Ruimte en naamgeving in Van den vos Reynaerde
(1994)–Rik Van Daele– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 253]
| |
II. Enkele inleidende theoretische beschouwingen
| |
[pagina 254]
| |
wereld zijn duidelijke dualiteiten aanwezig, waarvan een van de meest treffende de tegenstelling tussen de bewoonde en de onbewoonde wereld is. De woonstee is de kern, de rest eromheen een onbepaalde wereld vol gevaren, een vreemde wereld die geen kosmos meer is, maar een chaotische, duistere ruimte die bevolkt wordt door spoken, ballingen en vreemdelingenGa naar voetnoot(134). De religieuze mens wil steeds zo dicht mogelijk bij het centrum leven, want daar is zijn woonst een ‘imago mundi’. Daar voelt hij zich het dichtst bij de Godheid en kan hij Diens exemplarische werk het dichtst benaderen. Hoe verder de mens van de kern leeft, hoe meer de angst hem bekruipt. Iedere ingreep van buiten bedreigt de geordende kosmos en dreigt hem tot een chaos te herleiden. Elke overwinning op de aanvaller is een herhaling van de exemplarische overwinning van God op de chaos. Deze mythische motieven en structuren hebben doorgeleefd als literaire motieven, zij het dan dat ze vaak van hun religieuze inhoud werden ontdaan. De boodschap werd door zijn directe gerichtheid naar de verbeelding op een ander vlak van de menselijke ervaring overgebrachtGa naar voetnoot(135). De horizontale ruimte-ervaring (de assen dichtbij-veraf, bewoond-onbewoond, enz.) van de middeleeuwse mens is heterogeen en symbolisch. Ze hangt nauw samen met het middeleeuwse wereldbeeld en met de visie op mens, schepping en natuur. Het middeleeuwse wereldbeeld (de verticale dimensie) is statisch en hiërarchischGa naar voetnoot(136). Er is geen strikte scheiding tussen de mens en de natuur, geen klare subject-object-relatie. De moderne mens zou in de oppositie aards-hemels een onoverkomelijke dualiteit ervaren, maar voor de middeleeuwer is die er niet. Voor hem is de wereld een eenheid. Het aardse verwijst naar het hemelse door een onuitputtelijk ‘groot reservoir van symbolen’Ga naar voetnoot(137). De mens tracht in de wereld allerlei analogieën te ontdekken. Het ding is teken van iets andersGa naar voetnoot(138). Tot het einde van de zestiende eeuw speelt de overeenkomst | |
[pagina 255]
| |
een bepalende en centrale rol in het Westerse denken. De mens zoekt rusteloos naar parallellen en gelijkvormigheden tussen de dingen en de mensenGa naar voetnoot(139). Voor de middeleeuwer is de gelijkheid aantrekkelijk, de ongelijkheid hatelijk en afstotelijkGa naar voetnoot(140). Hij zoekt naar allerlei vormen van overeenkomst om mens en natuur met elkaar te verbinden. Er zijn geen duidelijk onderscheiden grenzen tussen de mens en de wereld: in de wereld vindt de mens een verlengstuk van zichzelf, terwijl hij in zichzelf een beeld (‘analogue’) van de wereld vindt. In zichzelf ontdekt hij een analogie met het universumGa naar voetnoot(141). De mens is een microkosmos in de macrokosmos. Het natuurlijke en het bovennatuurlijke worden verbonden in een web van samenhang. Zo wordt heel de wereld een immense boodschap, een ‘universeel allegorisme’Ga naar voetnoot(142), waardoor ‘elk zichtbaar lichaam [...] een gelijkenis [vertoont] met iets onzichtbaars’Ga naar voetnoot(143). De middeleeuwse symboliek drukt het onzichtbare en het ideale uit door middel van het visuele en het tastbareGa naar voetnoot(144). De ruimte-ervaring op het horizontale niveau is heterogeen, de kosmogonie echter homogeen. Microkosmos en macrokosmos zijn complementair, ze zijn volgens hetzelfde grondplan ontworpenGa naar voetnoot(145). Alles heeft in de schepping zijn eigen plaats: ‘Wat van God komt is steeds geordend’Ga naar voetnoot(146). De wereld is een ‘ordinata collectio creaturarum’Ga naar voetnoot(147). | |
[pagina 256]
| |
