| |
| |
| |
Zesde hoofdstuk
- Mr. Curumilla, vraagde Gun, u zou als beloofd wat vertellen van de streek; wij zijn nog vreeselijk nieuw en u moet zeker in uw lange leven een schat van alderhande wetenschap hebben opgehoopt.
Het was twijfelachtig of de Indiaan de conversatiezwenking zeer gelukkig achtte; wat er ook van zij, zijn glimlach was traag.
- Ja, zegde hij ten slotte, wat zal ik u vertellen? Ik ben inderdaad oud en heb heel wat beleefd; veel heb ik gereisd, maar deze streek ken ik niet zoo goed. Ik ben hier vroeger wel geweest, vele jaren geleden, en nu ben ik weer op doorreis, naar 't westen toe. Dat is zoo mijn leven, ik heb vroeg familie en verwanten verloren en sindsdien ben ik gaan zwerven.
- Ik zou graag een misschien naïeve vraag stellen, Cur, zegde Gun hartelijk. Je moet het maar niet kwalijk nemen: wij, dat zijn mijn vrouw en ik - ze zal er wel niets op tegen hebben dat ik het meteen beken als je 't nog niet wist - zijn vrij fantastisch, vrij literair, zie je. En ik vermoed dat ook zij graag zou weten of jij de tijd hebt gekend van de Indianen met de veeren en de wigwams, de tomahawks en dat alles, van de Indianen uit de boeken?
- Ja, dat heb ik wel, maar 't is zoo lang geleden; en toen 't voorbij was ben ik als gezegd gaan zwerven, levend van jacht en vischvangst. Eén moment heb ik nog gedacht me te kunnen vasthechten, dat was toen ik dicht bij uw steden een gezin wilde stichten; maar 't is niet gegaan. Op een dag stond ik opnieuw alleen en dan ben ik terug naar de bosschen gekeerd.
Curumilla leek weer, ondanks den zachten, weemoedigen klank van zijn stem, zeer Indiaansch: eenzelvig, hooghartig, met een scherpen trek tusschen neus en mondhoeken, geheimzinnig vorstelijk.
- Deze zomer ben ik hier terug aangeland, ging hij door, even voor u. Ik was met een kano uit het oosten gekomen, maar 't
| |
| |
bootje raakte lek en ik was moede, ik had koorts gehad; ik besloot in die oude hut te overwinteren, ik zag op tegen de lange tocht te voet door 't bosch. In de lente zal ik een nieuwe kano maken en dan dool ik verder.
- Die tocht door het bosch is toch niet zoo lang? meende Gun.
- Niet? glimlachte de oude.
Gun keek naar Ra.
- We hebben hier een oude atlas, verklaarde ze, van een zekere Ducastel, dat moet zooiets als een Fransche reiziger uit het begin van de vorige eeuw zijn geweest. We kochten hem in een tweede-handsboekwinkel in New York, liever als ons een modern stel kaarten aan te schaffen, omdat die Ducastel zooveel meer details geeft en zoo'n gezellige atmosfeer van vroeger heeft. Ook, voegde ze er lachend aan toe, omdat we niet al te goed gedocumenteerd wilden zijn, we verkozen nog wat in het onzekere verleden rond te dwalen; met die nuchtere nieuwe kaartenboeken coupeerden we een kans op een boel fantasie en verrassingen.
Ra ruimde wat vaatwerk weg en legde het lijvige boek van Ducastel voor zich op de tafel. Het zag er van buiten vrij gammel uit, maar toen ze de eerste bladzijden omsloeg bleek het een werk van waarde te zijn, met groote, mooie platen en veel tekst en leuke gravuurtjes daarin. De kleur der platen was verbleekt maar daardoor was des te duidelijker geworden met welke liefderijke zorg haar teekening moest zijn uitgevoerd.
- Zoek eens 't bosch, vroeg Gun, op de tafel steunend. Ook Curumilla en Wence schoven dichterbij.
- Hier, zegde Ra, met den wijsvinger een kaal gedeelte der plaat aanduidend, hieromtrent moet onze hut staan, als ik 't wel heb; dit is toch de rivier, met de dubbele bocht, en dat zal de rotsverhevenheid voorstellen, nee? Welnu, en ze wees boven het blauwe lijntje der rivier, daar is dan 't bosch.
