Taalkundig handboekje
(1995)–J.H. van Dale– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina π5]
| |
[De totstandkoming van de eerste officiële spelling van het Nederlands]‘Allen, die zich eenigermate met taalstudie onledig hadden gehouden, gevoelden zich afkeerig van het voortsukkelen in de oude sleur, waartegen hunne betere overtuiging op zoo menig punt in verzet kwam. Maar ook het groote publiek, dat zich weinig om taalkunde bekommerde en zich van de gebreken der spelling geene rekenschap gaf, kon toch op den duur geen vrede hebben bij den bestaanden toestand, omdat de regeling van 1804 slechts een deel der spelquaestiën had beantwoord, en de lastigste vraagstukken, die telkens te pas kwamen, onaangeroerd had gelaten, als b.v. het al of niet aaneen schrijven van woorden en uitdrukkingen, de keuze der verbindingsklanken tusschen de twee leden eener samenstelling, het gebruik van het koppelteeken, de scheiding der woorden bij het afbreken, de spelling der bastaardwoorden, enz.’
Het bovenstaande is een citaat uit het Voorbericht bij de eerste ‘Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche taal’ uit 1866. De woordkeuze en de schrijfwijze mogen hier en daar verouderd zijn, maar de boodschap is duidelijk: anno 1866 was er behoefte aan een nieuwe spelling. De ‘oude sleur’ waarover de auteurs, M. de Vries en L.A. te Winkel, spreken, is de spelling van M. Siegenbeek. In 1804 had professor Siegenbeek, in opdracht van koning Lodewijk Napoleon, voor het eerst vaste regels ontworpen voor de schrijfwijze van het Nederlands. In de jaren daarna had de praktijk zich echter geleidelijk verwijderd van ‘Siegenbeek’. Voor- en tegenstanders beten elkaar de oren af in de hernieuwde spellingoorlog, ‘en [deze] werd jaren lang met eenen ijver gevoerd, alsof de taalwetenschap geen hooger belang kende dan over het uiterlijk en de kleedij der woorden te twisten’Ga naar eind1. De belangrijkste tegenstander van Siegenbeek was de gevreesde Willem Bilderdijk. Hij had zijn eigen spellingsysteem ontworpen en verdedigde dit met het nodige geweld. Voor de meeste mensen valt goed te leven met verwarring over de spelling. Voor ten minste één bevolkingsgroep is het echter een ramp: woordenboekenmakers. En Matthias de Vries had de opdracht een groot Nederlands woordenboek te maken, net zoals men daar bijvoorbeeld in Duitsland, Frankrijk en Engeland aan werkte. | |
[pagina π6]
| |
Het eerste plan dateerde van 1773.Ga naar eind2. Tussen 1797 en 1811 was er weliswaar één verschenenGa naar eind3., maar men was het erover eens dat dit niet het ultieme woordenboek was. Bovendien was het alweer verouderd. Nee, M. de Vries c.s. waren nu aan het échte Woordenboek begonnen. In congres na congres was alles voorbesproken, het plan lag er, maar... de spelling. Welke spelling moesten zij gebruiken? De Vries en Te Winkel zagen in dat er niets anders op zat dan een eigen spelling voor het Woordenboek te ontwerpen. Ze zullen er slecht van geslapen hebben. Iedere zichzelf respecterende taalgeleerde had wel een Mening en wie daaraan voorbijging, kreeg te maken met een onherstelbaar beschadigd ego, met alle gevolgen van dien. Om maar te zwijgen van schrijvers en dichters, die hun hoogst eigen-aardige spelling bedreven. De gevreesde Bilderdijk (‘Bulderdijk’) was allang dood en begraven, maar zijn geest leefde voort. Het duo De Vries en Te Winkel deed er alles aan om de eieren niet te breken; Siegenbeek werd het nodige respect betoond; van veel belangrijke heren namen zij meningen over; het Woordenboek lieten zij voorafgaan door twee citaten van belangrijke herenGa naar eind4.; bovendien was het hen er toch alleen om begonnen, zo zeiden zij, om de spelling voor het nieuwe Woordenboek vast