Ik was te bissie... Nederlanders en hun taal in de Verenigde Staten
(1987)–Jo Daan– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.0 Inleiding‘Men wilde een kolonie, een stukje Nederland, stichten in een totaal vreemde wereld. Preciezer nog: een stukje Drenthe, Zeeland, Overijssel of een ander vertrouwd thuisland waarin het verleden kon herleven. Godsdienst, tradities, kultuur - alles moest zo ongeschonden mogelijk worden overgeplaatst naar Michigan, Iowa of Wisconsin, om die daar in het vreemde land te laten uitstoelen en tot ontplooiïng te brengen’ (Ligterink 1981 blz. 61). Lucas (1955b, I blz. 3) formuleert het zo: ‘De Nederlandse immigrant kwam niet naar dit land om zich een andere cultuur eigen te maken en zijn eigen cultuur, gegrondvest op eeuwen van denken en werken, ongebruikt te laten verdwijnen. Hij kwam in het bezit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een rijke culturele erfenis die hij niet kon vergeten bij het aanvaarden van het leven dat hij in Amerika aantrof. Terwijl hij zijn eigen cultuur in waarde liet, gaf hij toch een essentiële bijdrage aan het nieuwe leven dat op de prairies en in de bossen van het Middenwesten opbloeide. Hij had even veel te geven als te ontvangen, en het Amerikaanse leven werd verrijkt door zijn bijdrage’. En even verder: ‘Een typerende trek van veel van deze kolonisten is geweest, dat zij hun identiteit handhaafden en menige karakteristieke nationale trek behielden ... dat zij hun individualiteit bewaarden zonder zich ertegen te verzetten om in het Amerikaanse leven opgenomen te worden’ (Lucas 1955b, I blz. 5). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1 Verschillen in religieuze groepering, economische situatie, ontwikkeling, doelstelling en thuistaalWie waren deze ‘men’, deze kolonisten? Waren ze allemaal gelijk en oordeelden ze op dezelfde manier over hun toekomst in de nieuwe wereld? Dat is zeker niet het geval, maar de indruk kan gemakkelijk ontstaan doordat het meest geschreven is over de groep immigranten die zich in Michigan vestigde en die, ondanks alle kerkelijke tweedracht, het meest verbonden bleef met de Afgescheidenen van 1834; dezen wilden immers in Amerika tot stand brengen wat hun in Nederland onmogelijk gemaakt werd: godsdienstuitoefening volgens hun beginselen, onderwijs in overeenstemming met die beginselen, leven en werken zonder achteruitgesteld, geplaagd, mishandeld te worden. Over de omvang en juistheid van deze ‘feiten’ verschilde en verschilt men nog van mening; het belangrijkste is echter niet of ze juist zijn, wel hoe de mensen die ze beleefden, ze ondergingen en beoordeelden. De mingegoeden en degenen wier kapitaal voornamelijk uit arbeidskracht bestond, wisten dat hun sociale status in de Verenigde Staten hoger zou zijn, omdat handenarbeid er schaars was en dus hoger gewaardeerd werd (Stokvis 1980 blz. 13). Voor de welgestelden legden deze overwegingen geen gewicht in de schaal. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.1 Verschil in religieuze groeperingDeze groep emigranten, de Afgescheidenen en die zich bij hen aansloten, was niet de grootste, maar er gingen verhoudingsgewijs wel veel van hen weg. De onderstaande tabel, overgenomen uit Stokvis (1977 tabel 6 blz. 54) geeft de verhouding van Afgescheidenen en anderen in de belangrijkste emigratieperiode. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 1.1.1: Het aandeel van de afgescheidenen in de totale landverhuizing per provincie in 1847.
a De percentages hebben betrekking op gezinshoofden en alleenstaanden (Voor verdere toelichting op deze tabel verwijzen we naar Stokvis).
In alle provincies, behalve in Utrecht en Drenthe, vormden de Afgescheidenen minder dan de helft van het totale aantal emigranten. Ze hadden redenen om te gaan. Ze hadden veel te verduren, doordat de kerkelijke organisatie van voor de Franse revolutie was hersteld: overheidstoezicht en overheidsbescherming, officiële tolerantie van leervrijheid, die echter gericht was op handhaving van de bestuurlijke kerkelijke eenheid, handhaving van oude rechten en rechthebbers bij predikantsbenoeming, de machtspositie van de notabelen in de plaatselijke kerk, enz. Wie zich nauwgezet aan de Bijbel wilde houden kwam tegen deze bepalingen in verzet. Sedert 1834 waren dat vooral de Afgescheidenen. Ze konden hun bestaan wel officiëel laten sanctionneren, maar ze namen toch een uitzonderingspositie in, vooral door hun pretentie de ‘ware Gereformeerde kerk’ te vertegenwoordigen. Wat ze te verduren hadden van overheid en medeburgers is in vele publikaties beschreven. Ze gingen echter niet vóór | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grafiek 1.1.1.a: Aandeel van de Afgescheidenen in de totale landverhuizing per provincie.
Grafiek 1.1.1.b: Afgescheidenen van het totaal aantal inwoners per provincie in 1847.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1845, wat men zou kunnen verwachten als de wens tot onbelemmerde godsdienstuitoefening de enige reden was geweest. Pas in het najaar van 1845 is een groep Afgescheidenen naar Illinois vertrokken (Van Hinte 1928, I blz. 170; 1985 blz. 157). De toestanden onder de Rooms-Katholieken waren niet beter dan die onder de overige groepen van de bevolking. Ook zij hadden een zware strijd om het bestaan te voeren. Ook onder hen wekten de kerkelijke en schoolpolitiek van de regering grote ontevredenheid (Van Hinte 1928, I blz. 186/188; 1985 blz. 173/174; Verberne 1947 blz. 74-78). Er gingen eerst wat individuele emigranten weg, maar in 1848 volgden meer dan 100 Katholieken Pater Van den Broek O.P. naar het Fox Rivergebied in Wisconsin, waar ze zich vestigden in Little Chute en omgeving. Lucas (1947 blz. 13) noemt het de tweede Nederlandse vestiging in omvang. Onder hen was het hoogste percentage mingegoeden, nl. 69 (Stokvis 1985 blz. 80); het waren hoofdzakelijk ambachtslieden en boeren (Zie echter ook: Van Stekelenburg 1977 en Swierenga/Saueressig 1983). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.2 Verschil in economische situatieEr emigreerden meer anderen, Hervormden en Katholieken, meer niet-Afgescheidenen dan Afgescheidenen. Bij de anderen golden ook wel godsdienstige motieven, maar bij velen, van alle geloofsrichtingen, speelden economische motieven een belangrijke rol. Stokvis (1977 blz. 4) schrijft dat in de jaren 1846-1847 meer dan 7.000 Nederlanders emigreerden, dat is 1,7 per 1.000 inwoners; dit aantal was in enkele provincies zo groot dat het een merkbare achteruitgang in het aantal inwoners betekende. De meeste emigranten waren Zeeuwen, Geldersen, Overijsselaars en Drenten. De meerderheid werd gevormd door kleine boeren, landarbeiders en mensen die in loondienst waren. Men maakte zich in Nederland wel zorgen over deze afroming van de bevolking. De Arnhemse Courant publiceerde op 15 augustus 1846 het volgende bericht over de emigratie uit Winterswijk: ‘De landverhuizing naar Noord-Amerika uit deze streken neemt op een verbazende wijze toe. Uit deze gemeente van ruim 8 000 zielen zijn thans omstreeks 950 menschen derwaarts verhuisd, en een nog grooter aantal maakt zich thans tot de reis gereed, meestal bestaande uit boeren en ambachtslieden, welke hun eigendommen, grootendeels bestaande uit landerijen, huisraad en nog te velde staande vruchten eerst verkoopen, waarvan het natuurlijk gevolg is, dat de waarde van deze goederen in deze gemeente reeds 25 à 35% gedaald is, zoomede de huurprijs en pacht daarvan 15 tot 20 procent’ (Stokvis 1977 blz. 22). De regering had al in 1845 maatregelen genomen, die bestonden in afschrikwekkende mededelingen over zowel het emigreren als over Amerika. Landverhuizen was niet vaderlandslievend en in Amerika slaagde ook niet iedereen (Stokvis 1977 blz. 147 vlgg). Door deze akties heeft het woord ‘landverhuizer’ zijn negatieve betekenis | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eene kermisprent waarop wordt voorgesteld het droevig relaas der miserien op eene reis van geestelijke landverhuizers naar Nieuw Luilekkerland.