wordt. Als dragers traden op: de beren.
Kattekop, kort mortier, ook Coehoornmortier geheten. 1890.
Kwispeldoor, idem.
Mariem kodok, (mal.) idem. 1890.
Draaibas, klein kanon. 1870.
Pelors, mal. naam voor ‘patronen’.
Dynamietflodders, naam voor handgranaten, uitgevonden door den luit. v.d. genie Renesse van Duivenbode 1897.
Donderbus, voorlader van groot kaliber met trompetvormige mond.
Longtom, soort kanon. 1897.
Miniéschutter, soldaat, gewapend met een Miniégeweer. 1860.
Rotkar, mitrailleur. 1897.
De geblindeerde trein, trein, voorzien van schietgaten, die in de geconcentreerde linie op Atjeh liep. 1898.
De laatste vernieuwing, spotnaam voor: doodkist.
Kiebelton, ton in de strafcel, waarin de gestraften hun behoeften deden. 1890.
Patrouilleblik, oud petroleumblik, waarin de uitrusting van een uitrukkende brigade wordt geborgen. Marechaussé.
Harpuis, voor het dichtmaken van brieven gebruikt. 1866.
Poloepoes, geklopte en gespleten bamboes, waarvan men de wanden der veldversterkingen maakte. Men vulde die op met aarde en steen, waarna er bamboezen kokers werden ingebracht tot schietgaten. 1880.
Broko, kistje, waarin munitie vervoerd werd op de rug van een paard of muilezel. 1830 (Java-Oorlog).
Lichtblauwwater, voor opkleuren van kleding. 1866.
Scharlakenwater, voor het schoonmaken en opkleuren van kleding. 1866.
Atal, (Jav.) gele oker, voor het ‘aangeelen’ van equipementsstukken, die uit geel leder bestaan. 1862.
Pacificatieknuppel, knoestig stuk hout van vervaarlijke afmetingen, dat als wandelstok werd gebruikt. Atjeh 1897.
Helmhoed voor ongehuwden, een dure helmhoed. 1897.
De tap, de cantineplaats, waar de vloeistof geschonken werd.
De pijp, de cantine.
Verhoogd schilderhuis, een verhoogde uitzichtpost op palen en bereikbaar door middel van een ladder. Gebruikt in bentengs.
Gladak, galadak, galadakkan, op Java een soort militair passantenhuis, waar reizende militairen nachtverblijf kregen. Deze huizen zagen er door de geringe zorgen van de civiele ambtenaren meestal vies, smerig en vervallen uit en waren overbevolkt van wandgedierte. Werden ‘in herendienst’ onderhouden! Ze waren gevestigd in Tjiandjoer, Tasikmalaja, Maos, Djokja, Madioen. Omstreeks 1900 stond aan het hoofd van zo'n passantenhuis een gepens. adjudant-onderofficier. Later opgeheven, Maos o.a. 20 Dec. 1914.
Het Jeneverkruis, spotnaam voor het onderscheidingsteken voor officieren, uitgereikt na 15 jaren trouwe dienst, 20 jaar enz.
Hij loopt met de blikjes op, spottend gezegd van iemand, die zijn onderscheidingstekens draagt.
Ketek, soort vlot in N. O, Sumatra, bestemd voor het overzetten van troepen over een rivier. 1900.
Djaloer, (atjeh) kleine prauw; ook roeispaan. 1900.
Djoekoengs, (atjeh) kleine prauwen. 1897.
‘Het’ ridder, de Militaire Willemsorde.
‘De’ bintang, idem.
Het inlands ridder, de bronzen en zilveren medaille voor ‘Moed en Trouw’, alleen geschonken aan Inlandse militairen.
De jacht op ridders, de dag na een gevecht.
De chocoladeplak, spotnaam bij de Art. voor de bronzen medaille voor trouwe dienst. (Men zegt: ‘voor trouwe dronkenschap!).
Rem-en trektouwen, nestels van een adjudant der Koningin in b.g. dienst. De rem- en trektouwen dienen om te verhinderen, dat een kanon achteruit loopt. Die nestels zijn - volgens den artillerist - het teken, dat de drager der nestels ook niet meer achteruit kan; geen angst behoeft te hebben geen promotie meer te maken.
Hoofdofficiersteugel, (art.) teugel voor mensen, die niet zo goed kunnen rijden en aangezien ‘Jan’ meent, dat een hoofdofficiér niet zo goed kan rijden als een subaltern officier, betitelt hij die teugel met deze naam.
Havermotor met zweepontsteking, een paard.
Waslijnenclub, telefoonlijnenafdeling.
Kist met onweer, kist waarin de niet-gesprongen granaten worden geborgen (art.).
De dweilen, de zgn. u - lap bij het seinenGa naar voetnoot1).
4. Termen voor dienst en verlof.
Een wachie kloppen, een wachtdienst vervullen.
Stekelvarken-Spelletje, tegen inlandse vijanden met geveld geweer naar alle kanten front maken. 1897.
Reconvalescenten, benaming voor de ‘herstellende?’ zieken van de Koloniale Reserve te Zutphen. Deze afd. werd op 15 Sept. 1912 overgebracht naar Nymegen.
Zich laten zakken, uitvallen bij de dienst.
Bijzwabberen, bijwerken. ‘Ik zal eens even de administratie bijzwabberen’. 1900.
Bosje, bataljon. ‘Hij is van het zoveelste bosje.’ 1900.
Subsistentenkader, kazerne, waar alle binnenkomende en doortrekkende militairen worden gehuisvest.
Modder verdelen, spotnaam voor: de grond zwabberen. 1900.
Term, dienstverband van 6 jaren. ‘Ik ben in de 5e term’ (Ik heb tussen de 24 en 30 dienstjaren).
Afslag, ‘Afslag wordt geblazen’. Dat is het uur, waarop de vrouwen en de kinderen weer op de soldatenkamers mogen komen.
Straatje, ruimte tussen de nachtlegers.
Kribbenvet, de lederen schoenen zacht wrijven op de rand van de krib. 1900.
Aanhaken, op het rapport voor den commandant moeten verschijnen.
Belast worden, schuld krijgen bij het Gouvernement. Deze schuld wordt in gedeelten op de soldy ingehouden.
Schaft-order, lijst, waarop dag voor dag staat aangegeven, wat voor voedsel aan de troepen verstrekt moet worden.
Riddersoldij, toelage voor soldaat of onderofficier, die ‘het Ridder’ behaalde.
Strozakkendienst, gedurende het heetst van de dag (van 10-4 uur) hielden de soldaten, die hun wapenen en kleding gereinigd en gepoetst hadden, meestal rust op hun nachtleger, wat ze noemden. 1890.
Tierie, theorie over de dienst.
Mikmakken, aanslagoefeningen met het geweer.
Een lange pakriem, een lange eenzame weg, die zonder einde scheen. 1897.
Hari katje, tractementsdag. (Van Mal.: hari gadji).
De ‘Tjap-tjap’, mal. De Krijgsartikelen.
De B.V., de buitenlandse vijand (Afkorting, die men in de Reglementen kan vinden).
Galerijwacht, wacht op de galerij. Gehuwden waren daarvan vrij.
Corridorwacht, wacht op een corridor in de kazerne.
Staat van verboden huizen, staat, waarop aangegeven is, welke huizen door militairen niet bezocht mogen worden omdat daar in de regel gelegenheid wordt gegeven tot ontucht. Meestal werd er ook sterke drank geschonken.