- En dat reikt heelemaal niet zoover, viel Gun in, nauwelijks een dagreis te paard; en dan kom je weer in de vlakte, tenzij het bergen waren. Wat stelt die vlieg daar voor, Ra?
Gun wees naar een teeken ten noorden van het bosch, dat, omgeven door fijne trekjes, inderdaad iets weg had van een vlieg in een spinneweb.
- Ruine d'un temple, las Ra, dichter over het boek steunend. Curumilla lachte luid en vrij hatelijk:
| |
| |
- Nooit van gehoord, Dr. Sedgwick! Ik vrees dat Monsieur Ducastel er dit zal hebben bijgesleurd uit een ander werelddeel; maar 't is waar dat men in de vorige eeuw niet zoo comfortabel voyageerde als bijvoorbeeld Mr. Craighton nu, en dan moest het wel meer voorkomen dat iemands reisaanteekeningen door mekaar werden gehaspeld. En ziet u maar, Dr. Sedgwick, boven die fameuze ruïne begint het bosch opnieuw; sluit de twee stukken aaneen - en de onderbreking is heusch kleiner als volgens Ducastel's topografie - en u krijgt als gezegd een zeer uitgestrekte boschoppervlakte.
Gun knikte.
- Ja, dat zal wel, jij moet het natuurlijk beter weten. Nou, dank je wel, Curumilla, die wetenschap heb je ons nu weer bijgebracht. Alleen maar spijtig van die ruïne, zoo'n bezienswaardigheid in de buurt is anders wel vleiend voor iemands domicilie.
Curumilla glimlachte.
- 't Bosch in de lente zal u dat wel doen vergeten; 't weegt ruim op tegen een hoop brokkelsteenen.
- Allicht, hoewel die steenen, zie je: oude beschavingen, uitgestorven menschengroepen, glanzen van het verleden - een mensch kan daar zoo'n massa dingen bij droomen! Of 't echt is of niet doet er niet toe, die steenen zijn daar maar als catalysatoren; een historicus mag er over struikelen, wij doen dat niet, we gaan er rustig op zitten of liggen in de zon en fantaseeren ons 't verleden maar voor precies als we 't graag alsnog zouden willen.
- Jammer, zegde Wence, maar de tempel is er niét; Ducastel moet vliegen hebben gezien.
Hij was in een donkeren hoek van de kamer aan het scharrelen geweest in zijn pakken en overjassen en had dan op de tafel, naast Ducastel's boek, een deeltje gespreid van een opplooibare kaart op lijnwaad; met den vinger was hij eveneens de rivier tot aan de dubbele bocht gevolgd en van daar uit had hij een denkbeeldige loodlijn naar het noorden getrokken:
- Hier heb je de open plek, inderdaad na een dagreis of wat te paard, en daar begint weer 't bosch.
- De open plek is niet veel kleiner als bij Ducastel, merkte Ra op.
- Nee, maar van de tempel geen spoor, als je ziet.
| |
| |
- Welke editie is uw kaart? vroeg Curumilla. Gloednieuw, zou ik zeggen?
Wence zocht tevergeefs naar een datum op de keerzijde.
- Precies weet ik 't niet, het moet op een van de andere stukken staan, die liggen in de slede.
- Nou, meende Gun terwijl hij opgeruimd weer overeind sprong, genoeg gestudeerd vandaag; ik stel een drink voor op de bosschen in de lente, wie doet er mee? Vanzelfsprekend Ra en...
- Dat spreekt vanzelf, charivariseerde Ra.
- Het een en ander, lieve, geef maar de flesch op; en we zullen ook goed doen met je patisserie volledig te consumeeren, anders kon die nog bederven in deze rooklucht.
Curumilla was eveneens opgestaan.
- Neemt me niet kwalijk dat ik vraag afscheid te mogen nemen; ik ben een oude man, verleden jaar was ik als gezegd vrij ziek en sinds die tijd mag ik zekere grenzen niet meer overschrijden. Met uw leeftijd hebt u natuurlijk niet opgemerkt dat 't al bij twaalven is, en ik moet zeggen: ikzelf heb 't niet dan toevallig geconstateerd, uw gezelschap was zoo prettig dat de avond voor mij verrassend snel om is. Ik dank u van harte, zegde hij met een minzamen glimlach en zijn hoofsch buiginkje.