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gekregen. Voor sommige Nederlanders hield het begrip ‘landverhuizer’ zieligheid in, voor anderen misdadigheid. Van Hinte (1928, I blz. 199; 1985 blz. 186) is hierover uitvoerig en genuanceerd. De door hem vermelde kermisprent is hierbij afgedrukt. De woorden ‘landverhuizen’ en ‘landverhuizer’ werden in Nederland vooral gebruikt voor de trek naar Amerika in de 19e eeuw. Later spreekt men meer van ‘emigranten’ en ‘immigranten’. De woorden ‘emigrant’ en ‘landverhuizer’ betekenen naar inhoud hetzelfde, maar de lading is ongelijk. Het eerste woord is neutraal, het tweede wekt bijgedachten aan arme stakkers die niet anders konden doen dan op weg gaan zonder te weten waar ze zouden belanden. Deze ontwikkeling van de beide woorden zal zeker samenhangen met de 19e-eeuwse kijk op de trek naar Amerika. Maar Van Hinte (1928, I blz. 196; 1985 blz. 183) vermeldt ook dat klassereizigers pas in 1903 door de Amerikanen als immigranten werden beschouwd. De geschiedenis van het gebruik en de betekenis van deze woorden zal interessant zijn uit het oogpunt van sociale lexicologie, maar hoeft in dit verband niet meer aandacht te krijgen. De emigratie uit andere landen van Europa was veel groter; voor Nederland en het aangrenzende Duitse gebied bevorderden ook enkele maatschappelijke faktoren de emigratie: de bevolkingstoename, de looninflatie en de belastingdruk. Voor het oosten van Nederland kwamen daar nog enkele faktoren bij: het tekort aan landbouwgrond, als gevolg van de landbouwmethoden in de eerste helft van de 19e eeuw, de onzekerheid over de nevenberoepen en de sluiting van de oostgrens sedert 1816. De geplande verdeling van de markegronden zou het tekort aan landbouwgrond alleen nog groter maken. In vele gezinnen was het bittere armoede waarvoor geen uitweg was. In 1847 was het percentage bedeelden 15. Bij de overheid ontbrak niet alleen alle begrip, maar vele handhavers van de wet traden op als robots, harteloos en onvermurwbaar. Van Hinte formuleert de houding van de overheid zo: ‘de verlichte despoot deed zich opnieuw gelden’ (Van Hinte 1928, I blz. 84; 1985 blz. 77). Patentrecht en accijnzen joegen handwerksman en dagloner het land uit. Ligterink (1981 blz. 22) vermeldt een oproer in Winterswijk in 1824 naar aanleiding van nieuwe bepalingen voor de heffing op het geslacht. Schout Willink had gedacht ‘dat het bij stil morren zou zijn gebleven, de geest mijner onderhorigen als zeer zagtmoedig en geleidelijk kennende’. De zaak rees echter de pan uit en vier demonstranten moesten vier maanden in de gevangenis van Zutphen doorbrengen. De gaten werden wel met liefdadigheid gelapt, maar alles bleef zoals het was, alleen de werkloosheid nam toe. De groep emigranten bestond hoofdzakelijk uit ‘mingegoeden’; er waren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grafiek 1.1.2.a: Aantal in het buitenland geboren Amerikaanse inwoners per 1000 inwoners van het geboorteland.
(Gegevens ontleend aan Stokvis 1980 blz. 10) Grafiek 1.1.2.b: Vermogensklassen van de emigranten 1831-1847.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Detail.
heel weinig ‘behoeftigen’ onder. De grote gezinnen emigreerden, omdat hun levensstandaard lager dreigde te worden door de economische malaise - kleine zelfstandigen zouden loonarbeiders kunnen worden - en omdat er voor hun kinderen geen werkgelegenheid meer zou zijn. Naar verhouding gingen meer plattelanders dan stedelingen. Het aantal ‘gegoeden’ was naar verhouding eveneeens gering. De verschillen in aantallen emigranten tussen de provincies zijn ten dele te verklaren uit de verschillen in samenstelling van de beroepsbevolking. Niet elk beroep werd even sterk door de malaise bedreigd. Swierenga (1985 blz. 34-35) legt verband tussen emigratie en akkerbouw; voor het noorden van Groningen en Zeeland is dat aanvaardbaar, maar niet voor het oosten van de Gelderse Achterhoek, waarvandaan de emigratie even sterk was als uit noord-Groningen. De kleine luiden van de Afgescheidenen leden extra door de discriminatie van hun dorpsgenoten; persoonlijke agressie en vernielingen, zoals het ingooien van ruiten, waren een vorm van volksrecht die door de overheid werd getolereerd. Ingrijpen van de politie hoefden de daders niet te vrezen. Er emigreerden echter ook wel meer-gegoeden. Naar de inzichten van die tijd noemde men degenen die geen vermogen bezaten ‘behoeftigen’; ‘mingegoeden’ waren degenen die een kapitaal van omstreeks 2.000 gulden bezaten, de welgestelden hadden een groter vermogen. De onderstaande tabel is ontleend aan Stokvis (1977 tabel 5 blz. 29), waar ook nauwkeuriger gegevens over de klasse-indeling te vinden zijn. Sommigen van deze welgestelden hebben hun minder gegoede lotgenoten geld geleend of gegeven voor de kosten van de reis en het doorkomen van de eerste, moeilijke tijd. Er werden verenigingen gevormd met het doel elkaar bij te staan, in de vereniging van Zeeuwen is het vooral Jannes van de Luyster geweest, die de overtocht van behoeftige leden en landaankoop voor hen betaalde. Dit is maar één voorbeeld, maar de naam verdient vermelding, omdat hij terecht door verschillende bronnen wordt genoemd (Stokvis 1977 blz. 129; Van Hinte 1928 zie register; 1985 blz. 145,146; Lucas 1955a zie register): hij betaalde o.a. de overtocht voor 77 personen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 1.1.2.b: Verdeling naar vermogensklasse van de in 1831-1847 naar de Verenigde Staten geëmigreerde gezinshoofden en alleenstaanden.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.3 Verschil in ontwikkelingIn de standenmaatschappij van de 19e eeuw waren de welgestelden ook de meer ontwikkelden. Ze zijn, zoals de predikanten Van Raalte en Scholte, opgetreden als leiders van een groep emigranten. De rol van Pater Van den Broek is hiermee te vergelijken. Maar zowel het verschil in vermogen als dat in ontwikkeling heeft mede de verschillen tussen nederzettingen veroorzaakt. De grotere bloei en snellere opkomst van Pella is niet alleen te begrijpen uit de ruimere financiële mogelijkheden van de emigranten en de voordelen van een rijkere bodem, maar moet ook gezien worden in het licht van de grotere ontwikkeling, waardoor men meer openstond voor vernieuwingen en meer bereid was tot assimilatie. Deze groep, die Scholte naar Pella volgde, was kleiner in aantal dan de groep die met Van Raalte naar Michigan ging. De tweede, grotere groep, bestond voor het grootste deel uit minvermogenden en dus - dat kan men zeker voor die tijd aannemen - minder ontwikkelden. Bij de eerste groep waren een oud-notaris, een oud-burgemeester, een oud-gymnasiumleraar, enkele predikanten, naast handelsmensen (Van Hinte 1928, I blz. 281; 1985 blz. 265). Ze hebben de literatuur die in die tijd over Amerika verscheen, zelf kunnen lezen; daardoor hadden ze een grotere kennis van de Amerikaanse maatschappij dan de meeste emigranten die naar Michigan gingen en hun aanpassing aan de nieuwe omstandigheden verliep soepeler. De volgelingen van Van Raalte echter wantrouwden alle publikaties die van min of meer officiële zijde kwamen. Van die kant hadden ze al genoeg ellende ondervonden. Daarom vertrouwden ze alleen op mededelingen van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hun eigen mensen, die eerder geëmigreerd waren. In de jaren vóór 1847 waren al enkelingen en kleine groepen geëmigreerd, die brieven hadden geschreven waaruit bleek dat arme landverhuizers welvarende kolonisten waren geworden. Zo schreef A. Hallerdijk uit Winterswijk in 1845 aan zijn vader: ‘Al spoedig bevonden wij dat we in een beter land waren, omdat de verdienste hier grooter en er geen [belasting-]opbrengsten zijn; alles is hier even vruchtbaar, men kan hier allerhande vruchten verbouwen op één en dezelfden grond zonder te mesten: tarwe, aardappelen, rogge, erwten, boonen. Boekweit is hier weinig. Allerhande soorten van fijne vruchten, die bij u niet bekend zijn. Roggenbrood heb ik in Amerika niet gezien: driemaal 's daags spek en vlees, de levensmiddelen zijn hier zeer goedkoop...’ (Stokvis 1977 blz. 82). En A. Hartgerink schreef in 1846 uit Ohio: ‘Dit land is een van God gezegend land, in het natuurlijke, burgerlijke en geestelijke’ (Stokvis 1977 blz. 82). Jan Arend Buekenhorst beschrijft in 1845 enkele verschijnselen van dit gezegende land: ‘Godsdienst is hier goed en Gods volk zeer veel, hier hebben wij ons innerlijk mede vereenigd. De scholen zijn hier doorgaans vrij, voor wilde dieren of slecht volk behoeft men hier geene vrees te hebben, die zijn hier niet; men behoeft geen deur te sluiten; arme menschen zijn hier niet, die gezond is kan hier goed verdienen: Geliefde vrienden! die kan, kome toch hier, opdat gij op uw verdere dagen een goed leven moogt hebben,...’ (Stokvis 1977 blz. 89) Roelof Sleyster schrijft in 1846 over andere verschillen met Nederland: ‘Verkoopt men land, men neemt 2 of 3 vrienden mee tot getuigen, is zijn eigen notaris, zet zijn handtekening en de koop is gesloten. Wil men trouwen, men gaat naar de dominee of priester en hij zorgt voor de rest, alles gratis. Loopt men van zijn vrouw weg, de stad laat hem of haar opzoeken en brengt hen weer bij elkaar. Tollen zijn hier niet, iedere boer moet zijn eigen wegen onderhouden. Is iemand burgemeester en voldoet hij niet, hij wordt afgezet en een ander gekozen, hij trekt ook geen traktement (Stokvis 1977 blz. 88). Een brief als die van Marcus Nienhuis in 1854 zal mensen die niet hadden durven vertrekken wel weer in tweestrijd gebracht hebben: ‘Ik zeg u voorwaar dat het hier voor een arbeider veel beter is als bij u, of dat er veel zijn bij u die op dit land schelden, zonder dat zij er wat van weten hoe het is, maar gelooft mij maar, dat is een waanzinnig vooroordeel, zonder dat zij het eerst beoordeeld hebben. Geloof mij als ik hier geen beter vooruitzicht had als bij u dat ik het dan ook niet zoude schrijven en dat ik ook wel dadelijk terug was gekomen’ (Brinks 1978 blz. 34). De regering zocht naar ongunstige berichten over Amerika om de emigratiekoorts tegen te gaan. Maar dit had weinig invloed op de mingegoeden, die van dezelfde overheid niet veel anders gemerkt hadden dan dwangbevelen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boetes, en geweld en gevangenneming bij onvermogen. Het was geen wonder dat de brieven van lotgenoten meer indruk maakten dan alles wat gedrukt werd van overheidswege, rechtstreeks of in kranten en tijdschriften. Waarschijnlijk hebben de meer ontwikkelden het kaf beter van het koren kunnen scheiden. Over ontwikkeling en economische kracht van de Rooms-Katholieke groep die naar Wisconsin ging, geeft Verberne (1947 blz. 74 vlgg.) enige informatie. Recent is er meer aandacht besteed aan de Rooms-Katholieke emigratie naar de Verenigde Staten; ze kwamen, wat Nederland betreft, hoofdzakelijk uit Noord-Brabant en Limburg en er waren verschillen met de Protestantse groepen in economische en sociale samenstelling (Swierenga 1985 blz. 64-77; Van Stekelenburg 1977). In het midden van de 19e eeuw hoorden de Rooms-Katholieken in het algemeen niet tot de hoogste lagen van de maatschappij. Van Raalte noemde ze ‘slecht volk’ (Lucas 1955a blz. 215). De aanhangers van deze godsdienstige richting waren ook een ‘minderheid’ die hoogstens geduld werd. Voor belangrijke posten kwamen ze niet in aanmerking; de financiële voordelen ervan gingen hun neus dus ook voorbij. Mede vanuit de verschillen in samenstelling van de drie belangrijkste groepen emigranten, die naar Michigan, Pella Iowa en Little Chute Wisconsin gingen is de verschillende ontwikkeling en ook het latere verschil in karakter van de centra te begrijpen. De bereidheid van de immigranten die naar Pella waren getrokken om zich aan te passen aan de Amerikaanse samenleving, blijkt misschien wel het beste uit het feit dat al op 17 september 1847 een groot aantal van hen burgers van de Verenigde Staten werden. Dit werd door de Amerikanen erg op prijs gesteld. Ook het gebeuren zelf heeft indruk gemaakt: ‘ik ontwaarde een nieuw ras van wezens. De mannen in wollen kleed en “jeans” waren weg! En een breed geschouderd geslacht in fluweelen wambuizen en houten schoenen was dáár... Het was allezins een indrukwekkend tooneel, omstreeks een 200tal mannen te aanschouwen met de gebruinde armen ten hemel opgeheven, opzeggende alle onderdanigheid jegens vreemde mogentheden, magthebbers enz. En toen zij allen, op de laatste woorden van den eed, in hunne moedertaal antwoordden: “zoo helpe mij God!” kon niet één (der omstanders) de door het hart opgegeven instemming onderdrukken: “zoo helpe God hen houden hun plegtige gelofte!” Allen bleken het gewigt der verantwoordelijkheid te gevoelen, welke zij op zich stonden te nemen’ (Van Hinte 1928, I blz. 298; 1985 blz. 281). Er wordt door Van Hinte aan dit citaat toegevoegd dat het de Amerikanen opviel dat van alle immigranten die de verklaring tekenden, maar twee het met een kruisje deden, d.w.z. dat ze niet konden schrijven. Ze waren dus minder-ontwikkelde immigranten gewend. In juli 1848 gaven 300 immigranten in Ottawa County Michigan te kennen dat ze van plan waren Amerikaan te worden; van deze 300 hadden 6 hun naam niet kunnen schrijven (Lucas 1947 blz. 18). Een van de gevolgen van deze massale naturalisatie tot Amerikaans | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staatsburger was dat de bewoners van Pella al in 1848 - en niet zoals gebruikelijk pas na vijf jaar - stemrecht kregen en het recht om gekozen te worden in het bestuur van het township. In Michigan gebeurde dit pas na die gebruikelijke vijf jaar. Die oorspronkelijke verschillen laten zich ook meer dan een eeuw later terugvinden. De gemeenschap in Pella heeft zich uitgebreid naar Orange City en Sioux Center, ook zeer welvarende vestigingen. Zowel de welvaart als de zelfbewuste houding van de immigranten van Nederlandse origine heeft al in de 19e eeuw heel wat strubbelingen met de Amerikaanse kolonisten tot gevolg gehad. Van Hinte (1928, II blz. 27 vlgg.; 1985 blz. 484) laat zien dat de Nederlandse immigranten niet met zich lieten sollen en hun recht haalden. Mulder (1947 blz. 149) noemt de immigranten in Iowa ‘more secular’ dan die in Michigan. Hij veronderstelt ook dat hun verschillende herkomst mede verantwoordelijk is voor de verschillen: de volgelingen van Van Raalte kwamen vooral van de zandgrond, die van Scholte van vruchtbaarder grond met opener horizon. Verschillen tussen de Katholieke vestigingen en de andere hingen weinig of niet met de ontwikkeling, maar veel meer met de levensstijl samen. In de laatste mocht niet gedanst en gekaart worden, wat in Little Chute wel het geval was. Daar werd ook het vogelschieten beoefend, zoals men dat in Nederland gedaan had. Dit handhaafde zich er tot de tegenwoordige tijd.