De hondenstaat, staat, waarop is vermeld het aantal honden dat een fuselier in het kampement mocht houden met toestemming van den C. ct. 1900.
Alle uren een lepel, dienst in het kampement, bestaande uit: theorie, schermen, margaschieten enz. enz. 1895.
Galgen-Peloton, het peloton, dat de executie moet verrichten. 1850.
Executie-parade, dienst voor de troepen, die tegenwoordig moeten zijn bij het voltrekken van het vonnis over een krijgsmakker. 1860.
Strozak keren, als de helft van het dienstverband, dat men aangegaan had, voorbij was, werd de strozak nog eens extra gekeerd. 1900.
Strozakkengeld, een vergoeding van een cent per dag voor het gemis van een strozak te velde. 1900.
Schoenenvuur, periodieke uitbetaling der 3/4 van de indemniteit voor schoenen. Dit verkreeg men door zuinig gebruik en goed onderhoud der schoenen. 1900.
Atjehleverantie, een leverancier, die vroeger het monopolie had van de levering van vivres voor de troepen te velde, had de ... Men onderscheidde de grote ... en de kleine.
Het circus van Heutsz, het oefenen op een weg bij Lheuë (Atjeh) met lichte grobaks, gemaakt voor het vervoer en getrokken door de draagpaarden van de trein. 1897.
Werktoer, het verrichten van een of ander strafcorvée, opgelegd als straf voor een geringe nalatigheid.
Je moet 365 dagen onder de ton gelopen hebben, had men 365 dagen te Ngawi bij het strafdetachement doorgebracht, dan kon men uit het leger verwijderd worden. Zij die dat graag wensten, hadden een vernuftig uitgedacht stelsel voor het verkrijgen van straf, eenzame opsluiting enz. om hun doel te bereiken. 1900.
De dronkemansorder, order dd. 10 Mei 1871 no. 52 van den Leger-kommandant W.E. Kroesen, waarin met strenge straffen werden bedreigd zij, die zich aan drankmisbruik schuldig maakten. Ook de chefs, die deze order niet streng uitvoerden, werden gestraft. De order moest op 3 achtereenvolgende appèls aan de Europeanen worden voorgelezen en steeds dadelijk bij aankomst bij de korpsen aan de manschappen bekend gemaakt worden.
Er goed mee zijn, afgekeurd worden voor den dienst wegens een verwonding, waardoor het pensioen met 1/4 werd verhoogd. 1900.
Het mobielbewakingsdetachement, een speciale troepenafdeling in Groot-Atjeh, opgericht Oct. 1889.
De ‘houw bovenop’, houw met de klewang, waarbij het wapen langs de linkerzijde van de hals tot diep in de borstholte doordringt en de getroffene meestal in een minuut of tien doodbloedt. Specialiteit van de Marechaussé.
Vetsmelterij, spotnaam voor: de keuken.
Zerebenenbataljon, het 18e bataljon inf. ie te Buitenzorg, waarheen van West-Java alle tijdelijk voor de velddienst ongeschikten werden gezonden om weer op te knappen. Het bataljon kwam nooit te velde. 1897.
De pupillenschool, door overste von Lutzow, kommandant van het 4e bataljon inf. ie te Kedongkebo in 1847 opgerichte instelling, om de verlaten kinderen van Europese soldaten bij inlandse vrouwen verwekt, een militaire opvoeding te geven. In 1854 over naar Gombong, in 1912 opgeheven.
Permissie voor haarsnijden, naam voor ‘verlof naar Sigli’. (In het bivak Geumpang op Atjeh gebruikt).
Rood paspoort, paspoort verstrekt aan militairen, die op niet-eervolle wijze uit het leger verwijderd worden. 1900.
Vuurwerk maken, in de lucht schieten, om de kameraden (neven- benting. neven- bivak) te kennen te geven, ‘dat men hulp nodig heeft’.
Mimpahplaats, plaats, waar een inlandse vijand zich opstelt, om de naderende troepen te beschieten; voor deze is de plaats volkomen onzichtbaar en zij is steeds zo gekozen, dat de vijand onmiddellijk na het afgeven van het schot ongezien zich geheel gedekt door het terrein kan verwijderen.
Klapperpatrouilles, patrouilles, die generaal Demmeni in Atjeh alleen over dag binnen onze vestiging liet lopen. Ze waren van weinig nut. In 1885 bereikten ze niet veel. Ten tijde van Gouverneur Pruys van der Hoeven werden ze kl. patr. geheten, omdat zij in de kampongs wel klappers kregen, maar nooit kwaadwilligen vonden.
Wandelende hinderlagen, goederenwagens, van pantserplaten en schietsleuven voorzien, welke 's nachts op de ceintuurbaan in Atjeh heen en weer kuierden. Vier kettingberen, het bovenlijf in en de benen buiten de wagen op de spoorbaan, duwden de hinderlaag, waarin een 20 soldaten opgesloten waren, voort, voor- en achteruit, naar de wensen van den com-
mandant. Resultaten leverde deze ingenieuze uitvinding niet op. 1897.
Koppengeld, voor iedere Boeginese kop 2 Spaanse matten. 1840.
Over de draad gaan, na verboden tijd over de ijzerdraad klimmen, die het kampement omringde. 1890.
Gekleed slapen, atjeh. Om beurten werd in de benteng een sectie aangewezen, die gekleed op de brits sliep, om bij een nachtelijke beschieting door den vijand, onmiddellijk te kunnen uitdrukken. 1890.
Belabberen, belabbering, atjeh, een vijandelijk huis of kampong omsingelen.
Goede eerste, behorende tot de eersten, die een vijandelijke benteng binnen drongen. 1897.
Verlof met behoud van spykers, verlof met behoud van inkomsten. 1900.
Doorgeslagen en geparafeerd, door de Marechausséklewangs afgemaakt.
Moesoeh (mal.) vijand.
Prang, (mal.) oorlog.
Prang sabil, (mal.) heilige oorlog.
Bèntèng, (mal) versterkte post, plaats.
‘Het geheel’, de gehele, troepenmacht, die in het veld is.
Het benoemingssignaal, het signaal, dat als herkenningsteken voor een bepaald troepenonderdeel wordt geblazen. 1897.
Leegpoeieren, projectielen laten regenen op een vijandelijke benteng, zodat de vijand het er niet kon uithouden.
Duizend-meter-strook, strook grond, die 1000 M. langs de benteng opengekapt en schoon gebrand moest worden, om naderende vijanden gemakkelijker te zien. 1897.
Veldontdekking, patrouillegang 's morgens in de onmiddellijke omgeving van het blokhuis. Na terugkeer van de patrouille mocht de poort pas geopend worden. 1890.
Recognoscering patrouille, patrouille voor het onderhouden van de verbinding tussen verschillende posten en troepengedeelten. Sterkte 20-40 man. 1860.
Tuchtiging, bestraffing van kampongs. 1897.
Agam, (atjeh) man.
Moeng, (atjeh) vrouw.
Paja, (mal.) moeras.
Bekas, (mal.) spoor, dat gevolgd wordt om den vijand in het oerbos op te sporen.
Verhoor à la van Daalen, zeer kort verhoor. 1897.
Kwaadwilligen, vijand.
De ‘bloedorder’, order van een civiel-gezaghebber in Pidië (1905), die om haar gestrengheid door den Gouverneur werd ingetrokken.