- Hoe jammer dat je al gaat, riepen Gun en Ra tegelijk.
- We willen je natuurlijk niet ophouden, voegde Gun er aan toe, maar je moet ons beloven gauw weer terug te komen.
- Je zult altijd een welkome gast in het blokhuis zijn, zong Ra.
- En een volgende keer eet jij een vogel van ons, completeerde Gun ijverig.
- Jawel, heel gaarne.
De Indiaan had zijn lumberjacquet weer aangetrokken; in de hand hield hij de bonten muts.
- Dek je toch eerst, zegde Ra, 't moet buiten razend koud zijn.
Curumilla schudde lachend het hoofd, kuste Ra's hand en drukte die der beide mannen. Op den drempel keerde hij zich nog eens om. Wence had het radiotoestel aangezet waaraan Gun weken had gewriggeld en dat eindelijk dien namiddag was klaargekomen, dank zij het hulpmateriaal van den inspecteur; zachte klanken van dansmuziek ebden door de kamer.
- Ik zal u geen aangename rust toewenschen, zegde de Indiaan met een ondeugenden oogknip, maar wel nog een prettige nacht!
| |
| |
Gun werd het eerst wakker. Hoe laat het was kon hij niet zien, noch op de klok aan den wand noch op zijn polshorloge: de luiken waren nog gesloten en de gordijntjes dichtgetrokken; slechts heel flauw schemerden door die dubbele afsluiting eenige streepjes en puntjes van het daglicht door. Maar juist daaruit - dat die doorschemering toch kon plaats hebben - concludeerde hij dat de dag reeds flink had ingezet.
Hij bleef nog een tijdje liggen. Het haardvuur bleek uit want ook van dien kant kwam geen licht; daarenboven had hij het frisch om de schouders en op de beenen. Maar voor het overige gevoelde hij zich prettig te moede, niets katterig; hoe dat fysiologisch samenhing wist hij al, overdacht hij en grinnikte in het duister. Er was zelfs een speciale levendigheid in zijn hoofd en zijn bloed voelde hij met een goede vaart circuleeren.
Dan spitste hij het oor en hield zijn adem in; hoe kon het dat hij maar één respiratie in de kamer hoorde? Het was zeker geen dubbele, dat kon niet, alleen hij en Ra waren zoo synchroon dat ze samen als één mensch ademden. Zou Wence voor dag en dauw zijn verdwenen? Ook niet, want zooeven had hij lawaai van de honden in de loods gehoord. En dan, de respiratie in de kamer moest beslist die van Wence zijn; Ra ademde gelijker en dieper dan dat. Maar hoe hij zich ook inspande, meer dan die ééne, vreemde ademhaling kon hij niet onderkennen. Toch kwam geen ongerustheid in hem op, hij wist dat hij intuïtie had en er zich op mocht verlaten; en er was thans niets in hem dat ook maar één onheilspellende trilling gaf - hoorde hij Ra niet, hij gevoelde als het ware haar aanwezigheid.
Hij bleef op den rug liggen en begon voorzichtig met zijn linkerhand, dan met zijn rechter rondom zich te strijken. Hij grinnikte weer: hij lag niet in en zelfs niet op het divanbed, maar op de vacht voor den haard; hoe hij daarop in slaap was gevallen?!... De ademhaling bleek bij aandachtig luisteren uit den hoek te komen, waar het bed stond. Men pleegt te zeggen dat het wegvallen van één zintuig de andere scherper maakt, wat bijvoorbeeld bij blinden veelal tot een verfijnd gehoor leidt; maar dit is niet altijd zoo, het komt ook voor dat men in het duister niet beter hoort maar wel slechter, dat alles zoo zonderling begint te suizen en men met zijn oriëntatie ook acustisch gansch in de
| |
| |
war raakt. Toch, die ademhaling bleek wel degelijk uit den hoek met het divanbed te komen.