De middeleeuwse mens is een systeembouwer, een ordenende mens en een eenheid scheppende mensGa naar voetnoot(148). De natuurlijke fenomenen worden in de eerste plaats symbolisch geïnterpreteerd. De natuur wordt niet op zichzelf beschouwd of afgebeeld, maar wel gebruikt om door een symbolische interpretatie er religieuze en morele lessen uit te trekken. Door de studie van de natuur wordt uiteindelijk God als de schepper ervan zichtbaar. Symboliek en analogie geven de middeleeuwse wereld eenheid. Deze eenheid is opgebouwd uit een gestructureerd symbolisme, zoals dat in zijn meest typische vorm in de middeleeuwse kathedraal een perfecte synthese vindtGa naar voetnoot(149). De middeleeuwer bouwt die hiërarchie op door een aantal sets van diametrale ruimtelijke opposities, die onlosmakelijk verbonden zijn met religieuze en morele concepten. It will be seen from all this that medieval man's ideas of space were in a very high degree symbolical in nature; ideas of life and death, good and evil, right and wrong, sacred and secular, were united with concepts of up and down, with the cardinal points of the world and with parts of the spatial universe; they had topographical coordinatesGa naar voetnoot(150). De basisoppositie waardoor het middeleeuwse dualisme het best tot uiting komt is de verticaliteit hemel-aarde (te verbinden met God-duivel). ‘Op’ (‘hoog’, ‘boven’) wordt verbonden met goedheid, edelheid en zuiverheid, terwijl ‘neer’ (‘laag’, ‘beneden’) wordt geasssocieerd met het kwade, het verderfelijke, het onzuivere en het duivelseGa naar voetnoot(151). Door een strikte organisatie van de ruimte krijgt de middeleeuwer greep op de natuur en de wereld, op de kosmos. Het ‘systeem’ waardoor de ordening gestalte krijgt is de bijbel. Uit de ruimtelijke organisatie van dit wereldbeeld volgt, dat het streven naar verbetering en uiteindelijk naar perfectie, geassocieerd wordt met ‘het op weg gaan’, het verder trekken. De aandacht van de middeleeuwer is niet zozeer gericht op de fysieke werkelijkheid van weg, woud en zee, maar op de symbolen waarvan zij de uitdrukking zijn. Op weg gaan betekent een grote (pelgrims)tocht maken. Het gaat meer om een reisweg van de ziel. Men gaat op weg naar boven, naar God. Om hoger te klimmen moet men op weg gaan, bergen beklimmen en valkuilen ontwijkenGa naar voetnoot(152). Op weg gaan impliceert een topografische verplaatsing. Hierdoor wordt de ruimte ingedeeld in een topologisch systeem van coördinaten en worden bepaalde plaatsen met een juridische, morele, religieuze betekenis geladen. Op deze manier ontstaat een | |
[pagina 257]
| |
hiërarchie van plaatsen. Centraal ligt de religieuze ruimte, de ruimte van het centrum. Wanneer men zich daarvan verwijdert, verliest de ruimte haar positieve kwaliteiten. Naast de verticale topografische coördinaten worden ook de horizontale opposities ‘dichtbij’ en ‘veraf’ en ‘rechts’ en ‘links’, respectievelijk positief en negatief geëvalueerd (vgl. met de taal van de bijbel). In de hiërarchisch geordende middeleeuwse maatschappij wordt een aantal opposities met veelal vaste betekenisinhouden geassocieerd. De binaire structuur die we in de literaire ruimte waarnemen, is ook terug te vinden in de middeleeuwse cultuur, de geschiedenis en het sociale leven. De literaire ruimte is een culturele ruimteGa naar voetnoot(153). J.M. Lotman wijst erop dat in de boventekstuele ideevorming van elke maatschappij de taal van ruimtelijke gegevens essentieel blijkt voor het structureren en het begrijpen van de ‘werkelijkheid’. De concepten ‘hoog-laag’, ‘rechts-links’ en ‘dichtbij-veraf’ worden ook gebruikt om culturele modellen met niet-spatiale inhouden zoals ‘goed-slecht’, ‘eigen-vreemd’ en ‘dood-onsterfelijk’ aan te duiden. The most general social, religious, political, and ethical models of the world, with whose help man comprehends the world around him at various stages in his spiritual development, are invariably invested with spatial characteristics. We mogen aannemen dat dezelfde binaire structuren in de diverse domeinen van de cultuur dezelfde associaties hadden onder invloed van de bijbel. Verschillende