te leggen. In 1863 presenteerden zij zich aan de wolven met ‘De grondbeginselen van de Nederlandsche spelling. Ontwerp der spelling voor het aanstaande Nederlandsch Woordenboek’. In 1866 volgde de ‘Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche Taal (met aanwijzing van de geslachten der naamwoorden en de vervoeging der werkwoorden)’. In Vlaanderen werd bij Koninklijk Besluit meteen al in 1864 de nieuwe spelling aangenomen als richtinggevend voor onderwijs en bestuur. De eenheid leek binnen handbereik. Maar Nederland aarzelde. De liberaal Thorbecke wees nog in 1866 een verzoek af van het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap om De Vries en Te Winkel op de lagere scholen in te voeren. Een en ander werd er niet gemakkelijker op, doordat De Vries en Te Winkel achteraf nog kleine wijzigingen aanbrachten. Toch won de nieuwe spelling in de praktijk vlug terrein. ‘Thans is zij allen tegenstand te boven gekomen.’, schrijft De Vries in 1882 in zijn Inleiding bij het Woordenboek, ‘Door den voortgang onzer taalkundigen en schrijvers aanbevolen, in de voornaamste dagbladen gevolgd, in alle scholen van hooger, middelbaar en lager onderwijs voorgoed gevestigd, en nu eindelijk ook door de Regeering - in het nieuwe Wetboek van Strafrecht - erkend, heeft zij niets meer te duchten van de weinigen, die gemakshalve nog voortdommelen in de oude sleur.’ | |
[pagina π7]
| |
Wie zou De Vries met deze voortdommelaars bedoeld hebben? Zeker zal dr. Arie de Jager hem even door het hoofd zijn geschoten. Weliswaar was deze bekende taalgeleerde even daarvoor, in 1877, overleden, maar hij had zich luid verzet tegen onderdelen van de nieuwe spelling. De Jager werd op 10 april 1806 geboren in Delfshaven. Met alleen de papieren van hoofdonderwijzer schreef hij een ontzagwekkende reeks boeken, artikelen en besprekingen op het gebied van de taalen letterkunde. De autodidact De Jager groeide uit tot een invloedrijk taalkundige en in 1850 beloonde de Groningse Hogeschool zijn verdiensten voor de taalkunde met een eredoctoraat in de letteren. Dr. M. de Vries had hem voorgedragen. Natuurlijk was ook hij betrokken bij het nieuwe Woordenboek der Nederlandsche Taal. Zo had hij zitting in diverse voorbereidende commissies voor het WoordenboekGa naar eind5. en verzamelde onder andere materiaal uit vaderlandse dichters. De Vries en Te Winkel hadden in De Jager weliswaar een medestander, maar geen gemakkelijke. De Jager volgde de verschijning van de eerste afleveringen van het Woordenboek kritisch. Keer op keer liet hij ‘aanmerkingen en toevoegselen’ publiceren en daarop volgde zelfs een rubriek ‘ontbrekende artikelen’ Ook rekende hij uit dat de totstandkoming van het Woordenboek geen 24 jaar, maar wel 48 jaar in beslag zou nemen, als dit zo doorging.Ga naar eind6. Als je de necrologieën mag geloven, heeft het de vriendschap niet opgeblazen.
Vooral de spelling echter had De Jagers warme aandacht. Ook hij had een duidelijke Mening over de spelling. Toen De Vries en Te Winkel hun nieuwe ‘Ontwerp’ presenteerden, was De Jager dan ook ontstemd. Zo ontstemd, dat hij kort daarna, in 1865, bij Ter Gunne in Deventer een boekje liet verschijnen met de titel ‘Bezwaren tegen de Spelregeling voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal’. Hij voelde zich zwaar gepasseerd en, wat het ergste was, de spelling was nu op een aantal punten gewoon fout, vond De Jager. Onder andere bepleit hij de schrijfwijze hemelling, die van zaaijen, hooijen, vleijen en van een tussen-e in moeijelijk en verfoeijelijk. Ook over de verwarring direct na het Ontwerp maakte hij zich grote zorgen: ‘Wij zijn op het gebied der spelling in grooter oneenparigheid dan vroeger’Ga naar eind7., schreef hij.