Gun's rechterhand stootte op een koud, glad, rond voorwerp; zijn vingers hadden maar een seconde noodig om den sierlijken vorm van Haig & Haig's whiskyflesschen te herkennen. Warempel, het wás een fuif geworden na Curumilla's vertrek, in geen tijden meer had hij nog zoo de peentjes opgeschept! Het was begonnen met de radio. Eerst had New York van die fluweelen schlagers gespeeld; Craighton had Ra om een boston gevraagd en hij, Gun, had zich achter zijn glas zitten verlustigen in de bekoorlijkheid van het schouwspel: de donkere jonge man in het zwart, met zijn zandblonde, als in een blauwe wolk gedrapeerde vrouw over den arm, beiden onhoorbaar glijdend over de grove tapijten, nu in het schaduwgedeelte van de ruime kamer, dan binnen den geringen lichtcirkel der roode kaarsen, en dat alles te midden van een woestijn, van kilometers en nog kilometers sneeuw rondom, in den barren winternacht. Daarna had hij ook gedanst, op gelijksoortige muziek, en dan weer Wence, en daarna weer hij, en toen Ra moe werd had Craighton andere muziek gezocht en in Canada dolle ragtimes opgedolven, Duke Ellington en Armstrong, waarop hij met Gun - ze wáren al wat boven hun thee - iets zoo fantastisch hadden uitgevoerd dat Ra niet aan de verleiding kon weerstaan ook weer mee te doen. Zoo had het voortgeduurd, en alleen een napluizen van dat Canadeesche programma had achteraf kunnen uitwijzen tot ongeveer hoe laat. Ze hadden niet meer apart gedanst, maar alle drie samen en ook niet meer volgens eenigen regel, wat trouwens bij deze moderne stukken is uitgesloten, maar wel gloeiend origineel. En natuurlijk waren ze spoedig geheel tipsy geworden; beweging en pretmaken vormen op zichzelf reeds een roes, bovendien bezorgen ze dorst, wat alweer een anderen roes meebrengt en leidt tot nog meer beweging en nieuwen dorst!
Gun was overeind gekomen, rekte zijn lange gestalte en liep voorzichtig door het donker op het raam toe. Toen het gordijntje was weggeschoven en een luik geopend viel zonnelicht naar binnen. Een wijl bleef Gun met gesloten oogleden staan, weer noteerend hoe men ook door de oogleden heen het licht en de soort van licht kan onderscheiden; dan keek hij door twee spleetjes langs zijn wimpers weg en raadde naar het uur.
- Twee post meridiem, besloot hij, na een tijdje de hoogte
| |
| |
van de zon boven het bosch en de kleur van het licht te hebben gemeten en overwogen.
Toen keek hij op zijn polshorloge: twaalf.
- Tja, grommelde hij met een knik tot zichzelf, jij moet nog wat leeren voor je de woestijn zult beheerschen.
Maar dadelijk was hij weer in zijn goede humeur en draaide met een ruk op de hakken rond om de kamer op te nemen. Wat een rommel! Borden, glazen en flesschen, alles door mekaar en een gansch gestold riviertje van rood kaarswas op het mooie tafellaken. En... een ondeugende glimlach krulde zijn mondhoeken op en wijsgeerig begon hij het hoofd op en neer te schudden:
- Zoo, dát was het.
De verklaring voor de ééne ademhaling was gevonden: op het divanbed in den hoek sliep Wence, languit, met de armen onder het hoofd, en naast hem lag Ra, in tweeën gevouwen en het gezicht half begraven in den oksel van zijn avondpak, derwijze dat haar ademhaling daarin quasi gansch verloren ging.
Gun streek een sigaret aan, deed een langen haal, blies een anderhalven meter lange rookkolom voor zich uit en bleef, op de beenen schommelend, genoeglijk het tableau-vivant van de twee schoone slapers opnemen. Welk een prachtige vrouw Ra was! Elke andere zou bij die moeilijke pose iets van haar gratie hebben ingeschoten, maar zij mocht zich alles veroorloven. Die klip van de meeste vrouwen, dat meestal te prominente benedendeel van den rug, daar was niets van bij haar, zelfs in deze om- en opgewrongen houding. Ze lag daar sterk als een man, lenig als een tijgerin, sereen als een kind. Ook Wence sloeg een goed figuur, wel wat geringer van stuk dan Ra maar zoo uitstekend evenredig gebouwd dat dit weer dadelijk de aandacht wegtrok van het kleinere der gestalte; en hij had beslist een aardig gezicht, heel Amerikaansch met dat welvarende jongensteint.