tekensystemen binnen dezelfde cultuur verwijzen naar elkaar. De middeleeuwse cultuur streeft naar eenheid, orde en structuur. Het denken in diverse deelgebieden van de cultuur wordt op dezelfde manier gestructureerdGa naar voetnoot(155). We gaan ervan uit dat de spatiale coördinaten van de culturele wereld dezelfde zijn als de spatiale coördinaten van de literaire ruimte. Ze verwijzen beide naar dezelfde inhouden. Er bestaat een isomorfe betekenisrelatie tussen het culturele model en de specifieke tekst, die daar deel van uitmaakt. De waarde van ‘hoog / laag’ en ‘links / rechts’ bijvoorbeeld stond voor de middeleeuwers vast in het streven naar die ene grote, alomvattende ordening. | |
[pagina 258]
| |
Het is de interne teksteconomie die de waarde van de tekst en de betekenis van een beeld bepaaltGa naar voetnoot(156). We zoeken eerst naar de coherentie van de tekst zelf. Wij gaan er wel vanuit dat het semiotisch systeem van spatiale coördinaten van een middeleeuwse tekst kan gezien worden als een metafoor voor andere middeleeuwse tekensystemen. | |
1.2. De literaire ruimteDe literaire ruimte is het grondigst geanalyseerd in moderne romansGa naar voetnoot(157). Ruimte-aspecten in oudere teksten zijn nauwelijks in afzonderlijke monografieën bestudeerd. Indien dit toch gebeurde, ging het veelal om thematische analyses doorheen verschillende teksten. De literaire ruimte valt dan uiteen in deelruimten zoals het woud, de fontein, de weg, de tuin, de zee, enz.Ga naar voetnoot(158). Uitzonderingen hierop zijn de studies van P. Gallais, J.D. Janssens en G.-H. ArendtGa naar voetnoot(159). Voor de beschrijving van enkele theoretische aspecten van de literaire ruimte gaan we te rade bij studies die in dit veld baanbrekend zijn. We gaan niet uitvoerig in op de vraag wat de (literaire) ruimte is, maar benadrukken hoe de ruimte gestructureerd is en hoe ze functioneert. Centraal staat wat hieruit kan afgeleid worden voor de betekenis van het literaire werk. Het ligt niet in de bedoeling nogmaals een nieuw theoretisch concept van de literaire ruimte te ontwikkelen, wel een eigen weg te gaan en daarbij interessante aspecten van vroeger onderzoek aan te vullen met eigen inzichten. Het lijkt ons ook voor de vakbeoefening in- | |
[pagina 259]
| |
teressant indien een zekere continuïteit in de benadering van een structureel romanaspect kan ontstaanGa naar voetnoot(160). De romanruimte definiëren wij in navolging van J. Weisgerber als ‘al de plaatsen, hetzij in de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid of in de psyche, waar het verhaal zich afspeelt’Ga naar voetnoot(161). ‘In wezen is de romanruimte dus de complexe relatie die bestaat tussen de plaatsen waar de handeling gebeurt en de mensen die hierbij betrokken zijn, namelijk het individu dat vertelt en de personen van wie het vertelt.’Ga naar voetnoot(162) De verhaalruimte ontstaat enkel in en door de taal. Een literair werk is een wereld in woorden, een zelfstandige, tekstuele ruimte waarin de woorden niet noodzakelijkerwijze hoeven samen te vallen met de realiteit. Er bestaat een onoverbrugbare breuk tussen de imaginaire ruimte en de ruimte van de alledaagse werkelijkheid. De literaire ruimte is dus geen a priori gegeven ruimte, wel een werk van herformulering, een transformatie. De ruimte van het verhaal is subjectiefGa naar voetnoot(163), het resultaat van de verbeelding, een ‘espace imaginaire’. De literaire ruimte schept een vervreemdend effect. Het resultaat is dat de literatuur een eigen logica | |
[pagina 260]
| |