De oude De Jager was consequent in zijn strijd. In 1865 had hij de tweede druk verzorgd van een ‘Taalkundig handboekje’.Ga naar eind8. In 1866 moet zijn uitgever, A. ter Gunne uit Deventer, wel brood gezien heb- | |
[pagina π8]
| |
ben in de spellinghausse. Hij vroeg dr. De Jager ook de derde druk voor zijn rekening te nemen, die bewerkt moest worden naar de spelling van het ‘Woordenboek der Nederlandsche Taal’. De Jager weigerde, ‘daar hij tegen de spelling van genoemd woordenboek [het WNT] eene menigte bezwaren had’Ga naar eind9., een duidelijke toespeling op zijn eerder verschenen boekje. Wel was hij zo genadig om zijn vriend vriend Johan Hendrik van Dale aan te bevelen in de aandacht van de uitgever. De Jager correspondeerde regelmatig met Van Dale en kende diens kwaliteiten. Van Dale accepteerde de opdracht - en de nieuwe spelling - wél. Het zou zijn eerste lexicografische werk worden. Het verscheen in juli 1867. Ook in zijn latere woordenboek zou hij consequent alleen de nieuwe spelling geven, waarmee hij een belangrijke factor werd bij de acceptatie van De Vries en Te Winkel.
In dit eerdere werkje was zijn belangrijkste taak natuurlijk eveneens de omzetting naar de nieuwe spelling. Bij twijfel verzekerde hij zich van de steun van zijn ‘hooggeschatten vriend Te Winkel’. Minstens evenveel energie moet Van Dale gestoken hebben in de toevoeging van wetenswaardigheden. Hij schrijft hierover in zijn Voorbericht: ‘Bij eene vergelijking van den 2den met den 3den druk zal, vlei ik mij, blijken, dat ik geene moeite heb ontzien, om het boekske zoo bruikbaar, geriefelijk en nuttig mogelijk te maken. Bedrieg ik mij niet geheel, dan zal niet alleen de leerling, maar ook de aankomende onderwijzer het Handboekje met nut en genoegen doorbladeren en raadplegen en met welgevallen kennis maken met menige aanteekening, opmerking, afleiding, verklaring of aanhaling, welke ik, zonder daarbij een bepaald plan te volgen, doch nimmer zonder een bepaald doel. zoo ter leering, als ter herinnering en veraangenaming, als tusschen de woorden der dorre lijst in heb uitgezaaid’.Ga naar eind10. Niet alleen blijkt uit deze aanhaling dat men vroeger beter lange zinnen kon schrijven én lezen, ook wordt duidelijk wat Johan Hendrik van Dale voor ogen stond: een sappig spellingboekje. Dezelfde zin voor het aardige en wetenswaardige detail zou hij gebruiken in zijn grote werk: de bewerking van het woordenboek van Calisch en CalischGa naar eind11., het latere ‘Groot Woordenboek der Nederlandse Taal’, oftewel de Grote Van Dale. Datzelfde jaar nog werd Van Dale gevraagd dit werk op zich te nemen. De laatste aflevering van Calisch en Calisch (1864) had namelijk niet op een ongelukkiger moment kunnen verschijnen: kort na het ‘Ontwerp’ van De Vries en Te Winkel (1863), en vlak vóór de ‘Woordenlijst’. Een kopersstaking was | |
[pagina π9]
| |
het gevolg en de arme uitgever bleef met een respectabele voorraad zitten.Ga naar eind12. De voorraad én de rechten werden in 1867 overgenomen door Martinus Nijhoff e.a., waar de Grote Van Dale ruim 100 jaar zou blijven.