Meunasa, (atjeh). Een huis, waarin boedjangs verbleven en kleine patrouilles op mars, gedurende de nacht een onderkomen vonden. Ook werd er rapat (rechtspraak) gehouden. 1900.
Duiventil, (atjeh). Blokhuis. 1894.
De Westboot, een stoomboot van de Ned.-Indische Stoomvaartmaatschappij, die van Batavia naar Atjeh voer langs de Westkust van Sumatra. 1897.
De Oostboot, een stoomboot van dezelfde Mij. die van Batavia via Muntok, Riouw, Singapore, Penang, Idi, Lho-Seumawé naar Sigli voer.
Zuurzakkenpostleven, het zure, eentonige leven op een post, waar weinig voorviel. 1897.
De registratie, het signalement opnemen van de bevolking in een vijandelijke streek. 1897.
Biljet!, uitroep in het hospitaal, wanneer iemand iets liet vallen. De oppasser kwam, om het gebrokene te noteren op het ziekenhuisbiljet model no. 146. De betrokkene moest in den regel betalen. 1900.
Topdienst, de Topografische dienst.
Dekking zure drank, een detachement, dat dient tot dekking (bescherming) van de ambulance. 1890.
Dekking opname, een detachement, dat de opnemers van de Topdienst, moet beschermen. Meestal werd het genoemd:
Dekking kankerplank, bovendien had men nog:
Dekking telefoon, ter bescherming van de telefoonaanleg en telefoonlijnen.
Dekking grassnijden, ter bescherming van het grassnijden voor de paarden.
Dekking transport, ter bescherming van een convooi.
Dekking Heinzenknecht, ter bescherming van den opzichter der genie -later kapitein - magazijnmeester Heinzenknecht. Bouwde de benteng Glé-Kambing, een kampement te Indrapoera.
Schroefpaalbrug over de Atjeh rivier. Ten tijde van v. Heutsz 1897. Borstbeeld door Toon Dupuis voor huis v/d controleur te Bireuën (Atjeh).
De vrouwenkamer, kamer in de kazerne met een groot aantal gezinnen; bedden met klamboe's erom.
De vrouwenloods, loods, waar de vrouwen en kinderen verblijven gedurende de tijd, dat ze niet op de chambrée mogen zijn. Nadat de afslag is geblazen komen zij weer in de kazerne.
Overtocht, vervoer tussen Nederland en Nederl. Indië en omgegekeerd.
Overvoer, vervoer in de Archipel door de schepen van de Ned. Ind. Stoomvaart Mij. en na opheffing van deze Mij. door de K.P.M. en door de schepen der Gouvernements Marine.
Springpunten bij O.L. Heer (bij God) op tafel, (art) springpunten, die veel te hoog vallen, door bijv. verkeerde tempering.
Buikslieren, spotnaam voor: Tirailleren (Djokja).
18 jaar tegen de kolf geklopt, 18 jaren in milit. dienst.
2 koortsjaren, twee jaren, doorgebracht in de 2e klasse van milit. discipline (welke niet medetellen als dienstjaren).
5. Woorden voor straffen.
Iemand ‘zoeken’, een meerdere, die een mindere tot in het uiterste befit, om hem straf te doen bezorgen.
Hij is de lul, hij is er bij; hij is gesnapt. Woordenboek zegt: boeventaal.
Hij staat op de lijn van bataille, hij staat op het rapport bij zijn commandant, waar hij wel straf zal krijgen.
Een druk op zijn pet krijgen, gecorrigeerd worden; een of andere vorm van afkeuring of straf krijgen.
Achter de hoofdwacht, in arrest gaan.
Bij den smid in de kost zijn, provooststraf hebben met om de andere dag te water en te rijst.
Hij gaat knijp, hij wordt in arrest gesteld.
Een douw krijgen, een straf krijgen.
Op zijn voorman richten, een reprimande geven.
Er doorheen sloffen, strafbaar, niet gestraft worden; er doorheen rollen. 1900.
Hij is zuur en van de muziek, hij is gestraft en tevens zijn baantje kwijt; verlies van employ. (De muziek was ‘een lijn’) 1890.
Onder uit de zak krijgen, zwaar gestraft worden. 1890.
Een-en-twintigen, 21 dagen politiekamer krijgen. 1900.
Zoveel pond, zoveel dagen provoost.
14 Kneisters, 14 dagen provoost.
50 Afdrogertjes, 50 rottanslagen bij het strafdetachement te Klatten. Van Dale en Koenen kennen wel ‘afdrogen’ = iemand een pak ransel geven. Waarschijnlijk is er verband met dit werkwoord.
4 Droge koppen, 4 dagen cachot te water en te rijst.
4 Droge pitten, 4 dagen cachot. Dit is de laatste waarschuwing, waarna volgt de plaatsing in de 2e klas van discipline.
De dof, naam voor de 2e klas van discipline, omdat de blinkende knopen overtrokken waren.
Hij heeft het zwaantje, hij is geplaatst in de 2e kl. van discipline, en:
Hij heeft de witte 2, draagt een witte 2 vóór op de kwartiermuts.
Het witte zwaantje, idem.
Het rode zwaantje, de rode 2 op de kwartiermuts, teken voor het strafdetachement te Ngawi.
Voor de schroef, voor de krijgsraad. 1890. Woordenboek, XIV, kolom 1088 zegt: voor den krijgsraad. Zuid-Nederl.
Voor de krijgsraad ‘getrokken’ worden, voor de krijgsraad moeten komen als beklaagde.
Aanhaken, voor het gerecht verschijnen.
Het stenen kampement, de strafgevangenis te Tjimahi.
Het stenen huis, idem.
Naar Pontjol, de militaire strafgevangenis te Semarang.
Op straat, zonder permissie buiten het kampement gaan.
De Schimmel, opgetuigde bank, voorzien van spreien en rottingen, waarop de tot rietslagen veroordeelde werd vastgebonden om de rietslagen in ontvangst te nemen. Er moest een dokter aanwezig zijn. 1850-1880 (Vide J.J.M. van Dam. Orgaan van de Ned. Ind. Officiersver., Mei 1940).
De treurkamer, een lokaaltje, waarin de ter dood veroordeelde militair, onder onmiddellijke bewaking van twee sergeanten, de laatste ogenblikken doorbracht. Het huisraad bestond uit: een ijzeren krib met toebehoren, enige stoelen, een tafel, een bank, het nodige wasgerei en een lamp. 1850.
Klingslagen, 1 Maart 1874 afgeschaft. Maximum van 10 slagen toegediend door twee korporaals op den rok met een platte,
lichte degenkling met stompe punt. (Vide: J.J.M. van Dam Orgaan van de Ned. Ind. Officiersver., Mei 1940).