Klaar voor het schieten van de vogel. Hollandtown Wisc.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.4 Verschil in doelstellingVerschillen in religieuze groepering, economische situatie en ontwikkeling betekenden vanzelfsprekend ook verschil in doelstelling. Allen, of ze alleen, in kleine of grote groepen gingen, zochten een verbetering van hun economische positie. Eenlingen en kleine groepen hebben zich in de regel onder de Amerikanen gevestigd; om zich te kunnen handhaven moesten ze zo snel mogelijk amerikaniseren. Maar de emigranten die in grotere groepen vertrokken hadden nog andere motieven daartoe. Ze wilden vooral ‘koloniseren’, dat wil zeggen zich groepsgewijze vestigen. Door de beperkte geldelijke draagkracht van de meeste immigranten waren ze aangewezen op de goedkope grond, die in Amerika vanzelfsprekend lag in de grensgebieden; in die tijd waren dat de midwest staten Michigan, Iowa, Wisconsin. Degenen die zich in groepen vestigden hebben bewust gestreefd naar behoud van een deel van het oude. Dit blijkt b.v. uit de ‘Grondslagen van de Vereeniging van Christenen voor de Hollandsche Volksverhuizing naar de Vereenigde Staten van Noord-Amerika’, die in 1846 werden vastgesteld. In artikel 9 daarvan wordt expliciet vermeld dat niet ieder afzonderlijk land zal aankopen, maar dat de ‘Vereeniging’ dat zal doen, ‘opdat de verstrooiïng voorkome en de indringing van vreemden belet worde’. In deze zelfde Grondslagen werd vastgelegd dat er een Christelijk overwicht zou moeten zijn (Van Hinte 1928, I blz. 132-133; 1985 blz. 123-124). Deze Grondslagen waren vastgesteld op een bijeenkomst te Arnhem, waarbij ook Van Raalte en Brummelkamp aanwezig waren. Uit dit stuk is duidelijk dat men zowel verbetering van de economische situatie van verarmde kerkgenoten als ongestoorde uitoefening van godsdienst beoogde. En die mogelijkheid bestond. A. Hartgerink schrijft in 1846 uit Ohio het volgende: ‘Ik zoude de Afgescheidenen in Nederland raden dat, zoo zij geene consciëntie-vrijheid hebben of kunnen bekomen in het onderwijs hunner kinderen, zij zich dan naar dit land begeven, een kolonie vestigen met leeraren, kerken, scholen en alles...’ (Stokvis 1977 blz. 101). En Arnoldus Hallerdijk schrijft in datzelfde jaar uit Milwaukee: ‘Alle Godsdiensten zijn hier vrij, doch daar zijn veele Godsdiensten, en voor zoover wij hebben bevonden, dat velen ware aanbidders zijn, die nalaten hetgeen achter is, en najagen wat voor is, als ware dienaars van Christus’ (Stokvis 1977 blz. 101). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.5 Verschil in thuistaalDe emigranten vertrokken uit alle provincies van Nederland, de meesten waren plattelanders en zullen òf alleen òf hoofdzakelijk hun streektaal gesproken hebben. Alleen al uit de onderwijssituatie van die jaren kan men vaststellen dat velen weinig of geen ‘Nederlands’ hebben kunnen spreken, schrijven of zelfs lezen. Onder ‘Nederlands’ moet in dit verband verstaan worden de taal volgens de normen van de grammatici, die vooral voor de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrijftaal gesteld werden, en die van de leidende kringen, die voor de gesproken taal gegolden hebben, maar die we ternauwernood kennen.
Tabel 1.1.5.a: Verdeling van landverhuizers naar provincie in 1847 (Stokvis 1977 tabel 1 blz. 5).
Grafiek 1.1.5.a: Verdeling van landverhuizers naar provincie in 1847.
Op grond van deze gegevens kan men verwachten dat de invloed van de verschillende streektalen op de taalontwikkeling in Amerika ongelijk geweest is. Maar bij de taalontwikkeling in het nieuwe land hebben nog andere fak- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toren meegespeeld, zoals de schoolopleiding van de emigranten, de motivatie van de sprekers voor handhaving of assimilatie, en ook de onderlinge taalkundige afstand van de dialekten en van deze tot het ‘Nederlands’ van die tijd. Daarmee kwamen veel immigranten slechts zelden in aanraking, maar ze moeten toch in ieder geval de ‘tale Kanaäns’, de taal van preek, psalmen en Bijbel hebben kunnen verstaan. De taalkundige afstand van de dialekten van Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht tot het Nederlands is kleiner dan die van streektalen van Gelderland, Overijssel, Drenthe, Groningen, Zeeland en Noord-Brabant; de grootste afstand bestaat tussen Nederlands en Fries. Uit de gepubliceerde memoires blijkt een behoorlijke kennis van het Nederlands bij de schrijvers ervan. Maar de taalpraktijk kon ook heel anders zijn, zoals duidelijk wordt uit het volgende citaat: ‘wanneer mijne geliefde moeder (die niets anders dan plat Zeeuwsch kon spreken) met hare vrome buurvrouw, de vrouw van onze waardige ouderling Krans, in gesprek kwam (die niet anders dan plat boere Drenths geleerd had te spreken) zie, dan zaten zij bij tijden zoo vast in de war, dat ze met weemoed moesten afbreken. En dat was ook vooral het geval met de boere-Friesen. Tusschen beiden zij hier ook opgemerkt, dat die moeilijkheid niet alleen ondervonden werd bij de godsdienstige gesprekken der oude lui, maar evenzeer onder het jeugdige geslacht, hetwelk vooral onder hen het gebruik der engelse taal bespoedigde, want dan kwamen wij allen op een spoor; al was het eerst ook gebrekkig’ (Uit de memoires van Jacob den Herder, Lucas 1955b, I blz. 214). Dit wordt bevestigd door Vande Kopple (1982 blz. 153) met een citaat van Engbertus van der Veen, die in 1847 in Holland Michigan kwam, daar dialekten uit verschillende delen van Nederland hoorde en bekende dat hij er maar weinig van verstond. Enkele immigranten van de tweede generatie, informanten in het onderzoek van 1966, vertelden dat hun ouders, waarvan de een Fries, de ander respektievelijk Gronings en Zeeuws sprak, het Engels als lingua franca gebruikten, omdat ze elkaar niet verstonden. Hoewel in Nederland in de eerste helft van de 19e eeuw een duidelijke vooruitgang van het onderwijs te konstateren was, zowel in het deelnemen aan het onderwijs als in de resultaten, was het schoolverzuim heel groot. Veel kinderen moesten al jong meewerken en bezochten de school te weinig; soms maar enkele jaren, vaak hoofdzakelijk in de winter, als er minder werk te doen was. Sommige kinderen kwamen uit milieus die zo arm waren, dat ze geen kleren en schoeisel hadden om naar school te gaan; aan andere kinderen werd de toegang geweigerd, omdat ze ongedierte hadden. Pas tegen 1860 begon er in Nederland verandering te komen in het schoolbezoek, maar de bekende wet op de kinderarbeid van Van Houten dateert eerst van 1874. De onderwijsresultaten bij de kinderen die in 1847 emigreerden kunnen opgemaakt worden uit mededelingen in het onderwijsverslag van 1847. Over Gelderland wordt o.a. het volgende gezegd: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De scholen ten plattelande worden over het algemeen niet geregeld genoeg bezocht, om doelmatige ontwikkeling te bezorgen. Men kan aannemen, dat de kinderen slechts gedurende vier maanden de school onafgebroken bezoeken. Zoodra de krachten des lichaams eenigermate zijn toegenomen komt de verstandelijke vorming op den achtergrond te staan’. En over Drenthe: ‘Eindelijk werkt het ongeregeld schoolgaan en het wegblijven der kinderen van de school gedurende den besten tijd des jaars, om het vee te hoeden, mede zeer nadeelig op het onderwijs’. Bij hun ouders zal het nog slechter geweest zijn. Van der Palm merkte in het begin van de 19e eeuw eens op: ‘Geen stand in de maatschappij toont zich onverschilliger omtrent het onderwijs der jeugd dan de boerenstand. De geringste dienst die de ouders van hun kinderen trekken kunnen, is groot genoeg om ze de school te laten verzuimen. Ging men het schoolgeld verhoogen, zeker zouden de dorpsscholen spoedig ontvolkt zijn’ (De Bree [1946] blz. 15). De volgende tabel maakt een vergelijking mogelijk tussen 1825 en 1835.
Tabel 1.1.5.b: Leerlingen van de lagere scholen, aanwezigen en afwezigen.
(Gegevens en tabel zijn ontleend aan De Bree [1946] blz. 84).
