Gekende werken
(1944)–Jan van den Dale– Auteursrecht onbekend
[pagina 7]
| |
I. - Inleiding.Het einde der 15de en het begin der 16de eeuw, maken deel uit van een zeer bewogen tijd. Sociale gistingen en godsdiensttwisten hadden vele geesten vertroebeld en pijnlijk verward. Zedelijke houvasten bleken gebroken zoowel bij de hooge geestelijkheid als bij de arme arbeidersbevolking, die in morrende ontevredenheid zwoegdeGa naar voetnoot(1). Een verbitterd proletariaat moest door onrustige woelingen en stijgende werkloosheid heen, vaak geremd worden in zijn neiging tot plunderen en rooven. De roemglans die Brugge en de Vlaamsche lakennijverheid omstraald had, ging aan het tanen door de Engelsche concurrentieGa naar voetnoot(2). Antwerpen werd door de Britten opgevoerd tot de eerste lakenmarktGa naar voetnoot(3). Wanneer Philips de Goede het bewind over Brabant in handen nam, in 1430, was Brussel een rijke en machtige stad, stilaan heelemaal veroverd door de pracht en de weelde, die de Bourgondische hertogen en hun cultuur blijvend zullen omgevenGa naar voetnoot(4). Brussel was het bloeiende kunstcentrum van dien tijd in de Nederlanden en het bezat de aantrekkingskracht die uitstraalt van een groot cultuurmiddenGa naar voetnoot(5). Het telde niet alleen kunstenaars die door het penseel of den graveerbeitel tot de late middeleeuwers hebben gesproken, maar ook de kunst van het edele woord heeft het volk makkelijk bereikt door de jonge boekdrukkunst, die pas haar eerste triomfen achter den rug had, en door de volksche houtsnede, die dan bloeide met sobere en droge lijn. Het verblijf te Brussel - en elders in Vlaanderen, vooral te Brugge en te Gent - van vele Fransche edelen en ontwikkelden, de betrekkingen die werden aangeknoopt, de reizen die ondernomen werden, het vlugge verspreiden van handschriften en vooral van wiegedrukken, het persoonlijk initiatief der hertogen en het prestige dat hen omgafGa naar voetnoot(6), | |
[pagina 8]
| |
dit alles bewerkte dat de Rederijkers - ook buiten Brussel - veelal onder Franschen invloed kwamen. Men denke aan Colyn CaillieuGa naar voetnoot(1); aan Thomas van der Noot en Jan Pertcheval; aan Jan van den Dale, die voor zijn ‘Wre vander doot’ door P. Michault's ‘La Danse aux Aveugles’ kan beïnvloed geweest zijn. Anthonis de Roovere en Gillis de Rammeleere, evenals Eduard de Dene later, zijn niet onbekend geweest met het werk van François VillonGa naar voetnoot(2); M. de Castelein heeft Jehan Molinet's ‘lart de rethoricque’ niet ongebruikt gelatenGa naar voetnoot(3); Lucas d'Heere heeft het werk van Marot gekendGa naar voetnoot(4), terwijl I.B. Houwaert zich wel eens inspireeren liet door O. de la MarcheGa naar voetnoot(5). Met betrekking tot de 16e eeuw, vol felle beweging en vinnig vertoon, waar veilige, geestelijke rust zoo weinig te vinden was, kan men even de vraag stellen, - een geestelijke strooming is echter zoo verscheiden en geschakeerd dat het onmogelijk is haar, in een vluchtige schets als deze, in haar volledigheid te vatten -: wat was er van deze litteraire traditie in de Zuidelijke Nederlanden overgebleven? Uit de literatuur der Middeleeuwen is er vooral één toon blijven nadeunen: deze der didactiek. De poëzie werd hoofdzakelijk beoefend als een onderdeel der moraal; kunst en deugd vielen bezwaarlijk te scheiden. In de 16de eeuwsche poëzie merkt men vooral de volksche Rederijkers naast de ontluikende persoonlijkheid in