6. Woorden voor eten, drinken, slapen, ziek zijn.
Het aantal woorden, dat betrekking heeft op bovenstaand onderdeel is vanzelfsprekend zeer groot geweest en het aantal, dat wij thans nog over hebben is in verhouding tot de overige woorden ook groot. Voor iemand, die enigszins van het Indische troepenleven afweet, is zulks niet te verwonderen. Vele malen zijn patrouillegangen mislukt, omdat de patrouille gebrek kreeg aan voedsel of drinken, dan wel dat een groot gedeelte van de manschappen ziek of gewond werd. Het is lang geen zeldzaamheid in de patrouille-rapporten te lezen: ‘Bivak betrokken, waar ik de laatste rijst uitdeelde, 0,5 kg. per man, de troep waarschuwende, dat wij daar misschien nog eenige dagen van zouden moeten leven. Hoewel de vivres op waren, besloot ik toch het zoeken niet op te geven’. En vaak moet den klassiek geschoolden koloniaal de woorden van Juvenalis (Satirae) in de gedachte gekomen zijn: Unde habeas quaerit nemo, sed oportet habere. (Vanwaar gij het hebt, daarnaar vraagt niemand, maar hebben moet gij het). En als men iets had, werd naar de kwaliteit niet gevraagd. Wij lichten een paar regels uit het verhaal van een door het publiek minder gekende expeditie, om te laten zien, dat er door de troepen nog veel meer geleden is dan men in het algemeen weet. Het verhaal is van den medicus, die de expeditie naar Montallat (Zuid-en Ooster-afdeling van Borneo) vergezelde. De expeditie van het 13e Bataillon Inf. onder Majoor Schuak duurde van 5 Mei tot 6 Juni 1861 en Dr. J.M.C.E. Le Rütte vertelde: ‘Na algemeen overleg werd besloten, des nachts te trachten de zware versperring in de rivier zooveel mogelijk door te kappen en den vijand een weinig vooruit te komen, om hem den tijd niet te gunnen, versperringen aan te leggen vlak voor de kolonne. De troepen en koelies hadden niets gegeten; genever was niet meer voorhanden en voor ieder man waren nog slechts 2 patronen!! Op mijn vlot bevond zich nog een zak stinkende, bedorven rijst, die ik echter niet had willen wegwerpen vóór het uiterste. Aan mijne bedekking, een korporaal met tien man deelde ik des avonds ieder een handje drooge, ongekookte, bedorven rijst uit, hun zeggende, dit
maar in Godsnaam raauw te kaauwen en een gedeelte te bewaren voor den volgenden dag. Negen namen het zonder morren, terwijl de tiende mij toevoegde: ‘Doctor, ik kan dit niet eten, ik kan het nog best twee dagen zonder voedsel uithouden!’
Een soopje, (sopie), een borrel jenever. In 1737 komt het reeds voor, in de betekenis van ‘een oorlam’.
Oorlam, tot 1917 werd aan de militairen te velde door de Intendance gratis genever verstrekt (1 à 2 rations van 5 cl. per ration). Merkwaardig is, dat in het tarief van de verdeling der rantsoenen in A.O. 1908, no. 114 ook gesproken wordt van ‘Oorlam wijn voor de troepen. Liter 0,20 per Oorlam’.
Droge oorlam, wanneer na de bestorming ener benteng, de soldaten de overwinning hadden behaald, werd het Wilhelmus in zijn geheel geblazen. Het eerste gedeelte heeft veel overeenkomst met het hoornsignaal, waarop aan de troepen een oorlam werd uitgereikt. Werd het Wilhelmus in zijn geheel geblazen, dan noemde men dit ‘een droge oorlam’. 1875.
Karrewij, zie boven p. 129.
Lawassiekarrewij, idem.
Huppelwater, jenever.
Recht op en neer, idem.
Zeewater, idem.
Jandoedel, idem.
Een muskietennetje, een borrel voor het naar bed gaan, om rustig te kunnen slapen en dan niet gestoord te worden door de muskieten. Men had toen nog geen klamboe om de bedden. 1875.
Een muskietenvest aantrekken, idem.
Een wachtmeester, een borrel.
Een dikkop, één groot glas jenever van 10 cl. bestaande uit 2 glazen van 5 cl. Woordenboek vermeldt als bron: G. Segers, Lief en leed in de Kempen. Antwerpen 1896. Van Dale noemt het gewestelijk. Van Zuid-Nederlandse oorsprong?
Een kist A.V.H, een kist jenever met het bekende merk A.V.H. (A. van Hoboken & Zonen) 1880.
Leeg orgel met 15 pijpen, een jeneverkist (roodgeschilderd), waarop A.V.H. met witte letters.
Een hap snert, een glas jenever.
Een hassebassie, idem.
Een hap scheepsgaren, idem.
Het maagje, het eerste glas jenever, dat men dronk. (Art.) 1910.
Een inkommertje, idem. (Inf.).
Een uitsmijtertje, het laatste glas jenever, dat men dronk. (Inf.) 1900.
Een vierkante, een fles jenever van 1 1/2 Liter.
Een vierkante pot, idem.
Een vierkante lummel, idem.
Een pot verscheuren, idem leegmaken.
Een pijp wijn, 300 fl. wijn (1860).
Een goudvinkie, een fles jenever van een toen bekend merk. 1906.
Een glaasje van de zwarte kat, een glas jenever. (Art.) 1910.
Papegaaiensoep, jenever. (Geheten naar het merk van de Papegaai?). 1900.
Zilvernekkie, we pikken een zilvernekkie. (Bier van de bovenste plank.) 1900.
Een sjabannoo, een fles cognac Chabanneau.
Een kapitein veroveren, een fles Chabanneau-cognac drinken. Dit bekende merk voert 3 sterren ***, de rangonderscheiding van een kapitein.
Lho Seumawe, een drank in Atjeh, bestaande uit een mengsel van brandy en limoen. 1900.
Een pot stijf, een soort advocaat van eendeneieren op jenever. 1900.
De tap, de plaats in de cantine, waar de jenever getapt wordt.
Een vest aan hebben, veel drinken; dronken zijn. 1833.
Een kwartaalzuiper, iemand, die zijn tractement opspaart en zich dan daarvan volkomen bedrinkt, waarna hij geen cent meer over heeft.
Zich oprollen, zich dronken drinken. 1900.
Door den pagger gaan, idem 1833.
Hij gaat van de kist, zwaar uitgaan; al zijn geld opmaken.
Sneuvelen, door jenever bevangen in slaap vallen. 1900.
Voor de commissie trekken, eten.
Een wasbaas, iemand, die op 'n andermans zak loopt.
Stroozakken vullen, eten.
Kroppen, idem.
Ajam Palembang, of Palembangse kip; gedroogde, gezouten vis; meestal voor de marechaussé en de dwangarbeiders.
Bastiongroente, al het eetbare groen, dat zich in de nabijheid van de benteng en op het bastion bevond.
Rotmok, allerhande eten door elkaar, opgewarmd. Meestal gegeten aan boord van de transportschepen. 1900.
Ikan haai, sardines.
Helmhoedjes, kroepoek,
Zweet, haché. (Aan boord der transportschepen). 1900.
Buitenmodel sajoer, buitenmodel sambal, sajoer, sambal niet uit de menage, maar gekocht bij een soldatenhuishoudster, die dit klaarmaakte en aan andere soldaten verkocht.
Oranjerats, hutspot.
Duizend op een lepel, (art.) rijstkost. (Banjoe-biroe 1910).
Flikkers op een houtje, saté (Stukjes geitenvlees op stokjes en dan geroosterd).
Snelvuur, capucijners.
Volksspijs, blikken met: wortelen, uien en aardappelen; zuurkool en aardappelen; snijbonen en aardappelen; savoie kool; boerenkool.
Soep looppas, op patrouille kookt de marechaussé zijn soep (sajoer) binnen 10 minuten. Deze soep bestaat uit: water-zout-lombok-een uitje en de groente, die het bos oplevert (pakis-rottan-palmiet-paddestoelen).
