Boudelomonument
Dat de keuze van de vestiging te Boudelo zeer nauwgezet gebeurde, wordt bewezen
door de snelle bloei van de abdij. In 1200 verwerft ze gronden om op te bouwen.
De stichting mag zich abdij noemen van zodra er twaalf geletterde monniken
verblijven. Dat moet reeds gebeurd zijn vóór 1213. Onder
die monniken ontmoeten we namen als Simon Brune, Simon Reniere, Willem van
Belsele ... In 1215 neemt de abdij de regel van Cîteaux aan. De
uitbreiding van het bezit gaat zo snel, te Klein-Sinaai en in de uithoven te
Otene en te Lamswaarde (Nederland), dat rond 1260 de abdij zich nog enkel zal
bemoeien met het beheer van haar tijdelijke goederen. Het handwerk is reeds
vervangen door denkwerk en administratie.
Terwijl de abdij steeds rijker werd en vestigingsplaatsen verwierf in Gent, Hulst
en Duitsland, kende ze ook zware tegenslagen. Als partijganger van de graaf werd
ze vaak geviseerd door diens tegenstanders. Zo werd ze verwoest in 1381-82 door
de Gentenaars Van de Voorde en Ackerman, in 1452 andermaal door de Gentenaars in
hun conflict met Filips de Goede. In 1551 werd ze financieel zwaar beproefd door
overstromingen. In 1576 brandde de kerk af en die was pas hersteld wanneer in
1578 de Calvinisten de abdij grondig vernielden. De gemeenschap vluchtte naar
Keulen. Pas in 1583 keerde ze terug om zich te vestigen in het refugium te Gent
waar ze de rest van haar bestaan zou blijven tot ze in 1796 door de Fransen werd
opgeheven. Gedurende zes eeuwen van vallen en opstaan kende de abdij
achtendertig abten. Om hun goederen in Waas te blijven beheren, werd in 1660 de
Boudelohoeve gebouwd met resten van de abdij.