het Humanisme en de kunstbewuste ποιητης der Renaissance. De kunst van de Rederijkers - we denken hier aan Jan Smeken en Jan d'Oude, aan Colyn Caillieu, Hendrik de Lichte en Jan Pertcheval; we denken aan Jan van den Dale, allen figuren uit het Brusselsche kunstmidden - heeft nog iets van deze didactiek; ze spruit hoofdzakelijk uit de gemeenschap en wil haar iets leeren. De Rederijker was een gemeenschapskunstenaar, want zijn maatschappelijke rol bracht hem in nauwe verhouding tot het volk en de overheid. Zijn voortbrengselen waren meestal als een soort van commentaar op de gebeurtenissen van zijn tijd, als de afglans van een idee of een regiem, doch veelal ook zonder den gloed van een innerlijke bewogenheid. Zijn gedichten, waar ze niet al te zeer uiteenvielen in een mager en wansmakelijk gehaspel zonder inhoud, konden ook wel openbloeien tot een sarcastische tijdskritiek, een vinnige hekeling of een aandoenlijk symbool, dat breed-decoratief teekent en suggereert. | |
[pagina 9]
| |
De zin voor de poëtische waarden is echter verschillend van periode tot periode. De Rederijker heeft, als de meeste dichters, geput uit de middelen van zijn tijd, en men kan hierom dezen beoefenaar van de edele ARS VERSIFICANDI die de zijne was, niet als een knoeier gaan bestempelen. De bedoeling van den Rederijker was over het algemeen niet: origineel te zijn. De oorspronkelijke vinding en behandeling van zijn stof blijkt van geringere beteekenis; het warme, persoonlijke gevoel, de vrije beweging van een frisschen geest, die een kunstwerk tot een orchestraal geheel stemt, moeten we niet zoo zeer bij hem zoeken. Zijn poëzie is hoofdzakelijk het uitbaten van een woordenspel, het goochelen met formulen, het min of meer kunstig en sierlijk aanwenden van vrij onpersoonlijke, poëtische gemeenplaatsen, die uiteindelijk hun steunpunten vinden in een poëtische erftaal. Een Rederijker lijkt aldus vooral een samensteller, een aaneenrijger van vaak naar speling en klank verbondene of innerlijk tegengestelde woorden en formulen, die gestrengeld zijn rond een vast rijmschema, al treft men bij hem geen even verfijnde klankassociaties aan als b.v. bij de Fransche minnelyrici, die hun gedichten soms wisten te doorhuiveren met een wisselende muzikaliteit. Voor zich had hij het naakte raam zijner strophische vormen, en dat zocht hij te overweven, zonder veel naar het logische of naar het gevoel om te zien, met zijn cliché-taal. Hij had zelfs gansche geijkte uitdrukkingen, geijkte voorbeelden, verpersoonlijkingen en voorstellingen in voorraad. Hij schoof en verschoof dat alles in zijn strophen naar gelang van het vorderen van zijn gedicht-mozaïek, en vooral, waar dit het rijmschema of den stok - de bondige, samenvattende formule, gewoonlijk een spreuk, waarmede hij, als met een epigrammatische conclusie, zijn strophe besluit - kon ten goede komen. De strophe zelf van den Rederijker is dikwijls lastig ineengezet en moeizaam opgebouwd; ze is minder gedragen op een rustigen ademtocht; ze lijkt dan uitgebracht als een onsamenhangende kreet, waarbij men den indruk krijgt dat de schrijver zich telkens op het rijm en den stok wil storten, terwijl hij haastig de tusschenruimten overspant met vaak een warspinsel van stoplappen en lapwoorden. Bovendien maakt hij veelvuldig gebruik van alle mogelijke en onmogelijke leenwoorden en hybrieden, benevens staande, vaste constructies. Zijn geheele kunst is dikwijls niets anders dan het behandelen van hier of daar ontleende motieven, en zoo kan hier wellicht gewaagd worden van motievenkunst. Van het hoogste gewicht lijkt in zijn poëzie: de rijmbehandeling. De vindingskunst van den Rederijker moest vooral hierin bestaan, en dit is dan de ware maatstaf van zijn poëzie: zooveel mogelijk bekoorlijk-welluidende rijmen te vinden om de schema's te vullen; ofwel alles wat hij in gereedheid had, op een fatsoenlijke manier, in zijn schema's | |