Zijn kl.. ten op de leest slaan, lekker en veel eten. 1900.
Lullebijter, ikan gaboes en ikan lèlè. 1900.
Koken in de leren kist, niets kunnen koken boven vuur, alleen door zonnewarmte. Dat gaat dus niet; het is een paskwil.
Smeerproppen, pisang goreng.
Vivres, levensmiddelen.
Semarangs beschuit, beschuit, alleen verstrekt in het hospitaal. 1897.
Expeditionnaire ossen, slachtvee.
Slobber, koffie.
Buitenmodel compiesvet, gelei, jam.
Heldenmoed, idem
Een broodje met lafhartigheid, een broodje met koek of gelei. 1900.
Een broodje met Chinese vingers, een broodje met zalm. 1900.
Een broodje met jodeform, een broodje met Zwitserse kaas. 1900.
Karbouwenei, eendenei, dat men 's morgens kreeg bij een gesmeerd broodje. Sum. Westkust. 1890-98.
Blubber, pap (De kok noemt het: boeboer!).
Van Nelle's snoepgoed, tabak.
Zware tabak; B.Z.K., uitgebraden, erg droge frikadel van Australisch vlees. 1890-98.
Geef mij een weduwe, geef mij tabak van de Weduwe van Nelle.
Thee in de pot doen, een pruim tabak nemen.
Klarinetten, sigaren, die men bij feestelijke gelegenheden bijv. verjaardagen van het Vorstelijk Huis, van de cantine kreeg. Ze waren in den regel erg lek, zodat men ze met sigarettenpapier beplakte. Ze kregen de naam van klarinetten. 1890.
Een saviaantje, een sigaret, gerold van shag.
Onderofficierskloten, ramboetans.
Kinnef, luizen. 1900.
De bak, ‘De taaie zit op de bak’ (Hij is aan het sparen). 1900.
Van de bak gaan, ‘Tienesse is van het bakkie gesprongen’. (Iemand, die eens flink uitgaat, die zijn geld laat rollen). 1900.
Kandoeri, (atjeh), een reuzen-fuif.
Een Westminsterklok, een asthma-lijder.
Bronzen, etteren, zweten. De soldaten hadden deze zegswijze:
Een opper- en hoofd-officier: wasemt uit.
Een subaltern-officier: transpireert.
Een onderofficier: zweet.
Een korporaal: ettert.
Een soldaat: rotstraalt.
Een stuk uit de lenden draaien, een grote boodschap doen.
Zijn ... uitwringen, een kleine boodschap doen.
Een rondje geven, een stinkende sch...t laten.
Uitpakken, idem. (In dat geval wordt er geroepen, dat ‘degene, die aan het uitpakken is, weer kan ‘inpakken’ en voortaan vrijgesteld wordt van ‘uitpakken’. Dit is een woordspeling met de dienstaanwijzing: uitpakken op de kribben nl. inspectie door den comp. ct. van kleding en uitrusting).
Over de puthaak getrouwd zijn, niet-officiëel gehuwd zijn.
Hij heeft het zwaar voor zijn rijbroek, hij is zwaar verliefd.
De zwarte hond hebben, verliefd zijn op zijn huishoudster. Zie S. Kalff, De Nieuwe Taalgids, 1920. p. 97.
Confectie-kind, een voorkind uit een eerder huwelijk.
Een klapoor, venerische ziekte (med.: bubo).
Een leksteen, id. (med.: urethritis venerea of gonorrhoïca).
Een gieter, id. id.
Een lekke vinger, id. id.
Een lekke sim, id. id.
Vlekken, id. (med.: secundair luetisch exantheem).
De bloemetjes, id. id.
Samenhang met ‘bloeme’ gezwel? Vide Verdam, Mid. Ned. Handwoordenboek p. 103 onder Bloeme, 6). Gezien de vermelde bron in Woordenboek (Bloem, kolom 2893. 4. d.) nl. Loquela, kan het woord wellicht van Zuid-Nederl. oorsprong zijn?
Hij zit in de blauwe zalf (vlekken), hij is in het hospitaal geweest bij Piet. (Artillerie).
Hij is op de staart getrapt, venerische ziekte. (Artillerie).
Schavinkje, venerische ziekte, (med.: ulcus).
Jongens, mijn kloten jeuken, er leit een hoer op sterven, een gezegde, wanneer men zijn geslachtsdeel krabde. 1890.
Jongens, er leit een sodomieter op sterven, gezegde, wanneer men zijn derrière krabde. 1890.
Nabranders, soldaten, onder nabehandeling van een vener. ziekte.
Brandspuitexerceren, inspuiten bij vener. ziekte. 1900.
Grendel-inspectie, geneeskundige visitatie over de geslachtsdelen.
Roemah-pandjang, huis, waar gelegenheid wordt gegeven tot coïtus 1900.
Roemah-anoeh, idem.
Strontstamper, pederast.
Een van de slaghoedjesfabriek, idem.
Een die de verkeerde mars in front beoefent, idem.
Andijvie, grove tabak.
Een Japanse tafel houden, geweldig fuiven en dan het tafellaken met de boel op de grond trekken. (De Japanners hebben bij hun maaltijden hun spijzen op de grond staan).
Zendelingen in blik, gehakt in blik.
Kwak, sagoweer. Woordenboek: jenever. Het geeft voor een groot deel Zuid-Nederl. bronnen.
Kwakboer, inlander, die sagoweer verkoopt. Woordenboek, VII, I, kolom 670: Zuid-Ned. kwakbaas. Overigens ook Zuid-Nederl. bronnen. Het deel ‘baas’ der samenstelling zal wel vervangen zijn door het in Indië veel gebruikte achtervoegsel: ‘boer’ verg.: suikerboer, rubberboer, koffieboer, petroleumboer. (Ter
voorkoming van misverstand wijzen wij er op, dat het achterv. in Indië betekent ‘administrateur ener suiker-onderneming, enz. stafempl. in een dier bedrijven’ in tegenstelling met het Hollandse-‘boer’ in: ‘visboer, groenteboer, petroleumboer’, waar het de betekenis heeft van: verkoper, slijter).
Kegelen, veesten.
Over de bank trekken, idem.
De Japannie, het tehuis, waar gelegenheid werd gegeven tot coïre. In vroeger tijd waren daarin veel Japanse vrouwen.
Naar de bokken, naar een dergelijke inrichting gaan.
Latten, coïre. Zou het afkomstig zijn van of samenhangen met: Latse = in de 16e en 17e eeuw: broekklep. Woordenboek, VIII, I, kolom 1167?
Afscheidslatten, evenals officieren een afscheidsfuif gaven, of burgers een scheidende kennis gingen ‘uiteten’, gaf de vertrekkende fuselier zijn kameraden ‘afscheid’, dat bestond dan hierin, dat hij zijn kameraden ‘vrij’ hield in een dergelijke inrichting.
Slonsie, publieke vrouw op straat.
De aap zuigen, eigenlijk een Marine-uitdrukking. Men kocht klappers van inlanders, die deze vruchten gevuld hadden met sagoweer. Uiterlijk was daaraan niets te zien, zodat ze zonder bezwaar aan boord werden gebracht. De matrozen - en ook de expeditietroepen - zogen de sagoweer uit de klappers met een rietje.
Een glas ‘Stomme Jongen’, mij onbekend.
