Gekende werken
(1944)–Jan van den Dale– Auteursrecht onbekend
[pagina 12]
| |
II. - Jan van den Dale.Wegens de zeer schaarsche archivalia is nopens het leven van Jan van den Dale zeer weinig geweten. Evenals Lucas d'Heere en Karel Van Mander was hij niet alleen dichter maar ook schilder. De biographische traditie stelt het zoo voor: Jan was de zoon ‘wijlen Godevairts’. Hij werd c. 1494 poorter te BrusselGa naar voetnoot(1). Hij huwde met Lysbeth vander Coutere en samen hadden ze negen kinderen: Lynken, Joerken, Janneken, Lysken, Berbelken, Fransoysken, Henneken, Lynken, JheronemynkenGa naar voetnoot(2). Op 24 Maart 1498 werd Jan lid van de Broederschap van de Zeven WeeënGa naar voetnoot(3); hij werd ook factor - dichter - van de Brusselsche Kamer De Violette, die op 15 September 1507 samensmolt met de Leliebroeders, waar de dichters of factors waren: Smeken en PertchevalGa naar voetnoot(4) -; later werd Jan ook factor van de andere Brusselsche Kamer: Het MariencranskenGa naar voetnoot(5). Hij nam nog deze functie waar in 1522; daarna komt zijn naam niet meer voor, terwijl in 1526 Goosen de Heyden als factor vermeld wordtGa naar voetnoot(6). Van den Dale zou in 1522 gestorven zijnGa naar voetnoot(7). De roemglans die van den Dale's ‘gelauwerden’ naam is blijven omstralen tot ver in het nageslacht, dankt hij aan het winnen van een gouden ring, die met een kostbaren diamant bezet was, en geschonken werd door Philips den Schoone. Dit was Jan's bekroning bij een prijsvraag. Ik heb echter niet kunnen uitmaken waar en wanneer Jan bekroond werd, op grond van welke prijsvraag, onder welke omstandighedenGa naar voetnoot(8). Zoover ik heb kunnen nagaan is hij één der eerste Zuid-Nederlandsche dichters geweest, wien een dergelijke onderscheiding is te beurt gevallen, en onder de Rederijkers bezorgt deze eer hem ongetwijfeld een uitzonderingspositie. Dichterkroningen kwamen echter meer voor ten tijde van van den Dale: in 1507 werd te Thienen, Gerardus | |
[pagina 13]
| |
Geldenhauer Noviomagus door Keizer Maximiliaan als dichter gelauwerdGa naar voetnoot(1). Ongeveer iedereen die over van den Dale heeft geschreven, vermeldt het feit van den ring. Allen gaan echter terug op dezelfde bron: nl. de voorrede tot ‘De Spelen van Sinne’, Antwerpen 1562Ga naar voetnoot(2). Zoo kan men dit bericht aantreffen bij W. Kops, H. Van Wijn, Jo De Vries, Witsen Gysbeeck, F.A. Snellaert, G. Kalff, E. Van Even, L. Willems; Dr W. Van Eeghem, in zijn genoemd artikel, alsook Dr J. Duverger, in zijn werk over Brussel, hebben gewaagd van deze vereerende onderscheiding.
Aan deze biographische traditie kan het volgende toegevoegd worden: het staat geenszins vast dat Jan van den Dale te Brussel geboren werd, evenmin wanneer. We weten dat hij eerst c. 1494 poorter werd te Brussel. Daarentegen lezen wij bij Eug. Frankignoulle het volgende document in zijn ‘Notes tirées des Archives de la ville de Diest’Ga naar voetnoot(3), no 463, fol. 185 - 14 juin 1448 - ‘Victor de Betss kende ende lyde dat hy in handen gegeven hedde Godevairde van den Dale, den beeldemakere, wonende te Zichene, de somme van twee lb. Vlaemsch, in alsulcken manieren dat de voirs. Godevairde alle alsulcken werck van synen ambacht als de voirs. Victor begeren sal gemaect te hebbene van den selven Godevairde, van Mertten te Mertten, hem wel ende getruwelic leveren ende maken sal, ende dairaf syn gelt trecken van termyne ten termyne als 't voirs. werck gelevert sal syn, ende duerende tot der tyt dat de voirs. Victor hem wederseggen sal, ende dan sal de selve Victor den voirs. Godevairde een jair te voeren condegen, ende alsdan binnen dien jaere so sal de vors. Godevairt den voirgen. Victor moeten vernuegen ende betalen de somme van ij lb. groten vlaemsch voirs. ende niet eer. - ...’. Is het uitgesloten dat deze Godevaird van den Dale, wonende te Zichene, wellicht dezelfde is geweest als Jan's vader, die ook beeldhouwer was en Godevaird heette? En zou Jan aldus afkomstig zijn uit Zichene (Zichem) bij Diest? Pleiten ook voor dezen oorsprong niet, enkele dialectische eigenaar- | |