Gun stopte de sigaret tusschen de lippen en ging stil op de tafel toe; behoedzaam zette hij drie glazen overeind, goot er een bodempje whisky in uit een der overgebleven flesschen en spoot ze dan half vol met sodawater. Het geluid van den hevel veroorzaakte een lichte zenuwtrekking in het lichaam van Ra; Gun hield den adem in. Dan werd het weer rustig in den hoek met het divanbed, maar Gun kende zijn vruow: hij zag, zelfs door haar kleed, aan haar spieren dat het ontwaken nabij was. Neen, dat
| |
| |
pretje wilde hij zich niet laten ontsnappen! Op de teenen liep hij naar het bed, nam de sigaret uit den mond en blies den rook in het gezicht der slapenden. Ra sloeg de oogen op en Wence kreeg een nieskramp.
- Bonjour-s, zegde Gun, en hoe was de nacht, lieverds, de honey-moon gezien?
Het duurde een oogenblik voor ze tot bezinning kwamen; eerst bekeken ze Gun, dan elkander, tot ze opeens als geëlectriseerd uit elkander vlogen; ze hadden beiden een kleur gekregen. Gun schaterde.
- Dag, Gun, zegde Wence, terwijl hij zijn pak recht trok, jij bent al op?
- O, je moet weten dat i k gansch alleen sliep op de vacht voor 't vuur, daar is 't 's morgens veeleer frisch, zoodat ik er van wakker ben geworden; met twee voelt men dat niet zoo, hé? Ik bedoel de koude.
Wence wist niet goed waar hij met zijn handen heen moest; beurtelings begroef hij ze in zijn zakken of peuterde aan zijn boord.
- Nee, zegde hij, dat zal wel; maar God mag weten hoe of ik aan die plaats ben geraakt.
- Haig & Haig mag dat.
- Pardon?
- Haig & Haig mag dat weten!
- O ja, zegde Wence, nog steeds niet op zijn gemak.
Gun sloeg den arm om zijn schouder.
- Wel, jij ouderwetsche inspecteur, heb ik van mijn leven! Ra, zeg ik altijd, resumeert voor mij alle vrouwen, wat nota bene beteekent dat ze zoo ongeveer alle vrouwen in ééne is, dus moet ze wel fataal ook jouw type omvatten. Hoe zou ik dan je affiniteit voor dát type in haar niet verstaan? Trouwens bestaat er geen reden tot jaloezie: mijn Ra is uiteraard anders als de jouwe en de mijne krijg je per definitie niet, dat wil zij niet en daar vraag jij ook niet om. Indien men alle dingen in de wereld maar zoo kon begrijpen zou het er wat leuker toegaan; wat zeg jij, Ra?
- Het een en het ander, lieve, zong ze en gaf beide mannen een arm.
- Laten we nu vlug onze medicijn innemen, stelde Gun doctoraal voor.
| |
| |
- Onze medicijn? vroeg Wence alweer afglijdend in verbazing.
Gun wees naar de glazen; de inspecteur nam er een van op en hield het onder den neus.
- Whisky? glimlachte hij.
- Precies, in kleine dosis. Ik concludeer uit je mimiek dat je nog in argelooze onwetendheid verkeert van mijn nochtans befaamde monografie ‘Wenken ter Behandeling des Katers’, waarin ik in een met redenen omkleed betoog aanprijs, bij het na-fuifsche ontwaken een kleine hoeveelheid van het, te voren in grootere hoeveelheid genotene in te nemen, ten einde de overgang naar de gewone toestand wat te effenen; want kater is niet zoozeer een gevolg van overdadig gebruik van spiritualiën, als wel een wrevel van het organisme ten gevolge van de brusk weer ingevoerde abstinentie.
- Dank voor het recept, lachte Wence, ik zal het maar dadelijk beproeven; cheerio!
De drie glazen klikten tegen elkander en kwamen ledig weer op de tafel neer.
|
|