Na afloop van de Boni-exp. in 1860 fuift de leider, gen. maj. van Swieten (Maart 1860) zijn officieren op ‘een glas stomme jongen met een flinken klomp ys er in’.
Platluis, platte fles met jenever gevuld, die de fuselier meenam, als hij ging wandelen. 1895.
7. Andere Eigenaardigheden.
Rond en eerlijk, soort kaartspel. 1900.
Main-nos, geliefkoosd kaartspel van de Amboinezen, dat men speelde in Atjeh. (1897) Het gaat niet om geld, maar den verliezer worden onder algemene vrolijkheid der deelnemers met het samengevouwen spel zoveel flinke klappen op zijn neus toegediend als hij punten verloren heeft. Wie niet willig zijn voorgevel ter beschikking stelde, werd door de anderen onbarmhartig
vastgegrepen en kreeg dan de dubbele laag. Dat kon zo urenlang doorgaan, ook tijdens dienst in afwachtende stelling.
De pettenwinkel, het Militair Tehuis.
Aanplakken, ‘Er nog 4 jaren tegenaan plakken’ (Zich voor 4 jaren reëngageren. 1906.
Brood op de plank, ‘Weer voor 4 jaren ...’ (Weer voor 4 jaren geborgen zijn, doordat men zich had gereëngageerd).
Piet van blijven, Woordenb. XII, I, kol. 1583-84 zegt: ‘Gewestelijk in verschillende deelen van Brabant en Vlaanderen in de volgende toepassing: zich piet houden = zich stilhouden, zich koest houden’. Vermoedelijk hangt ‘piet van blijven = daar blijf je koud van, daar krijg je niets van’ hiermede samen. Het zal dus ook wel uit Brabant of Vlaanderen afkomstig zijn.
Neerpuimen, neerpaffen, doodschieten.
Pitten, mopperen.
Loterij-lijst, lijst van de huishoudelijke en kleine luxe-artikelen, die een Onderofficier zijn particulier eigendom kan noemen. Achter deze artikelen tekenen de kameraden met hun naam en tevens het bedrag, dat ze voor het artikel willen geven. Dit bedrag is in verhouding tot de ‘waarde’ veel en veel te hoog en overtreft deze in den regel ettelijke malen. Op de loterij-avond wordt alles verloot en ieder gaat met een ‘prijs’ naar huis. De kameraad, die vendutie hield, kreeg wat geld in handen en was vooreerst geholpen. Sprekend bewijs van de grote geest van kameraadschap. 1900.
Een hemeldragonder, een heilsoldaat.
Op de kist zitten, sparen.
Het is om je reuzel te scheuren, het is om uit je vel te springen.
De Atjehvlag, vlag met: rood veld, waarop 2 gekruiste witte sabels. 1897.
De Hondenkomedie, bij Lamjoeng (Atjeh) 1897 verried een hondje van de post, dat met een patrouille uittrok, de in hinderlaag liggende sloebers. Daarna werden er op bevel, bij de posten kennels ingericht. Na een maand werden de honden-patrouilles opgeheven.
‘Weest verblijd, de boot is aan’, steriotiep gezegde van Pastoor Verbraak, als hij in het hospitaal te Padang rondging, zodra er een boot was aangekomen, waarmede de zieken naar Java geëvacueerd zouden worden.
Ooginjecties, door de inlandse vijand werd geregeld het volgende middel toegepast: Bij het bestormen van bentengs bespoot men de soldaten met bamboespuiten, gevuld uit petroleum-blikken met lombokwater, opdat de soldaten niet meer zouden kunnen zien. Deze bewerking noemden de soldaten: ‘Oog-injecties ontvangen.’ 1897.
Sloebers, vijandelijke Atjehers, Van Dale zegt: Zuid-Nederl. schurk, schelm, gewestelijk.
Djahat, idem
Een Bokser, een Chinees. 1897.
Rieuë, munt ter waarde van ƒ1,20 (Atjeh), ook wel ƒ1,05.
Een pilaardollar, idem (Spaanse dollar) omdat op een der zijden de zuilen van Hercules, staan afgebeeld (Van Dale).
Een tjot, een heuvel.
Het Duivelsgat, engte tussen Lam-Prek en Lam-Tjot bij Glé-Jeung (14-15 Mei 1897), omdat het nooit zonder verliezen gepasseerd kon worden. 1897. Atjeh.
Spruitje, uitstekend terreingedeelte.
Waterpiano, trekharmonika.
Griepen, kankeren.
Zijn Stamboeknummer opnemen, wanneer een soldatenhond een gladakker (straathond) besnuffelt. Daarna merkt de soldatenhond, dat er een indringer in het kampement is; hij heft een gehuil aan, waarop alle soldatenhonden met sprongen verschijnen en den indringer verwoed te lijf gaan. Deze verwijdert zich dan huilend en jankend.
Geef de lamp eens een opdonder, hiermede geeft men te kennen, dat de verteller een onwaarschijnlijk verhaal opdist.
Kee, scheldnaam voor ‘Chinees’.
Buikje, scheldnaam voor: burgers, vooral voor hooggeplaatste civiele ambtenaren.
Een politiek, idem.
Hij had in de mars ingebracht, hij had iets ten eigen bate verkocht.
Zakdoek voor de neus, handeling van de meisjes, om hun minachting voor militairen te kennen te geven. 1870.
De Gorkumse torentjes, de 2 torentjes, gebouwd op de flanken van het wachtlokaal van het bivak Tangsé (Atjeh) door Luit. van Arkel, commandant van dat bivak. v. Arkel was geboortig uit Gorkum. 1890.
Iemand op post zetten, iemand er tussen nemen.
De koperen ploert, de zon.
Anak kolong, een soldatenkind, dat in het kampement is geboren onder de slaaptafel (kolong) 1900.
Hij heeft luizen, iemand, die je in de gaten moet houden. 1900. Wellicht een afkorting van: ‘Hij heeft luizen onder zijn staart’ = hij is niet te vertrouwen, Woordenboek VIII, II, kolom 3258? een variant van: ‘hij heeft pieten’ = hij is niet te vertrouwen, hij doet zich anders voor dan hij is, Woordenboek, XII, I, kolom 1582, Piet IV.? Luizen dragen ook wel de naam ‘pieten’.
Zwik in de kolonne, als er geld in de compie. is om plezier te maken. 1900.
Een vrouw met dunne hakkepezen, dat was zgn. het kenmerk, dat ze goed sajoer kon koken! 1900.
Moentji keri, een koppelaarster. 1900.
Schrijverspersoneel, eenden, die achter elkaar lopen, worden vergeleken bij klerken, die naar hun kantoor gaan en achter elkaar lopen. 1900.
Klootzakken, ergens om dobbelen of om raden. 1900.
Snaar, huishoudster in de Indische betekenis. 1900.
Aan zijn stutten trekken, deserteren, weglopen.
Zijn rechterschouder voorbrengen, smoezen; in het oog willen lopen.
Volle pannen, veel geld beschikbaar hebben in de cantine. 1900.
Kobus (Atjeh), Een ezel voor de batterijen van de bergart. 1897.
Smeerproppenrats, dat is iets buitengewoon lekkers. ‘Ik lust er wel... van’. 1900.
Dat is Hammenzakkenrats, dat is niet veel bijzonders. 1900.
De Geumpeni, (Atjehs) De kompenie, het leger.
Mata-mata. (Atjeh) Bestuursspionnen. 1897.
Rakans, volgelingen. 1897.