[pagina 10]
| |
te wringen. Gelukte hem dit voortreffelijk, dan was hij een goed Rederijker. Jan van den Dale was een ‘fameus Rhetoricien’: daarvan getuigt zijn edele roem bij het verre nageslacht, daarvan geeft zijn ‘Wre vander doot’ eveneens blijk, waarin over 110 strophen, nagenoeg dezelfde grondgedachten terugkeeren, nu en dan omkleed met andere wendingen en formulen, maar met een rijk-gevarieerden en niet te stelpen overvloed van klinkende rijmen en vaak wijze spreuken. Men zou bijgevolg van den Dale verkeerd begrijpen, moest men hem verwijten: gemis aan originaliteit, gemis aan heldere scherpte, fijnen bouw en rhythmischen golfslag; tekort aan gloedvolle diepte, aan waar en doorleefd gevoel, of wanneer men hem van baldadige woorddronkenheid zou beschuldigen. Vandaar dan ook dat een zekere inspanning van ons gevergd wordt om een Rederijker te benaderen: ons denken is gewoon de dingen in hun heldere scherpte af te lijnen, terwijl hij hoofdzakelijk, zooals gezegd, een klank- en rijmenspel op het oog heeft. Evenmin vreemd aan de didactiek der middeleeuwen is de neiging van den Rederijker tot het mededeelen van wijsheid, het uitdrukken van waarhedenGa naar voetnoot(1). Dit is overigens een geesteshouding, die verband houdt met den tijd: ook in de schilderkunst, b.v. bij Brueghel den Oude, met zijn machtig schilderij ‘Spreekwoorden’ ziet men dien trek naar het nuttige overheerschen; de Rederijker plaatst het utile vóór het dulce en het delectare. Wat ten slotte den stok betreft: het gebruik er van lijkt wel psychologisch berekend: een gedicht moet immers nawerken in het geheugen of het gevoel van den lezer en vooral het slot kan dit natrillen bevorderen, wanneer de behandelde stof nog eens door een treffende spreuk en een klinkend rijm samengevat en bondig toegelicht wordt. Deze enkele, vluchtige trekken brengen ons eenigszins nader tot het geestelijk kader, waarin van den Dale zich moet hebben bewogen, en toonen het gering aantal poëtische middelen, waarover hij beschikte, aan: het lichtpunt in de poëzie van zijn tijd was niet het glanzende, preciese woord; indien we mogen gewagen van poëtische atmospheer, dan ontstond die vooral uit het vaste rijmschema, met den sonoren, vollen klank der rijmen. Deze poëzie trachte men vooral te benaderen langs het kleine zijpad van haar technische knapheid omGa naar voetnoot(2). Het vrij onpersoonlijke spel met rijmen en formulen was het vertrekpunt van van den Dale's dichtkunst, doch uitsluitend een ‘rijmenfabrikant’ is hij niet. Zijn gedichten bewijzen dat hij gericht | |
[pagina 11]
| |
was naar bepaalde problemen van zijn tijd. Om echter den dieperen klank van een waar levensgevoel te vernemen moet men luisteren naar Anna Bijns, terwijl anderzijds het formule-spel der Rederijkers nog lang voortwoekeren zal: zelfs Jonker Jan van der Noot heeft zijn sierlijke, zwierige jamben niet altijd geschuimd van de stopwoorden die ook Jan van den Dale gebruikte. |
|