Woord vooraf
Dit is een proeve om het gekend werk van den ‘gelauwerden’ Rederijker Jan van den Dale gecommenteerd samen te bundelen, terwijl in een beknopte inleiding er naar gestreefd wordt eenigszins de geestelijke sfeer te herscheppen, waarin deze dichter zich moet hebben bewogen.
De synthetische lijn gelieve men vooral hierin te zoeken: hoe onze inleiding tracht, op den vinnig-bewogen achtergrond van het bruisende 16de-eeuwsche leven, in het kunstmidden Brussel, de artistieke werkzaamheid te teekenen van Jan van den Dale als dichter en als schilder.
Dit is een eerste poging van dien aard in verband met het werk van dezen Rederijker, en onderhavige studie wil dan ook alles, wat nopens zijn leven en werk kon gevonden worden, in een samenvattend beeld brengen.
Met dezen dichter - einde 15de en begin 16de eeuw - betreden we een nog betrekkelijk weinig ontgonnen terrein, waarin de gegevens zeer fragmentair zijn, en vooral de archiefstukken dikwijls ontbreken. Daarbij is de studie van het 16de-eeuwsche Nederlandsch en van de Rederijkerstaal nog niet heel ver gevorderd, zoodat onze verklaringen - die beperkt worden tot het strikt noodzakelijke - nog vaak onvoldoende of verkeerd kunnen bevonden worden.
Een beperkt glossarium kon hier niet ontbreken. Wegens de onvermijdelijke besnoeiing, moesten wij afzien van een systematische behandeling van de taal van Jan van den Dale's gedichten, welke overigens een studie op zich zelf zou vormen.
Het weze mij veroorloofd hier mijn dank te betuigen aan het Bestuur van de Vereeniging der Antwerpsche Bibliophielen - inzonderheid aan haar Secretaris: Dr Herman F. Bouchery, van wien ik steeds de ruimste bereidwilligheid en zooveel kundige hulp mocht ondervinden bij de voorbereiding van deze publicatie, - om de vereerende opdracht: Jan van den Dale's werk in te leiden en uit te geven; alsook aan den heer Lode Baekelmans en Dr Franz Schauwers, die deze uitgave met welwillende aandacht hebben nagezien.
Verder weze hier iedereen bedankt van wien ik eenige voorkomendheid mocht ondervinden bij het samenstellen van deze verhandeling: de heeren professoren R. Apers, P. de Keyser, H. de Voght, J. Duverger, R. Foncke en R. Guiette; den heer Dr W. Van Eeghem en Dr L. Lebeer. Mijn dankbaar herinneren gaat hierbij ook naar wijlen Mr. L. Willems. Het is mij vooral een behoefte Prof. Dr Frank Baur te bedanken om zijn methodologische voorlichting en om zijn moreelen steun die mij tot dit en ander werk aangespoord heeft.