Thuisbrengen, (Atjeh) Het volgen door den vijand bij de mars der troepen van het operatieterrein terug naar de benteng of post. Dan vielen er vaak nog meer soldaten dan in het eigenlijke gevecht. 1897.
Verraier, naam voor een Atjeh. gids of spion. 1897.
Met den kain omhoog, het op de vlucht slaan van den vijand met zware verliezen. 1897.
De blauwe leugen, de in blauw gehectografeerde Atjeh-rapporten
omstreeks 1897, omdat ze ‘snorkende’ en veelal leugenachtige berichten bevatten der opperste Atjeh-leiding.
Er van ondren gaan, er van door gaan; er tussen uitgaan.
Iemand over zijn pis jagen, iemand helemaal van streek brengen (Vermoedelijk een marine-uitdrukking).
Op zijn borst rammen, ‘Sta niet zo op je borst te rammen’, d.w.z. Sta niet zo zonder bepaalde reden op te scheppen, niet zo dik te doen.
De melk is goed!, in 1904 veel gehoord te Koeta Radja van de Klingalese melkverkopers. Deze aanprijzing was tweeledig: de melk was goed, maar: men kon ook bij hen geld opnemen tegen een behoorlijke (woeker)rente.
Ringgit-boeroeng, een Straits-dollar, die in Atjeh als gangbare munt gold. Waarde? 1900.
Spaansche mat, Woordenboek, XIV, kolom 2553, meent: vloerbedekking. Haalt zelfs een Indische bron aan: v. Rees, Toontje Poland. Deze betekenis is niet juist. Sp. mat = bekend zilveren geldstuk, tot ver in de 19e eeuw in verschillende delen van Indië in omloop. Vide: J.J.M. van Dam in Onze Taaltuin, Maart 1940, p. 372.
Op zijn laatste bajonetten lopen, op zijn laatste benen lopen. 1897.
Ieder dekt zich op zijn voorman, ieder zorgt voor zichzelf en verantwoordt zichzelf. 1900.
Vlees op blok; kontje klap, een spel, waarbij men voorover ging staan en een van de omstanders je een klap op je achterste toebracht. Je diende dan den dader aan te wijzen en bij juist raden moest deze je plaats gaan innemen. 1900.
Geitenneuker, scheldnaam voor: Britsch-Indiër. 1900.
Snikkel, scheldnaam voor: Jood.
Hij is afgevuurd, hij heeft afgedaan; hij heeft hier niets meer te vertellen. 1900. Woordenboek en Van Dale noemen het ‘gemeenzame taal’.
Hij is bestemd voor kapitein Jas, hij zal wel dood gaan; hij zal het niet lang meer maken (Kapitein Jas zie F. de Haan. Oud Batavia, p. 308.
Nutteren, verdwaald raken in de rimboe, zoals overkwam in Augustus 1911 aan de infanteriebrigade onder commando van den onderluit. Nutters. Hij vertrok uit het bivak Meureudoe (Atjeh)
naar Pameuë, verdwaalde en zwierf 40 dagen in de wildernis rond, waarvan 21 dagen zonder voedsel. Zie Orgaan N.I. Off. ver. 1925 en 1937).
Zich gedekt houden, zich verdekt opstellen, zich verbergen, zowel in goede als in kwade zin; zich aan iets onttrekken, waardoor anderen iets moeten verrichten. 1900.
Kurketrekker, scheldnaam voor: doekoen.
Hij heeft tachtig van me, hij moet niets van me hebben.
Een gezouten Jan, een echte sabreur. Het Woordenboek, XIV, kolom 2260 noemt wel ‘gezouten schoonheid’.
Een haagse verschoning, zich bij opkomende jeuk tegen een muur schurken.
Rimboe, bivak in de binnenlanden (Atjeh).
Thuis brengen, in 1905 op Atjeh gebruikte term voor het aantal doden, dat een patrouille of expeditie bij den vijand had gemaakt. ‘Men bracht...kwaadwilligen thuis’.
Gouvernementskast, een publiek huis, dat viel onder een reglement van het Gewestelijk Bestuur. 1900.
Njai, huishoudster, in de Indische betekenis.
Klaar om te zeilen, te Hardewijk gebruikt als men door den sergeant-majoor van de lijst der rekruten werd geschrapt, omdat men geschikt was voor het eerstvolgende transport naar Indië. 1845.
Marodeurs, vijanden. Naam voor goed georganiseerde stijdbare benden Atjehers tijdens het civielbestuur van A. Pruys van der Hoeven. 1881.
Een beet van een kaaiman hebben, haarpijn hebben na een fuif. 1900.
De Köhlerboom, boom voor de Grote Mesdjid te Koeta Radja, waar generaal Köhler 14 April 1873 stierf. In 1936 bestond deze boom nog.
De van Heutszboom, boom bij de kloof van Tangsé, waar v.H. op blote voeten rustte in Augustus 1898, omdat hij onderweg zijn schoenen had verloren.
De van Daalenboom, boom, waaronder v.D. op 16 Febr. 1904 te Laoet Tawar in het Gajoeland de hoofden der bevolking ontving. Boom nu verdwenen, daar thans een monumentje.
Vasthouden, gebruiken. ‘Mag ik dat stuk zeep eens vasthouden’.
De watermars, daar het signaal voor ‘oorlam’ gelijk was aan het begin van het Wilhelmus (zie Droge Oorlam) voerde van Heutsz als Colonne-comt. een signaal in voor borrelslikken, dat de soldaten betitelden met de naam van Watermars.
Jij exerceert als een dansmeester, (artillerie) ‘Jij exerceert slecht’, nl. als een dansmeester. Dat is een paard, dat met de voorbenen naar binnen zwaait.
Jij moet niet over de strengen slaan, ‘jij moet geen gekke dingen doen; jij moet niet je boekje te buiten gaan.’ (Art) Bij dit wapen moeten de paarden tussen de strengen blijven; slaat een paard over de strengen, dan kan het niet goed vooruitkomen.
Je moet nageven, (art) ‘Je moet meegaande worden’. net als een paard, dat nageeft, dat goed in de hand is.
Die heeft een behoorlijke broekzwaarte, ‘die is behoorlijk dik’. Hier heeft men spottend een vergelijking gemaakt tussen ‘de broekzwaarte van een kanon’ en ‘de dikke derrière van een persoon’. (Broekzwaarte van een kanon moet uitgebalanceerd zijn op de tappen) (Artillerie) Zie Landolt, p. 287.
Hij is in de verkeerde galop, (art.) Hij is tegen de draad in. (Men heeft de linkse en de rechtergalop bij de paarden).
Hij is zijn eigen grootvader, dit zegt men van een jongen kerel, die erg deftig en oud doet.
Die vent zegt tegen zichzelf ‘U’, idem.
Hij is van de bedplank, iemand, die geboren wordt precies 9 maanden na de trouwdag van zijn ouders.
Hij draagt zijn staart in het hoogste gat, hij loopt fier, met de kop omhoog. (Art.) Paarden, die men fier wil laten lopen, strooit men in het hoogste der twee gaten, gember. Daardoor gaat de staart mooi rechtop staan.
Pas op dat het niet onder de infanterie komt, (art.) Het raakt weg en je krijgt iets niet meer terug.
Zij is goed gebroekt, (art.) gezegd van een vrouw, die net als een paard ‘een goede achterhand’ heeft d.w.z. van achter breed gebouwd is. Rubensfiguur.