Hoppenbrouwers (1986) geeft meer gegevens en verdere literatuur. Uit de beschikbare gegevens kan niet meer opgemaakt worden dan dat de meeste emigranten, naar alle waarschijnlijkheid, over een slechts elementaire schoolkennis beschikten en dat ze het Nederlands slecht beheersten. Het is dan ook geen wonder dat de mensen met dezelfde streektalen probeerden bij elkaar te blijven en dat ze zich in herkomstgroepen organiseerden (Zie ook Swieringa 1985 blz. 35-36). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.6 SamenvattingDe elementen die invloed gehad hebben op de ontwikkeling van de talige kommunikatiemiddelen in de Verenigde Staten en die niet van individuele aard zijn, werden hiervoor afzonderlijk en beknopt besproken: de religieu- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ze groepering of wel geloofsinhoud en uitoefening van de godsdienst, de economische situatie, de ontwikkeling, de thuistaal. Deze elementen hangen in meer dan één opzicht samen. Maar het leven van de immigranten werd ook bepaald door hun eigen karakter, hun beroep, de samenstelling van het gezin (leeftijd bij emigreren, aantal en leeftijd van de kinderen, aantal generaties per gezin, enz.). Het gevolg hiervan is geweest dat elke emigrant en ieder van zijn nakomelingen hun eigen geschiedenis hebben gehad. En daarvan was weer het gevolg dat ieders taalgebruik, zoals dat later werd vastgelegd, eigen verschijnselen vertoonde. Dit verklaart dat het materiaal, dat in 1966 werd verzameld, zich slecht leende voor kwantitatieve vergelijkingen bij een indeling volgens niet-linguïstische variabelen, maar dat in de eerste plaats andere vragen gesteld moesten worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2 Tussen emigratie en immigratieDe vergelijking van Nederland en Amerika, op basis van brieven en literatuur, viel voor velen ten gunste van het laatste land uit. Menigeen was bereid alles te doorstaan om dat land van belofte te bereiken. Amerika gold in de 19e eeuw als het land van de onbegrensde mogelijkheden, dat echter buiten de wereld scheen te liggen; de reis erheen vergde een vaarwel dat veel had van een sterfbed (Lucas 1955b, II blz. 29). Door de heersende klassen in Europa werden deze ‘onbegrensde’ mogelijkheden echter negatief beoordeeld. Een indruk van de negatieve opvatting geven de brieven van Wormser, samen met andere brieven uitgegeven door Stellingwerff (1975). Maar anderen dachten er positief over; de belangrijkste positieve elementen waren dat er land in overvloed was, dat het land dus goedkoop was, dat er behoefte was aan arbeidskrachten, die daarom goed betaald werden, dat er geen standen waren, weinig belasting en weinig ambtenarij. Onder ‘alles doorstaan’ viel, naast afscheid nemen van het oude, de reis over de oceaan, waarover niemand zich enige illusie gemaakt zal hebben. Hendrick Barendregt, die in 1846 naar New Orleans reisde, schreef: ‘De zeereis heeft veel in, nimmer had ik kunnen denken dat zoo een groot schip zoo verschrikkelijk door de golven geslingerd kon worden. Menigmaal is het gebeurd, dat ik geen kans zach om zonder te vallen van de eene plaats tot de ander over te steken op een afstand van 4 a 5 voet. Buitengewoon heeft de Heere mijn gesterkt, van 180 passagiers zijn er mogelijk 10 die niet zeeziek geweest hebben, waarvan ik nog het beste present ben gebleven. Opeens gebeurde het dat er een golf door het groot luik sloeg, ik doornat en mijn vrouw die reeds op bed lag stortte ook tegelijk onder. Hoewel ik in alles zeer bestendig bleef, dacht ik toen onder het water te moeten beswijken, doch de Heere schikte alles na dien ten besten. Op de zee hebben wij niets bijzonders vernomen, 8 vrouwen hebben onder de weg gebaard, zonder hulp van eenig vroeddocter of vrouw. 2 kinderen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarvan zijn overleden, met nog 2 andere kinderen en een oude vrouw, dus 5 overledenen’ (Brinks 1978 blz. 12). Jaren later was het niet beter. W.H. de Lange uit Deventer schrijft in 1873: ‘Het voedsel was zeer slecht. 12 dagen hebben wij beschimmeld brood gehad en in de maand july kregen we slechte aardappelen met zuurkool of erwtensoep, beide met bedorven Amerikaans spek. Hierbij kwam dat mij een pak goed in Rotterdam ontstolen was, waarin al onze levensmiddelen en andere artikelen waren, die we eerst misten bij het afvaren, zodat er geen gelegenheid meer was om nog wat te kopen, derhalve hebben wij volkomen armoede geleden, dus met recht door een zuren appel moeten bijten om bij een zoeten te komen’ (Brinks 1978 blz. 17). Van Hinte vat de ellende van de reis samen in een enkele alinea die boekdelen spreekt: ‘Wanneer men thans nog leest van de afpersingen waaraan de landverhuizers waren blootgesteld zoowel van de zijde der cargadoors en reeders, als van den kapitein en bemanning, hoe zij als vee werden geborgen en behandeld, weken lang leefden in veel te kleine ruimten, waar zelfs behoorlijke slaapplaatsen ontbraken, hoe zij gebrek leden door de door tegenwind te langen duur der reis, hoe daardoor allerlei ziekten uitbraken en ten slotte velen bezweken, dan vraagt men zich af, hoe dat alles mogelijk is geweest’ (1928, I blz. 110; 1985 blz. 103). Ondanks dit alles gingen er honderden en duizenden. Ze trotseerden het verlies van wat vertrouwd was, ze trotseerden de gevaren en verschrikkingen van de overtocht; het beloofde land aan de overzijde van de oceaan moet bij vergelijking ver uitgestoken hebben boven de realiteit van het eigen vaderland. Wat namen ze mee? Vrijwel geen materiëel bezit; wat ze bezaten aan huisraad moesten ze verkopen, zowel omdat ze het niet mee konden nemen als omdat ze het geld dat de verkoop opbracht nodig hadden voor hun overtocht. Ze namen wat kleren en gereedschappen mee en wat eten voor onderweg. Maar velen namen ook hun geloof mee, hun overtuiging dat dit het goede geloof was, verder meestal hun gezin en soms nog andere familieleden. Ze waren er dus zeker van dat ze hun familieleven in het nieuwe land zouden kunnen voortzetten zoals ze dat in Nederland gewend waren. En over de taal die ze daar zouden gebruiken, hebben ze waarschijnlijk niet nagedacht. Velen waren nooit verder geweest dan hun eigen streek, waar ieder hun streektaal verstond. De eigen streek was een gebiedje met een middellijn van 8 à 10 kilometer in de tijd dat men liep om zich te verplaatsen, en reizen, per trekschuit of paard en wagen, iets heel bijzonders was (Goeman 1984 blz. 12). Dat ze elkaar niet zouden kunnen verstaan is waarschijnlijk nooit bij de landverhuizers opgekomen, in ieder geval was dit probleem onbelangrijk vergeleken bij de vele andere. In de berichten over de reis komt nooit tot uiting dat er een taalprobleem geweest is. Maar toen ze eenmaal in de nieuwe wereld waren, bleek het wel, zoals uit het citaat van Jacob den Herder (zie 1.1.5) duidelijk geworden zal zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hebben de emigranten iets geweten van de ervaringen van de eerste landverhuizers? Zonder twijfel wel; er zijn voldoende verhalen over de moeilijke omstandigheden van de reis in brieven bewaard, brieven die verstuurd werden aan familie en vrienden en die ook aangekomen zijn. En dat zijn geen klaagliederen, waarbij men kan denken dat er overdreven werd. Er worden feiten genoemd. Dat men zich hierdoor niet heeft laten weerhouden van de emigratie zal wel vooral verklaard moeten worden uit het feit dat de mensen de situatie in Nederland als zo beangstigend ervoeren, dat ze graag bereid waren een paar weken ellende te doorstaan om meer zekerheid te krijgen. Er zijn meer verhalen over de ellende van de reis dan over de moeilijkheden na aankomst in Amerika. A.N. Wormser, die in zijn brieven lange reisbeschrijvingen stuurde aan zijn broer, geeft daarvoor deze verklaring: ‘...de gedachte die men zich van Amerika in Holland vormt is hemelsbreed verschillend van het geen werkelijk is, van daar dat van de 100 Landverhuizers 99 