En Reynaert in Waas?
Wanneer men het Waasland via de snelwegen binnenrijdt, dan bemerkt men een
toeristisch bord in groene en bruine kleuren met de typische Wase symbolen: een
raap en een gestileerde Reynaert die bolle akkers oversteekt. Het Waasland noemt
zich Reynaertland.
Waar Willem zijn verhaal laat afspelen is niet zo gemakkelijk na te speuren. Hij
geeft ons eigenlijk geen onweerlegbaar bewijs in handen waar hij het dorp zag,
of waar de pastoor woonde, of naar welke plaats Reynaert en zijn kroost
wegtrokken. Geen enkele plaatsnaam verwijst naar de precieze lokalisatie van de
eigenlijke plaats van handeling. Wel komt er een aantal toponiemen voor in
Reynaerts grote leugenverhaal. De tekst bewijst niet echt dat de auteur aan een
nauwkeurige situering van het hele verhaal dacht. Gelukkig voor de
Reynaertlezers en de vossejagers. Er is dus plaats voor interpretatie en ook
voor de fantasie. Toch is het niet zo eenvoudig: er zijn duidelijke
plaatsaanduidingen in de tekst te vinden: Elmare, Absdale, Hulsterlo, Hijfte,
Gent en een aantal Wase toponiemen (Waas, Belsele, Kriekeputte). Het Waasland
speelt een grote rol in Reynaerts leugenverhaal. De vermelding van
‘waas’, het zoete land, komt alleen voor in het Comburgse
handschrift en in de Latijnse vertaling van de Reynaert, Reynardus
vulpes. Het is de eerste maal dat het Waasland
‘zoet’ wordt genoemd, een epitheton dat de Wazenaars dank
zij de Reynaertdichter, nu nog steeds graag gebruiken.
Het is opvallend dat de dichter vele plaatsen vernoemt uit de streek tussen
Hulsterlo en Elmare, en vooral in het Gentse, het Hulsterse en het Waasland.
Wellicht had de auteur een speciale band met deze streek: misschien leefde en
werkte hij er een tijd. Wie Willem dan eigenlijk was en wanneer hij het
Reynaertverhaal juist schreef, is nog steeds niet ontdekt. Er zijn wel diverse
hypothesen. Zo vermoedt pastoor De Wilde dat het werk rond 1200 werd geschreven
door een zekere Magister Willelmus Physicus, de geneesheer van de Gentse
burggraven. Ook de Gentse taalkundige Maurits Gysseling
(vóór 1191) en de Amsterdamse Reynaertprofessor Hellinga
(rond 1200) opteren voor een vroege datering. Allen hebben zij daar argumenten
voor. Veel later wordt de Reynaert dan weer gedateerd door prof. L. Peeters
(Amsterdam) en prof. J. Janssens (Brussel). Zij treden hiermee in de voetsporen
van onder andere