Kampong dièm, (Mal: dièm = stil) Het Kerkhof.
Hij krijgt een haal over de zak, (art.) hij krijgt op zijn donder.
Hij krijgt een pitoe, idem.
Hengs op de plaats rus, (art.) Ruin.
Bullen, burgers.
Snotneuzen, kaartspel bij de soldaten in Lam Koenjit (Atjeh) in 1896.
Rondos, de achtergebleven vrouwen van de op excursie zijnde militairen 1898.
Vishaakje, iets onaangenaams.
Bajonet. In de uitdrukking, waarin het woord wordt gebruikt hebben we het geval van ‘pars pro toto’. De bajonet wordt genoemd, terwijl het gehele geweer, waarop de bajonet bevestigd is, wordt bedoeld. ‘Twee dagen later keerden, met achterlating van 42 bajonetten te Kaoniki, de troepen, politiedienaren en 50 gevangenen naar Pariti terug’.
‘Een detachement bestaande uit 41 bajonetten van de landmacht’.
Zo sterk is bij den militair de gedachte van ‘soldaat’, op de voorgrond geschoven, dat tegelijkertijd ‘personificatie’ optreedt. Men komt dan tot deze uitingen: ‘Gedekt door 24 bajonetten werden daarop de sampans tot voorbij Paoeh gebracht’. ‘Tegen 10 uur des avonds gingen wij alzoo met 60 bajonetten in de grootste stilte op marsch’.
dag. In deze taalkring komt de uitdrukking geregeld voor: ‘Morgen uitrukken met 4 dagen bij den man’. Men bedoelt daarmede, dat iedere uitrukkende patrouille minstens voor 4 dagen vivres bij den man moet meenemen. Deze uitdrukking ligt zelfs schriftelijk vast in de Commandements-Order no. 54. dd. Koeta-Radja 8 Juni 1905 (Algemeene Instructie voor Commandanten van Colonnes en Patrouilles) van den Civiel- en Militair Gouverneur G.C.E. van Daalen: ‘Verpleging: Bij den afmarsch drie dagen bij den man’.
brave. Als adjectief betekent het in den regel: ‘rechtschapen, deugdzaam, plichtsgetrouw’, maar in het Indische leger heeft het meestal de gevoelswaarde van ‘dapper’. Hierin menen wij nog een overblijfsel te vinden van de Franse betekenis, daterend uit de tijd, dat Frans een belangrijke plaats innam als taal van het Indisch leger.
Het woord wordt zeer vaak gebruikt: ‘Hij was een braaf soldaat’; ‘Hij was een brave kapitein’. In de mening, dat het woord ‘dapper’ betekende, worden wij versterkt door de Dagorder van den Com-
mandant van het Leger dd. 13 Juli 1887. no. 12, waarin deze Luitenant-Generaal mededeling doet van het K.B. waarbij hem het bevel over het Indisch leger werd toevertrouwd en waarin de volgende slotzin staat: ‘Werkt krachtig en eendrachtig samen, tot handhaving van den alouden roem tot bevordering van de welbegrepen belangen van het brave Indisch leger’.
Constructie-winkel. Het woord ‘winkel’ in de beteekenis van ‘bedrijfwerkplaats’ komt men niet vaak meer tegen. Daarom doet het zeer ouderwets aan het nog te vinden in 1908 in het ‘Reglement voor den Artillerie constructie-winkel’. In dat reglement spreekt art. 3 ook nog van: ‘... ten overstaan van een officier van den Winkel, daartoe door den Directeur aan te wijzen’.
half koper-half zilver. Deze uitdrukking komen wij bij de uitbetaling van de gelden geregeld tegen. Men bedoelde daarmede: uitbetaling der gelden voor de helft in koperen duiten en voor de andere helft in zilver en recepissen.
Een geval van zgn. tautologische samenstelling treffen we aan in tikarmatje. Het officiële woord is: legmatje. dat in het Mal. tikar heet.
Conclusies:
1. | Het Ned.-Indische leger was gedurende de 19e eeuw een vreemdelingen-legioen, waarin het aantal Franssprekenden zeer groot was, zodat de Franse taal een grote invloed had op de woordenschat der militairen en op de taal der Reglementen en Voorschriften. |
2. | Het merendeel der Hollanders was beroepssoldaat geweest in het Hollandse leger en bracht veel woorden uit dat leger mede. Een overheersend dialect is, bij de stand der tegenwoordige onderzoekingen, niet aan te wijzen. Wel kwamen veel soldaten van ‘onder de Moerdijk’. |
3. | Men vindt veel Bargoens en naar analogie daarvan gevormde woorden, terwijl ‘zuiver’ Hollandse woorden een speciale betekenis hebben. |
4. | Ook treffen we woorden aan uit de Zeemanstaal. |
5. | Groot was de invloed der Indonesische talen. |
6. | Veel woorden zijn verdwenen. |
- voetnoot1)
- J.J.M. van Dam, Buitenlandsche voorlichting over de Ned.-Indische krijgsgeschiedenis. Orgaan van de Nederl.-Indische officiersver. Nov. 1938.
- voetnoot1)
- Kinbaardje; van fr. impérial = keizerlijk, naar Keizer Napoléon III, die zulk een baardje droeg. (Taco de Beer en Laurillard, Woordenschat. p. 472).
- voetnoot1)
- Eigenaardig is het, dat in 1871 het ‘jagtfluitje’ plotseling omgedoopt wordt tot ‘tirailleurfluitje’.
- voetnoot1)
- J.J.M. van Dam, Een beroemd Frans dichter in het Kon. Ned.-Ind. Leger. De Fakkel, 1, no. 4 (Febr. 1941).
- voetnoot2)
- De Franse invloed op de Hollandse soldatentaal is uitvoerig beschreven door Van Ginneken, Handboek, II, p. 440 v.
- voetnoot1)
- Brugmans, t.a.p. 114.
- voetnoot2)
- Van Ginneken, De Nieuwe richting in de taalwetenschap, p. 63 (In de serie Zielkundige verwikkelingen. Utrecht, N.V Dekker & v.d. Vegt (1923).
- voetnoot3)
- Dr. P.C. de Brouwer, Brabantia Nostra. Jrg. 3, no. 1, p. 14.
- voetnoot1)
- Henri Bauche, Le langage populaire. Payot, Paris, 1928, p. 191.
- voetnoot1)
- Onze Taaltuin, 1e jrg., no. 1, p. 9.
- voetnoot1)
- In het Zuidafr. geïll. weekbl. Die Huisgenoot, Praetoria, 15 Augs. 1941, p. 36 staat een foto met 't onderschrift: ‘Die gevreesde trapmeul in die ou Breekwatertronk, Kaapstad, die enigste een wat ooit in 'n Suid-Afrikaanse gevangenis gebruik is’. (Foto Arnold Keyzer).
- voetnoot1)
- Om ze niet ‘verloren’ te laten gaan, enige uitdrukkingen na 1900:
Vergifdoos, gasmasker
Doos met marmotten, radiotoestel. Dit maakt een piepend geluid als van marmotten.
Hoofdofficierstrem, oud Fokkertoestel bij de luchtmacht, dat langzaam en zeer geleidelijk op de grond neerkomt.
Het teken van, ‘houdt 'm in de gaten’, het onderscheidingsteken - ster met stralen op de borst - voor officieren van de Generale Staf.