zich in hun schoone verwachtingen bedrogen vinden, velen zouden terug keeren, doch de eene heeft geen geld, een tweede schaamt zich van terug te gaan, en een derde ziet op tegen de moeijelijke reize om die weder op nieuw te maken. Zelfs de Overijsselsche boeren die gewoon zijn zich in hun drek te wentelen valt het tegen, wij redeneeren te veel uit een Hollandsch oogpunt’ (Stellingwerff 1975 blz. 160). Wormser was niet alleen Hollander, maar ook een welgestelde stedeling, hij was in Amsterdam geboren en woonde daar totdat hij emigreerde. Hij ging in 1848, maar keerde het volgende jaar al weer naar Nederland terug. Op 20 februari 1849 schrijft hij aan zijn broer dat deze maar geen ruchtbaarheid aan zijn brieven moet geven, want ‘dan zouden wij maar in een ootje loopen’. En even verder in dezelfde brief wordt duidelijk hoe teleurstellend zijn verblijf in Amerika is geweest: ‘...ik moet u nog altijd toeroepen, kom niet.... Ik ben op het oogenblik van een ordentelijk gezeten burger, nog minder dan sjouwerman geworden. Sommige mensen zullen dat aan onzen eigen dwaasheid toeschrijven, en misschien hebben zij geen ongelijk. Wij stelden meer vertrouwen in onze vrienden dan zij verdienden. Ik wil juist allen niet van misleiding beschuldigen. Ik geloof dat er ook zijn die het uit onkunde gedaan hebben, want hoevele menschen worden er niet gevonden die schier geen oordeel of kunde bezitten, en zelfs de dieren in domheid niets toegeven. Doch de meeste brieven worden geschreven om familie en vrienden te misleiden om hun naar herwaarts heen te lokken’ (Stellingwerff 1975 blz 206). Misschien had Wormser ten dele gelijk; hij was in Nederland het leven niet gewend dat hij in Amerika moest leiden; lichamelijk was hij er waarschijnlijk niet tegen opgewassen. Velen die het in Nederland slecht was gegaan, bereikten met hard werken en vele ontberingen enige welvaart en aan vele anderen lukte het niet. Maar hoevelen van hen hebben kunnen schrijven? Er was zoveel voor nodig: de vaardigheid zelf, en dan nog geld voor schrijfbehoeften en porto. Dit zijn in het midden van de vorige eeuw groter barrières geweest dan we ons nu kunnen voorstellen. En sommigen die wel schre- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ven, waren zo veel van hun Nederlands vergeten, dat hun brieven verkeerd begrepen werden. Een voorbeeld ervan is de volgende brief van N. Wijfel, die in 1855 was geëmigreerd: ‘Waarde Ouders, De arme ouders hebben hieruit opgemaakt dat hij bedelend door het land trok, met een stok gewapend, en dat hij twee vrouwen had, ondanks het feit dat zijn eigen Anna op hem zat te wachten (Lucas 1955a blz. 587). Pas bij de herdenking van de vestiging, jaren later, werden de herinneringen, de goede en de kwade, opgeschreven. Van de kwade herinneringen van de begintijd had men afstand kunnen nemen door de positieverbetering. Die herinneringen zouden indertijd wel afschrikwekkend gewerkt hebben. Egbert Frederiks schrijft in 1881 over de slechte en vochtige zomer van 1847, toen men ziek was door de slechte omstandigheden, er geen dokter was, geen hulp en geen verzorging. ‘Maar zijn we dan daarom hier gebracht, om in deze woestijn te sterven, waren dan in het oude vaderland geen kerkhoven? Ach! waren we er toch maar gebleven! De sterfte was groot, de begrafenis kon soms niet eens welvoeglijk geschieden. Er zijn ouders geweest, die hunne kinderen eigenhandig hebben moeten begraven’ (Lucas 1955b, I blz. 60). Dit zou menigeen die wilde emigreren wel hebben doen aarzelen. En er is nog een andere reden die doet vermoeden, dat Wormser meer gelijk had dan uit de schriftelijke bronnen blijkt. Toen wij namelijk bij ons onderzoek vroegen naar verhalen van ouders en grootouders over het leven in de kolonies in de eerste tijd na aankomst, bleek dat maar weinigen van onze proefpersonen dergelijke verhalen gehoord hadden. Er zijn veel redenen om verhalen over ellende niet aan de eigen kinderen en kleinkinderen te vertellen, als die ellende overwonnen is. Even opvallend was echter, dat juist de nakomelingen van de immigranten uit het midden van de vorige eeuw zich Nederland voorstelden als een armzalig, bijna achterlijk land. Dit moet een indruk zijn die vroeger is ingeprent en die nooit gekorrigeerd is geworden. Hoe de verhoudingen tussen teleurgestelden en geslaagden hebben gelegen, is niet meer na te gaan. Ook onder latere immigranten komen beide soorten voor. Maar het staat vast dat honderden en duizenden de reis aanvaard hebben en in ieder geval een beter leven kregen dan ze in Nederland gewend waren. En zij hebben allen geweten hoe moeilijk de reis was, want de berichten daarover zijn maar heel zelden gunstig. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3 De nederzettingen tussen 1847 en 1897De elementen die in 1.1.1 tot 1.1.5 genoemd zijn, hebben mede invloed gehad op taalverlies, taalbehoud, taalbederf en diglossie; ze hebben zo samengewerkt dat het niet mogelijk is de uitwerking van elk element afzonderlijk te herkennen. Bij elk element is sprake van een meer of minder, van een zwaarder accent hier, een lichter daar. Het beeld van de taalontwikkeling wordt als gevolg van individuele verschillen nog meer gecompliceerd (zie 1.1.6). De nadruk moet daarbij gelegd worden op de thuistaal, en ook die is sterk individueel bepaald, maar bovendien in hoge mate afhankelijk van de gezinssamenstelling. Tegen de oudste generatie, de eerste-generatie-emigranten, bleven de gezinsleden vaak de oorspronkelijke thuistaal spreken. Vooral als deze oud werden, als dus een gezin uit drie of soms wel vier generaties bestond, kwam dit vaak aan de oorspronkelijke thuistaal ten goede. Belangrijk hiervoor is ook de thuistaal van echtelieden; als de thuistaal van een van beiden Engels was, werd snel overgegaan op deze taal van het nieuwe land. En kinderloosheid was vaak een verschijnsel dat de thuistaal beschermde; zodra het eerste kind naar school ging en daar dus Engels leerde, gingen de ouders meestal op deze taal over. Ze leerden het van hun kind of ze gingen met het kind mee om het niet in verwarring te brengen. Deze elementen worden verder uitgewerkt in hoofdstuk 4; in de hier volgende paragrafen wordt eerst een algemene indruk gegeven van de belangrijkste elementen die van invloed geweest zijn op de taalontwikkeling en de taalverschijnselen in de eerste halve eeuw. Deze elementen zijn het samenwonen in groepen van dezelfde herkomst, de religieuze groepering, de economische situatie, het onderwijs en de amerikanisering. Deze onderwerpen zijn in de literatuur uitvoerig behandeld, met name in Van Hinte (1928; 1985). Tussen de drie belangrijkste vestigingen uit het midden van de 19e eeuw zijn verschillen ontstaan, die in de loop der jaren verzwakt zijn, maar die ook nu nog zijn op te merken (zie 1.1.1-1.1.5). Het karakter van de vestigingen in Michigan werd bepaald door het feit dat het merendeel van de kolonisten bestond uit Afgescheidenen en Hervormden die zich bij hen hadden aangesloten; velen kwamen van de noordoostelijke provincies in Nederland, vooral van de zandgronden. Ze hoorden tot de economisch zwakkere groepen en hadden weinig belangstelling voor onderwijs. Deze zwakke belangstelling is heel goed te verklaren uit het verleden in het vaderland. De vestigingen in Iowa onderscheidden zich van die in Michigan vooral door de grotere ontwikkeling van de immigranten en de betere economische situatie. De immigranten kwamen voor een deel uit het middenwesten van Nederland. De belangstelling voor onderwijs was ook hier niet groot, de amerikanisering verliep er iets sneller dan in Michigan, doordat men zich minder isoleerde van medeburgers van andere herkomst. Volgens Van Hinte (1928, I blz. 304/305; 1985 blz. 287-288) had men in Iowa meer belangstelling voor aardse zaken en men was er verdraagzamer; Mulder noemde het ‘more secular’ (zie 1.1.3). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De schutterskoning van 1965.