[pagina 14]
| |
digheden in de taal van van den Dale, die Oost-Brabantsch, en wellicht Diestersch, blijken te zijn? Bewijst een vorm als b.v. ‘mesdregen’ niet, dat het moederdialect van den schrijver niet het Brusselsch is geweest? Zijn vormen als deze: ‘van elen jongen’ (de Wre, 52), elen, nl. wisselvorm van huelen, hunlieden, hunnen jongen; de rijmen: woet groet (de Wre, 803); verdieren, wisselvorm van verduren, verdragen (de Wre, 77); het oostelijk rijm: vercleren (De Stoue, 27); tueuen (De Stoue, 36), niet Oost-Brabantsch? In dit verband mag ook wellicht vermeld worden dat, in 1543, de geruimen tijd als editio princeps beschouwde uitgave van ‘de Wre vander doot’, verscheen bij een Diesterschen drukker: Reynier Velpen van Diest, - dit feit echter vermelden wij hier als bijzonderheid en niet als een eigenlijk argument, aangezien R. Velpen - evenals de vele drukkers die later ‘de Wre’ opnieuw zullen uitgeven - kon aangevoeld hebben dat het werkje geschikt was om in den smaak te vallen en ruimen ingang te vinden. Deze druk van R. Velpen kende trouwens een groote verspreiding en werd zelfs in de 17de eeuw te Antwerpen door de schooljeugd gebruiktGa naar voetnoot(1). Was van den Dale werkelijk afkomstig van Diest, dan hoeft het ons niet te verbazen dat hij - zooals hieronder blijken zal - Latijn kende: te Zichem was een goede Latijnsche school. Is onze hypothese juist, dan mag van den Dale ingeschakeld in het Diestersch cultuurmilieu, dat ook ons onvergankelijk ‘Elckerlyc’ heeft voortgebracht.
Heeft van den Dale te Brussel in de ‘stoefstrate’ gewoond, en, helpt dit eveneens beter den titel en het motief van de stove (badhuis) verklaren in zijn gedicht ‘De Stoue’? Een tekst, door Eug. Frankignoulle geciteerd, laat het veronderstellenGa naar voetnoot(2): Pauvres de Sainte Gudule, Cte 1564-1565: ‘D'erfgenaemen der weduwe wijlen Jans van den Dale ‘schildere’ paient une redevance pour une maison in ‘de stoefstrate’.Ga naar voetnoot(3)
Over de werkzaamheid van Jan van den Dale als schilder is weinig geweten. Volgens Dr J. Duverger stond hij in 1506-1507 aan het hoofd van het schildersambachtGa naar voetnoot(4). | |
[pagina t.o. 14]
| |
Plaat I
Christus aan het kruis.
Beeldengroep gepolychromeerd door Jan van den Dale | |
[pagina 15]
| |
Het schilderwerk dat, tot nog toe, aan hem kan toegeschreven worden, is niet zeer belangrijk. Een beeldengroep, Christus aan het Kruis, door hem gepolychromeerd ca. 1505, wordt te Brugge in de Kapel van O.L. Vrouw van Blindekens bewaard. Een aantal blazoenen, - in den ‘Liber Authenticus’ te Brussel - in het bijzonder de roode leeuw op gouden veld, met zijn naam, en de leuzen der Rederijkerskamers, meent Dr J. Duverger aan hem te mogen toeschrijven. De deuren van het tabernakel van de Sinte Loysbroederschap te Brussel werden door Colijn de Couter, in 1510-1511, geschilderd; het tabernakel zelf door Jan van den Dale. ‘Wanneer wij weten - merkt Dr J. Duverger hierbij op - dat Jans vrouw Lysbeth vander Coutere heette, dan rijst de vraag bij die samenwerking, of Colijn de Couter misschien de schoonvader en leermeester was van Jan van den Dale?’Ga naar voetnoot(1). Ten slotte blijkt zijn rol bij de openbare feestelijkheden te Brussel - voor zoover wij tot op heden weten - zeer gering geweest te zijn: slechts eenmaal wordt hij vermeldGa naar voetnoot(2). Zonderling mag het heeten echter dat juist te Antwerpen de herinnering aan van den Dale het levendigst bleef; we hebben reeds gezien hoe hij in de voorrede tot ‘De Spelen van Sinne’, verschenen te Antwerpen in 1562, een ‘fameus Retoricien’ genoemd werd en hoe het winnen van den gouden ring hier voor het eerst aangehaald werd; omtrent denzelfden tijd noemde L. Guicciardini in zijn ‘Descrittione di tutti i Paesi Bassi’, te Antwerpen verschenen in 1567, van den Dale: ‘Giovanni di Dale buono scultore ed elegante poeta’ (aangehaald door Dr J. Duverger, o.c., p. 79). Vergeten we hierbij ook niet dat de thans als editio princeps beschouwde uitgave van van den Dale's gedicht ‘De Stoue’ te Antwerpen gedrukt werd door Vorsterman in 1528. |
|