creëert. Tijd en ruimte ontstaan pas door en in ‘l'énonciation’Ga naar voetnoot(164). De literaire ruimte is een representatieGa naar voetnoot(165): ‘Il s'inscrit dans le récit grâce à un lexique et à des expressions plus ou moins stéréotypées qui créent l'effet narratif’Ga naar voetnoot(166). De concrete invulling van het landschap is afhankelijk van de vertellerGa naar voetnoot(167). Hij focaliseert en selecteert. De vertelinstantie ontleent de woorden aan de realiteit, maar ordent ze anders, confronteert ze, groepeert ze op een heel eigen manier. Hij transformeert het uitzicht van de historische realiteit in functie van de eigen poëtica en de eigen bedoelingen. Door de nieuwe ordening ontstaat een talige structuur die een netwerk van relaties vormt. Het doel van de literaire analyse is de afzonderlijke bestanddelen definiëren en de relaties tussen de elementen van het talige netwerk onderzoeken. Bovenstaande opmerkingen behoeden ons om te vlug conclusies te trekken in verband met de transfer tussen de gegevens uit het literaire werk en de historische werkelijkheid. Het is niet steeds zo eenvoudig om het eigen karakter van de literaire ruimte te onderscheiden van de alledaagse werkelijkheid. In een aantal werken is het mogelijk heel wat verhaalgegevens onmiddellijk aan een historisch landschap te relateren. Een aantal moderne auteurs - bijv. van historische romans of streekromans - refereert zeer sterk aan de feitelijke werkelijkheid en hoewel hun werk nooit met die werkelijkheid samenvalt, is het perfect mogelijk om in hun artistieke creatie, zoals bij een realistische landschapsschilder, de plaats in de reële wereld waar de beschreven scène zich afspeelt te bepalenGa naar voetnoot(168). | |
[pagina 261]
| |
Voor middeleeuwse teksten is een eventuele identificatie en verificatie onmogelijk. De kloof van vele eeuwen maakt dat concrete landschappen nog nauwelijks reconstrueerbaar zijn. Toch is een poging in die zin nodig om te wijzen op de graad van vervorming, het niveau van de transformatie die heeft plaatsgevonden. De historisch-geografisch gerichte Reynaertstudie heeft duidelijk gemaakt dat er een aantal aanknopingspunten is met de middeleeuwse realiteit. De grote denkfout van de vertegenwoordigers van de historisch-geografische Reynaertkritiek is dat men negeert dat de literaire ruimte een door de Reynaertauteur gemanipuleerde ruimte is. Daarom is het een fundamenteel verkeerd uitgangspunt om alle in VdvR voorkomende landschappelijke aanduidingen in overeenstemming te willen brengen met een twaalfde- of dertiende-eeuwse realiteit. Het Reynaertlandschap is een subjectieve ruimte, discontinu en vol open plaatsen en doorgangslandschappen. Het is slechts in de kernen uitvoerig beschreven. De kernen, hof en hol, brengen echter geen gegevens die met de historische realiteit te verbinden zijn. Wat daartussen zit, zijn open vlekken, die door iedere lezer, afhankelijk van de plaats van receptie, anders ingevuld wordenGa naar voetnoot(169). Factoren als de verbeelding en ervaringen uit de reële wereld vullen de literaire wereld aan. Indien men niet genoeg afstand neemt, wordt de subjectieve, psychologische ruimte van het verhaal al gauw de subjectieve ruimte van de interpretator. De literaire ruimte functioneert anders. Binnen een bepaalde periodecode en een genre selecteert de auteur gegevens uit de werkelijkheid en hij vormt ze om tot een psychologische ruimte. De personages worden geplaatst in een beleefde ruimte, een semiotisch systeem dat georganiseerd is vanuit een eigen belevingsstandpunt. De beleefde ruimte refereert niet aan de buitentalige realiteit, maar aan de interne relaties. De ruimte wordt een dynamische ruimte, die verandert naar gelang van het personage dat de ruimte ‘doorloopt’. J. Weisgerber constateert dat de literaire ruimte is opgebouwd uit bouwstenen die paarsgewijs voorkomen. De kern van zijn ruimtebenadering is de ontleding van de romanstructuur in binaire betrekkingenGa naar voetnoot(170) die teruggaan op dieperliggende dualismenGa naar voetnoot(171). Aan de com- | |
[pagina 262]
| |