Inmiddels haalde De Jager bakzeil. Twee jaar na de ‘Bezwaren’ en in hetzelfde jaar als Van Dale's spellingboekje, verscheen er een volgende titel van zijn hand bij Ter Gunne: ‘Mijne Toetreding tot de Spelling der Nederlandsche Taal’ (1867). Ter wille van de ook door hem zo vurig gewenste ‘eenparigheid’ van de spelling strijkt hij over zijn hart. Hij volgde, maar niet helemaal. En daarvoor had hij goede gronden, vond hij. De Hervormde Kerk zou binnenkort een nieuwe bijbelvertaling uitbrengen. Besloten was ‘in dat werk de spelling te volgen van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, met uitzondering echter van enkele punten, tegen welke door haren Taalrevisor en andere deskundigen bezwaar was ingebracht’. De Taalrevisor in kwestie was dr. A. de Jager. Als er een hemel is, dan schrijft De Jager daar nog steeds hemelling. In het jaar 1867 deed de uitgever echter twee derde drukken van het Taalkundig handboekje het licht zien. De eerste was het door Van Dale bewerkte boekje, maar daarnaast verscheen er een tweede versie, en wel bewerkt door dr. A. de Jager.Ga naar eind13. Wellicht rook Ter Gunne geld en wedde hij zo lang mogelijk op twee paarden.
Johan Hendrik van Dale zelf zou de uitkomst niet meer meemaken. Op 19 mei 1872 overleed hij aan de pokken, vijf jaar na verschijning van zijn Taalkundig handboekje, en nog vóór die van zijn levenswerk, het woordenboek.
Het werk van Van Dale werd voortgezet door zijn leerling, Jan Manhave. Deze laatste moet als een bezetene gewerkt hebben. Direct na onder meer de voltooiing van Van Dale's woordenboek (1874), bezorgde hij in datzelfde jaar nog de vierde druk van diens Taalkundig handboekje. De afwijkingen van de door Van Dale trouw gevolgde De Vries en Te Winkel hadden het nu definitief gewonnen van de afwijkingen van De Jager. Inmiddels was het kopijrecht overgegaan op uitgever S.E. Nooten te Schoonhoven. In 1881 volgde bij deze zelfde uitgever nog de vijfde druk, die nu in facsimile is uitgegeven.
Snel daarna verdwijnt Manhave uit het lexicografische beeld. VermoedelijkGa naar eind14. heeft kwaadaardige kritiek op zijn bewerking van de derde druk van de Grote Van Dale (1884)Ga naar eind15. hem de das omgedaan. Dit | |
[pagina π10]
| |
facsimile van de vijfde druk van het Taalkundig handboekje is een postuum eerbetoon aan Jan Manhave.
Het is een plezier om in het boekje te lezen. Van Dale en Manhave hebben er inderdaad alles aan gedaan om het boekje én bruikbaar én amusant te maken. De trefwoordselectie is duidelijk afgestemd op woorden met spellingproblemen. Er staat bijvoorbeeld menige tip in over het al dan niet aaneenschrijven van werkwoorden (zie bijvoorbeeld bij fijnkauwen). Praktisch moet in die dagen de weergave van het geslacht zijn geweest, want dat werd toen al niet meer zuiver ‘aangevoeld’: op school leerde men nog schrijven ‘iemand met eenen grooten mond’ (‘mond’ is mannelijk). De behandeling van de trefwoorden is erg gevarieerd. Regelmatig duiken etymologieën op (aardige voorbeelden zijn te vinden bij aarzelen, baker, boha, elf-en-dertigst, goedendag, kweesten). Hier en daar wordt de uitspraak genoemd (zie onder eel, waar menig purist nu een toeval van zou krijgen); het Zuid-Nederlands kreeg ook toen al regelmatig speciale aandacht van de auteurs (zie o.a. gedachte, goedendag); taalfouten werden aan de kaak gesteld (zie bij heug, helaas heeft de verloedering het daar gewonnen); zowel mannelijke, als vrouwelijke (beroeps)namen worden trouw gegeven, haast tot in het absurde (zie bijvoorbeeld makelaar, huichelaar, flikflooier); het wemelt van de mooie voorbeeldzinnen (zie bij fondament, geschicht (Wie kent niet heel uw treurgeschichte / Den omvang van uw naamloos leed?), gijpen (De snorker lag, zoo lang hij was, / Te gijpen in een modderplas), goeder, grootmaken, heer, lijs, morgen). Bij sommige voorbeeldzinnen sta je versteld: wat wordt bedoeld onder bijslaap met ‘mijn broer is mijn bijslaap’? Ook lijken hier en daar persoonlijke berichten te staan. Het voorbeeld onder kopij is in elk geval goed te begrijpen van een lexicograaf. En ‘Het Zwin vormde weleer de haven van Sluis’ (onder Zwin) misstaat de Sluizenaren Van Dale en Manhave ook niet.