plexiteit van de polariteiten kan men de samengesteldheid van de romanruimte aflezen. De binaire ruimteopposities vallen uiteen in de drie hoofdrichtingen (lengte: links-rechts; breedte: voor-achter; hoogte: boven-beneden), maten en verhoudingen (de kwantitatieve waardeoordelen veraf-dichtbij, klein-groot, eindig-oneindig, begrensd-onbegrensd, enz.), vormen (rond-recht), beweging (beweeglijk-onbeweeglijk, horizontaal-verticaal), communicatie (open-gesloten, binnen-buiten), continuïteit en belichting (zwart-wit, donker-licht), door Weisgerber het ‘binaire alfabet van de romanruimte’ genoemd (p. 165-168). De spanning tussen de opposities geeft de romanruimte dynamiek. De kernen of ‘vaste centra’ fungeren als onbeweeglijke spillen of brandpunten en komen eveneens paarsgewijze voor (p. 176-177). Uiteindelijk ontstaat een referentiekader waaraan men de structuur van de roman kan ophangen. Na het vaststellen van de binaire opposities en de vaste kernen kan men een paradigma van de ruimte opstellen: een lijst van ruimtemarkeringen. De ruimtelijke gegevens kunnen verschillende functies hebben zoals bijvoorbeeld gewone beschrijving, structurering, karakterisering. Door een inventarisatie van de ruimtemarkeringen en door ze met andere structurerende componenten (verhaalcategorieën zoals de personages en de tijd, en eventueel culturele categorieën zoals bijvoorbeeld recht en religie) in verband te brengen, krijgt men een betere kijk op de organisatie van de literaire ruimte in het bijzonder en van het literaire werk in het algemeenGa naar voetnoot(172).
Een probleem bij de studie van de romanruimte, is de toponymie die in het verhaal voorkomt. Hier raken de literaire feitelijkheid en de historische werkelijkheid elkaar het sterkst. Meestal wordt de toponymie in het ruimteonderzoek nauwelijks of niet vermeld. Af en toe wordt ze | |
[pagina 263]
| |
even ter sprake gebracht en dan terzijde geschoven. Het is karakteristiek dat de trefwoordenlijsten van Weisgerbers ruimtestudies geen verwijzingen bevatten naar eigennamen of toponiemen. Weisgerber houdt vast aan de klassieke opvatting (sinds R. PetschGa naar voetnoot(173)) dat er een strikt onderscheid tussen ‘Raum’ en ‘Lokal’ is. ‘Raum’ wordt dan meestal gezien als de in het literaire werk met betekenis geladen ruimte, met andere woorden de ruimte die ontstaat doordat bepaalde elementen relaties aangaan met andere elementenGa naar voetnoot(174); ‘Lokal’ houdt verband met de verwijzing naar werkelijk bestaande plaatsen of ruimtenGa naar voetnoot(175). Meestal wordt de verhaaltoponymie als ‘Lokal’ beschouwd. ‘Lokal’ en ‘Raum’ worden op die manier ten onrechte streng gescheiden. Volgens J. Weisgerber is het ‘opvallend dat de ruimte-illusie weinig of niet afhangt van het aantal aardrijkskundige namen dat de verteller vermeldt’Ga naar voetnoot(176). Dit impliceert dat ‘Lokal’ geen betekenisvormende constituent zou zijn. Weisgerber negeert het belang van de toponymie. Als er toponiemen in het verhaal voorkomen, dan zijn die inherent aan de romanruimte. Toponiemen zijn betekenisvolle aspecten van de literaire ruimte, zelfs als ze niet in het centrum staan van die literaire ruimte. Literaire toponiemen zijn geladen met literaire betekenis. ‘Das empirische Lokal kann selber zum sinnbezogenen und sinnerhellenden Raum werden.’Ga naar voetnoot(177) | |
[pagina 264]
| |
1.3. De middeleeuwse literaire ruimteIn 1.2 betoogden we dat de literaire ruimte gehoorzaamt aan andere wetmatigheden dan de reële, feitelijke ruimte. Dit geldt ook voor middeleeuwse literaire werken. Maar middeleeuwse teksten hebben een apart statuut. Vooral het eigen karakter van het middeleeuwse schrijverschap heeft implicaties voor de literaire ruimtebenadering. De middeleeuwse auteur heeft niet de behoefte om het ongezegde te zeggen. Het is zijn bedoeling om creatief te zijn met wat reeds bestaat, of zoals Willem van Conches het verwoordde: ‘Wij verhalen en verklaren de ouden, wij vinden geen nieuwe dingen uit’, omdat ‘de ouderen veel meer superieur zijn dan de modernen’Ga naar voetnoot(178). Deze uitspraak is toepasbaar op de middeleeuwse literatuur. Ook de middeleeuwse schrijver streeft geen originaliteit na. Hij haalt zijn eigenheid uit het kunstvol variëren op oude thema's, uit het