Het boekje is ook (onbedoeld) amusant geworden door zijn ouderdom. Al lezend zie je een oude wereld opdoemen met dito gebruiken en woorden: veel woorden uit de akkerbouw (bijvoorbeeld blouwel, blouwen, gijlen), de scheepvaart (aanberen, bark, bram, dagge, durk, eiker, harpluis, marlen), de visserij (bolk, hang), de veeteelt (belderom, holworm, gildos, hot, houw, lumme), talloze woorden voor vrouwenkledingstukken (bouwen, karolijntje, keuvel, kornet, krasgat), vreemde stoffen (borat, karsaai, kastoor), enzovoort. | |
[pagina π11]
| |
Ook de middelen van vervoer verschilden. Het woord blikaars gebruikte men als iemand zich door het paardrijden het vel had opengereten. Sommige woorden uit het ‘Handboekje’ zou je nu echt niet meer gebruiken, terwijl de zaak zelf nog wel in gebruik is: wieler, schietgeweer, aardaker, aardeikel, baarblijkelijk, dorperheid, flerecijn, ijzeren spoorwegen. Daarnaast betekenden baarblijkelijk veel woorden juist iets anders: ambulance, blauwbekken, bronst (ook van vogels), drop, generen. Heel verrassend zijn de woorden waarvan je nooit verwacht had dat ze al zo oud zouden zijn: hacbée, mail.
Bedroefd worden we natuurlijk, met Arie de Jager, van spelfouten. Ik heb er een gevonden en ik ben bang dat hij van Manhave komt, want in de derde druk stond hij niet: ‘verassing’, onder surprise. De vergissing doet me denken aan een universitair instituut in Utrecht, waar een enquête onder het opstandige studentenvolk was gehouden. Eindelijk verscheen de langverwachte uitwerking, voorafgegaan door een ingewikkelde tekst waarin werd aangekondigd dat het studentendom zou worden ‘verast’ met de uitslag van de enquête.
Helemaal schieten je de tranen in de oogen als je de moeite ziet die de auteurs gestoken hebben in de tussenletters van samenstellingen. Kijk eens bij bes, druif, gans, geit, gems, kers, os, paard, etc. Waarom is het paardebek, maar paardenbloem, om maar eens een voorbeeld te noemen?
De spelling van de tussenklank in samenstellingen was juist een van de punten waarover De Vries en Te Winkel dachten het verlossende woord gesproken te hebben. In de praktijk viel het niet mee, want de ontevredenheid bleef. De tussenletter is ook een van de onderwerpen van de derde officiële spellingwijziging sindsdien, die van 1995.
Voor de derde keer is nu álles éindelijk volkomen duidelijk. Mensen die het weten kunnen, beweren echter dat de door De Vries en Te Winkel opgesomde problemen in de toekomst nog wel vaker aangehaald kunnen worden: ‘[...] het al of niet aaneen schrijven van woorden en uitdrukkingen, [...], het gebruik van het koppelteeken, de scheiding der woorden bij het afbreken, de spelling der bastaardwoorden, enz.’ Het wachten is op de volgende definitieve oplossing.
Albert Hoffstädt |
|