stijlvol bouwen met bestaande bouwstenen: ‘the paradox is that it is just this abdication of originality which brings out the originality they really possess’Ga naar voetnoot(179). Hiermee hangt het grote respect voor de literaire bronnen en de overgeleverde teksten samen (teksten van de klassieken, de kerkvaders, de bijbel, enz.). Niet zelden gaat de middeleeuwse auteur hierbij ambigu te werk. Hij gebruikt zijn bron, herhaalt ze, herwerkt ze, vertaalt ze gedeeltelijk en gaat dan zijn eigen weg. Vaak gaat dit gepaard met een zekere vorm van kritiek. De auteur van Le plaid meent dat Perrot het beste van zijn stof wegliet: ‘Car il entroblia la pez / Et le jugement qui fu fez / En la cort Noble le lion’ (a 5-7). Een tweede kenmerk van de middeleeuwse literatuur is dat er steeds sprake is van gemeenschapskunst. Een auteur spreekt zelden uit eigen naam alleen. Zijn spreken is geen individuele expressie van een individueel gevoelen. Hij vertolkt de verlangens of de verzuchtingen van een groep. Het middeleeuwse literaire kunstwerk is bovenpersoonlijk en overstijgt de eigen ervaring van de auteurGa naar voetnoot(180). In VdvR zijn sporen te | |
[pagina 265]
| |
vinden van enig dichterlijk zelfbewustzijn (de auteur noemt zijn naam), maar van individuele expressie van gevoelens is geen sprake. Toegepast op de literaire ruimte betekent dit dat het landschap in de eerste plaats appelleert aan de kennis van een groep, van het primaire publiek. De middeleeuwse auteur is er niet op uit om realistisch te zijn in de details of om een romantische schildering te maken van een reële plaats. De middeleeuwer kijkt naar de ‘eigenlijke’ wereld, dit is de toekomstige vervulling, eerder dan naar het typische van een reëel landschap. De artistieke ruimte heeft andere eigenschappen dan de feitelijke ruimte en wordt bepaald door een aantal esthetische en ideologische principes. De middeleeuwse auteur beeldt geen landschap om het landschap uit. De natuur is niet het uiteindelijke object van zijn bewonderingGa naar voetnoot(181). De natuur heeft in de middeleeuwse kunst geen eigen waarde, ze is geen op zichzelf staande component. Weiden, bos, gras, rivieren worden niet zelfstandig en exclusief om hun eigen schoonheid beschreven. Het gaat in al deze gevallen om topische plaatsen of doorgangslandschappen. Het gaat om een subjectieve, veelal morele, niet zelden ideologische ruimte. Wanneer de natuur beschreven wordt, is dit in onmiddellijke relatie met de personages die erin voorkomen. Daarom gaat het volgens A.J. Gurevich bij middeleeuwse landschapsbeschrijvingen in essentie om de verhouding tussen de natuur en de mens die er zich in voortbeweegt: The medieval poet was not very receptive vis-à-vis the actual physical traits and distinctive features of a landscape and limited himself as a rule to the barest of topographical information. Localities are specified in so far as this is necessary to set the scene of action for the dramatis personaeGa naar voetnoot(182). en: When the medieval author writes about nature, his description has no touches of local colour; it is conventional and cliché-riddenGa naar voetnoot(183). | |
[pagina 266]
| |
De middeleeuwse roman gaat over de ruimte en de verovering van de ruimte. Hij wordt geregeerd door de dwanggedachte van het verschil. In de hoofse ridderroman is dat de dualiteit hoofs-onhoofsGa naar voetnoot(184). De basisoppositie is het conflict tussen twee kernen, twee werelden met vaste centra. Wanneer deze werelden met elkaar in conflict komen, krijgt ook de grens tussen beide werelden een belangrijke functie. De grens verdeelt de romanruimte in tweeën, in twee subwerelden met een eigen interne structuur. Het kwaad komt in de middeleeuwse roman vanuit de vreemde wereld, de open wereld, de ongebaande wereld. De bewoners van die vreemde wereld kunnen normalerwijze in de bewoonde wereld alleen een plaats krijgen wanneer ze er zich aan de normen hebben aangepastGa naar voetnoot(185). |
|