Hollandtown Wisc. De Rooms-Katholieke vestigingen in Wisconsin waren vooral anders door het verschil in geloofsrichting. De economische positie was zwak; de immigranten waren voor het merendeel ambachtslieden en boeren, en onder hen was het hoogste percentage mingegoeden, nl. 69% (Stokvis 1985 blz. 80). Hier bestonden vanaf het begin parochiescholen, niet voor de handhaving van het Nederlands karakter, maar voor de godsdienst. De Amerikaanse districtsscholen waren protestants van karakter, de immigranten waren dus wel verplicht hun eigen scholen te stichten. Deze waren erg internationaal, omdat in de vestigingen naast Nederlanders ook Ieren, Fransen en Duitsers woonden. Pater Van den Broek preekte zowel in het Engels, Frans en Duits als in het Nederlands. Door deze internationale samenstelling verliep de amerikanisering hier vrij snel. In deze omgeving was alleen het dorp Hollandtown helemaal Nederlands (Lucas 1955a blz. 220). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Amerika is de religieuze groepering veel belangrijker geweest voor het groepsbesef dan het gemeenschappelijke vaderland. ‘It is a curious fact that the Hollanders in this country do not feel drawn to each other as Dutchmen, but only as members of the same denomination. The bond between them is not the common fatherland, but the language in which they pray to God’ (Barnouw 1969 blz. 93). (Het is een merkwaardig verschijnsel dat de Nederlanders in dit land zich niet tot elkaar aangetrokken voelen als Nederlanders, maar alleen als leden van dezelfde religieuze groepering. De band tussen hen wordt niet gevormd door het gemeenschappelijke vaderland, maar door de taal waarin ze tot God bidden). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3.1 Groei in de tweede helft van de 19e eeuwDe ontwikkeling van de vestigingen in de tweede helft van de 19e eeuw was ten dele een geleidelijke uitbouw van wat de eerste groepen tot stand hadden gebracht. Toen de emigratiestroom eenmaal op gang gekomen was ging deze door, sterker wordend in tijden van crisis, afnemend in de jaren dat het in Europa beter ging. De motieven voor emigratie waren nog wel hereniging met reeds eerder geëmigreerde familieleden, maar ze waren hoofdzakelijk toch van economische aard. Er gingen er veel meer, de aantallen namen toe. Daarvoor was meer dan één reden.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We weten tegenwoordig veel meer over de aantallen immigranten en van hun omstandigheden (Voor een overzicht ervan verwijzen we naar Stokvis 1985; Swierenga 1985). Deze latere immigratie heeft het karakter van de Nederlandse vestigingen in Amerika vanzelfsprekend beïnvloed en de werking van de eerder genoemde faktoren gewijzigd. Doordat economische motieven hoofdzaak werden, kwamen de ideële en religieuze elementen op de achtergrond. Toen de weg eenmaal gebaand was, vertrokken vaker individuele emigranten of kleine groepen uit Nederland, die zich niet aansloten bij de vroegere immigranten, maar na aankomst in Amerika hun eigen weg zochten en vaak vonden. Na 1893 neemt de emigrantenstroom af. Het bebouwbare land in Amerika is op, de omvang van de landbouwbedrijven wordt kleiner, omdat verdere uitbreiding onmogelijk is. De Amerikaanse arbeiders die ook om deze reden niet meer naar het westen konden uitwijken, zien de immigranten meer en meer als konkurrenten. Ondanks of misschien juist door deze voortdurende toevloed van nieuwe immigranten begint de band met het vaderland te knellen. Immigranten van de eerste generatie hebben ouders, broers, zusters en andere familieleden en vrienden achtergelaten; ook als ze geen positieve gevoelens voor het vaderland zelf meer hadden, waren die gevoelens er meestal wel voor hen die achtergebleven waren. Ze werden voortdurend aan hun herkomst herinnerd door de taal die de nieuwaangekomenen spraken, door de verhalen over het vaderland; en in hun eigen omgeving werd de band stevig vastgehouden door het taalgebruik in de kerk, met medeïmmigranten enz. Hun kinderen leerden Engels, maar hadden weinig moeite met het Nederlands doordat de thuistaal, in veel gevallen een dialekt van Nederlandse bodem, zich geleidelijk aan ontwikkelde in de richting van een algemener Nederlands, ter onderlinge kommunikatie. De derde generatie had het moeilijker. Deze kinderen spraken Engels op school en met vrienden en vriendinnen van andere herkomst, ze begrepen de taal van hun ouders en grootouders onvoldoende. Maar erger was waarschijnlijk dat ze geen enkele binding meer hadden met dat land van hun ouders, waarover ze in de regel weinig goeds gehoord zullen hebben. Alleen degenen die onaangename herinneringen hadden, waren immers weggegaan. Het is te begrijpen dat ze het land van hun ouders en grootouders veel heftiger afwezen dan ze gedaan zouden hebben als hun oudere familieleden meer bereid geweest waren zich in de nieuwe maatschappij te integreren. Vooral deze derde generatie was zonder thuis. Ze wilden Amerikanen zijn, maar ze waren het niet. Ze moesten mee naar de ‘Hollandse kerk’, waar ze niets van de preek verstonden. Hun ouders en grootouders praatten een taal waar ze weinig of niets van begrepen en ze voelden zich buitengesloten. De kerkelijke bepalingen verboden ze allerlei vertier waaraan hun Amerikaanse vrienden deel hadden. Enz. Volgens Mulder (1947 blz. 268/269) hebben de kinderen van de immigranten neergekeken op de taal die hun ouders gebruikten. Dat is heel goed | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogelijk, want weinigen zullen Nederlands gesproken hebben, het Nederlands dat als taal van kerk en school zeker een hogere status had dan de streektalen. Daarbij kwam de noodzaak van een algemeen kommunikatie-middel, waarvoor wel het Nederlands, maar geen enkele streektaal bruikbaar was. Maar Mulder vertelt ook dat de sprekers van de verschillende dialekten de spot dreven met elkaars taal, dat Groningers en Gelderlanders elkaar uitjouwden. Noch in de literatuur, noch in de gesprekken die we in de Verenigde Staten gevoerd hebben met nakomelingen die Nederlands, Fries of een dialekt spraken, wordt dit vermeld. Geen van onze informanten heeft verteld dat hij of zij op school door de medeleerlingen bespot werd om zijn dialekt. Dat is echter geen reden om te twijfelen aan de juistheid van Mulder's mededeling; hetzelfde gebeurde ook in Nederland in de vorige eeuw en het gebeurt nog steeds. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3.2 Ontwikkeling en onderwijsDe geschiedenis van de taalpolitiek, vooral in de eerste halve eeuw, maar ook later, is zo belangrijk geweest voor de ontwikkeling van het taalgebruik onder de immigranten, dat deze in een afzonderlijk hoofdstuk behandeld zal worden. We noemen dit nu, in deze tijd, taalpolitiek, maar wat er, vooral in de eerste decennia gebeurde in kerk en school met de talige kommunikatiemiddelen, was eerder een toevallig gevolg van op elkaar inwerkende krachten dan van bewust richting-kiezen. Er waren leiders die het belang van goed onderwijs, ook in de taal van het nieuwe land, inzagen, vooral met het oog op de noodzakelijke integratie, maar de meerderheid van de immigranten had er geen belangstelling voor. Vooral in de eerste zware jaren hadden hun kinderen wel wat beters te doen dan op de schoolbanken zitten, meenden ze. De belangstelling voor kranten was in het nieuwe land even gering als die in het vaderland geweest was. Het wantrouwen dat men daar aan de dag had gelegd voor de informatie van de pers, die als officiële informatie werd beschouwd, bleef in het nieuwe land nawerken. Maar we moeten ook niet vergeten dat maar bitter weinig mensen in die tijd goed genoeg konden lezen. En ook hadden maar weinig mensen voldoende geld om zich de weelde van een abonnement te kunnen permitteren. Het woord taalpolitiek is het meest van toepassing op het belangrijkste element in de taalontwikkeling, het taalgebruik in kerk en godsdienstonderwijs. In tegenstelling tot het taalgebruik in de gezinnen, was de daar gebruikte taal het officiële middel tot kontakt; de emoties achter de strijd om en tegen het Nederlands zijn te vergelijken met die van onze tijd: gevoelens van eigenwaarde en eigen identiteit. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3.3 De taal in deze periodeToen er in 1897 plannen gemaakt werden voor het halve-eeuwfeest van de immigratie, stelden de organisatoren vast dat veel kolonisten hun eigen identiteit hadden gehandhaafd en trekken uit het vaderland behouden hadden, terwijl ze toch volledig geïntegreerd waren in het Amerikaanse leven. Rieks Bouws, die in 1881 zijn herinneringen opschreef, geeft daarvan een levendig beeld; in enkele bladzijden is zowel de noodzaak tot integratie als de behoefte aan het terugvallen op de oude waarden zo beschreven dat daardoor veel duidelijk wordt van de latere ontwikkeling: ‘Nadat we te Allegan den eersten nacht bij vrienden overgebleven waren, vervolgden we den volgenden dag onze reis, want wellicht moesten we nog tien, twintig, ja dertig mijlen verder eer wij hopen konden te slagen een dienst te krijgen. Dat was waarlijk een moeilijke tocht. Niemand van ons verstond iets van de taal die hier werd gesproken. Alleen konden we door het vertoonen van het adres op een brief en met bijvoeging:’ Road Kalamazoo?’ naar den weg vragen, en verstonden dan het Amerikaanse ‘Yes’ of ‘No’, om te weten of wij nog in de rechte koers liepen, doch wij hielden moed en werkelijk ging het alles goed. De Heere heeft kennelijk voor ons gezorgd en door ons, voor onze ouders, die wij al spoedig tot grooten steun mochten wezen. Mij gelukte het eenen dienst te krijgen, een ander wat verder op naar Kalamazoo, een ander in de omstreken dier plaats, een der meisjes in Kalamazoo zelf, en weldra waren wij allen geplaatst, de eene hier, de andere daar, mijlen van elkander, allen bij Amerikanen, zoodat wij geen enkel Hollandsch woord meer hoorden. Wat die menschen met elkaar spraken daar verstonden wij niets van, en als zij dan tot ons spraken, begrepen wij het evenmin en konden geen antwoord teruggeven. Gij kunt begrijpen welk een leven dat in den beginne voor ons was en welk een harde leerschool wij door moesten. Men moest ons alles met wijzen en voordoen verduiden, maar de menschen waren geschikt. Zij deden dit gaarne en hielpen ons voort zooveel zij konden. Spoedig leerden wij eenige Engelsche woorden uit het dagelijksch gebruik spreken, en de namen der dingen kennen die dagelijksch voorkwamen, zoodat het bij het werk al spoedig begon te gaan. Maar toch daar wij tot een voortdurend zwijgen veroordeeld waren, dewijl wij wisten dat men ons niet verstaan kon, o!, dat was een penitentie! Welk een vreugde en welk een genot als het ons trof dat wij eenen Hollandschen jongen ontmoetten, zooals soms gebeurde dat iemand dien weg langs kwam, of als wij Zondags eens met twee of meer bij elkander konden komen... Als men zoo een week of zes of acht had doorgeworsteld, begon men, ook al naardat men vatbaar was, het wat gemakkelijker te krijgen met de taal en wat te gewennen aan het volk en dien toestand. Na dus, vier, vijf of zes maanden gediend te hebben, ging men dan wel eens weer naar huis om zijn ouders eens een bezoek te brengen... Na eenige dagen of weken te huis vertoefd te hebben, namen wij opnieuw onze nu weer wat verstelde kleer- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bundels aan den stok en gingen weer denzelfden weg op, doch niet altijd weer naar denzelfden plaats... Zoo hebben wij dat 4 à 5 jaar volgehouden, dat wij meest onder de Amerikanen dienstbaar waren. Het taalprobleem wordt door veel schrijvers telkens weer op andere wijze aangeroerd. Arend Jan Brusse, die in 1846 van Arnhem naar Milwaukee was geëmigreerd, schreef later zijn herinneringen op in het Engels: ‘There we were, strangers in a strange land; we understood nobody, and nobody understood us’ (Daar waren we, vreemdelingen in een vreemd land; we verstonden niemand en niemand verstond ons) (Lucas 1955b, I blz. 46). Gelukkig kon hij zich een beetje met Duits redden en kwam zo waar hij wilde wezen. En Egbert Frederiks, die in 1846 met Van Raalte uit Noord-Barge in Drenthe emigreerde, herinnert zich in 1881 dat de kleding van hun groep veel bekijks trok. ‘Gelukkig konden we niet verstaan wat men al van ons zeide, maar ongelukkig konden wij ons niet doen verstaan om iets te koopen, zoodat het groote moeite baarde met alles klaar te komen’ (Lucas 1955b, I blz. 56). Het is geen wonder dat men door deze ervaringen besefte, dat het zaak was zo spoedig mogelijk Engels te leren. Hendrik Barendregt, die in 1846 emigreerde om poolshoogte te nemen, schreef uit St. Louis, onderweg naar Pella, een brief aan Scholte, waarin hij hierop de aandacht vestigt: ‘Die goed Engelsch kan, bezit eenen rijkdom, wanneer hij uit Holland naar hier overkomt, ik kan dus een ieder niet genoeg aanraden om toch de Engelsche taal te leeren’ (Lucas 1955b, II blz. 40). Een aantal immigranten moet zich deze waarschuwingen ter harte genomen hebben. Abraham Stegeman die in 1857 in Nieuw-Groningen geboren werd en in 1883 als predikant werd beroepen, schrijft in 1897: ‘Eene bijzonderheid dient hier aangemerkt te worden, n.l. dat er een zeer nauwkeurig geschreven kontrakt gemaakt werd tusschen de Board en de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aannemers. Men wist reeds toen, in het jaar 1853, op wettige wijze en in de Engelsche taal zaken te doen’ (Lucas 1955b, I blz. 155).Het is opvallend, vooral in de door Lucas gepubliceerde herinneringen en brieven, dat het aantal woorden dat aan het Engels ontleend is, zo klein is. Uit de herinneringen van de immigranten die aan het einde van de vorige eeuw terugkeken op het verleden, blijkt duidelijk dat zich geleidelijk aan een vorm van diglossie ontwikkelde. Het hiervoor gegeven citaat is daarvan een eerste aanwijzing. Het Engels werd de taal van het kontakt met vreemdelingen, de streektaal was thuistaal, de kerktaal werd gebruikt voor zaken die de godsdienst betroffen. Maar welke taal diende als kommunikatiemiddel tussen immigranten uit verschillende delen van Nederland? Uit het citaat van Den Herder (1.1.5) is duidelijk dat velen elkander niet konden verstaan en er kan ook uit opgemaakt worden dat het Engels soms als lingua franca tussen Nederlanders fungeerde. In de eerste jaren na de immigratie was dat waarschijnlijk ternauwernood nodig, omdat men zich vestigde in groepen uit dezelfde streek in Nederland en de dorpen daarnaar ook vernoemde. Ds. Van der Meulen stichtte met de Zeeuwen die met hem geïmmigreerd waren het dorp Zeeland, Ds. Bolks uit Overijssel stichtte Overisel. Andere homogene vestigingen waren Drenthe en Vriesland; in Graafschap woonden immigranten uit de Graafschap Bentheim. De Groningers vestigden zich in Muskegon en ook in Grand Rapids woonden ze nog in het einde van de 19e eeuw bij elkaar (Lucas 1955a blz. 271/272). In Wisconsin woon-
Plaatsnaambord Overisel Mich.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plaatsnaambord Friesland Wisc.
den immigranten uit dezelfde streek in Nederland eveneens bij elkaar; in Alto hadden zich hoofdzakelijk Gelderlanders gevestigd, in Friesland Friezen. Hier sprak vrijwel iedereen in 1928 nog Fries, naast Nederlands. In 1945 was het Nederlands er verdwenen, het Fries had zich als thuistaal nog kunnen handhaven (Lucas 1955a blz. 591). In de nederzettingen in Wisconsin en Iowa bleef dat streekkarakter nog lang overheersen, in het dicht bevolkte Michigan, waar de dorpen Holland en Zeeland uitgroeiden tot steden, veroorzaakten verhuizingen en huwelijken een sterkere vermenging van verschillende streken, ook al bleef er een voorkeur voor eigen identiteit. Doordat men probeerde zich in taal aan elkaar aan te passen ontstonden varianten van Nederlands, met verschillende regionale kleuren, afhankelijk van de herkomst van de spreker. Bij deze groei naar elkaar toe heeft de kerk een belangrijke rol gespeeld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ondanks het feit dat de classis van Holland in Michigan zich vrij spoedig na de vestiging aansloot bij de Reformed Church van Amerika, bleef deze los van de Engelssprekende classis in Michigan die in 1841 was ingesteld. Deze aansluiting bij de Reformed Church heeft zowel de integratie als de handhaving van eigen Nederlands karakter bevorderd. Voor de ontwikkeling van het Nederlands is het onderwijs, zoals dat van de kerk uitging, bijzonder belangrijk geweest, voor de handhaving ervan vooral het behoud van het Nederlands als taal van kerk en Bijbel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.4 De twintigste eeuwHoewel het begin van het laatste decennium van de negentiende eeuw als een keerpunt beschouwd kan worden, als gevolg van het opraken van de grond en de ontwikkeling van Amerika tot een industriestaat, hadden de veranderingen toch een geleidelijk karakter doordat de immigratie doorging. In de jaren 1903 tot 1914 was er zelfs nog een immigratiegolf (Stokvis 1985 blz. 79). Aan de immigratie werden pas echte beperkingen gesteld in en na de eerste wereldoorlog, in 1917, 1921 en 1924. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.4.1 Oorzaken en gevolgen van snellere amerikaniseringIn deze oorlog nam het nationalisme in Amerika sterk toe en de tegenstelling tussen autochtonen en vreemdelingen werd merkbaar. Niet alleen in Duitsland beschouwde men het Nederlands als een Duits dialekt, ook in Amerika was dat het geval; dat is voorstelbaar als men bedenkt dat de immigranten uit het oosten van Nederland vrijwel dezelfde dialekten spraken als de Bentheimers en andere Duitse immigranten die uit het gebied ten oosten van de Nederlandse grens afkomstig waren. Maar ook voor het Nederlands en de in Nederland westelijker gesproken dialekten bleek dat oude misverstand nog steeds te bestaan; sommige Duitsers geloven het zelfs nu nog, meer dan een halve eeuw later. Het gevolg van deze gelijkstelling van Nederlands en Duits was dat in Iowa een tijd lang in de kerk wel Nederlands gebruikt mocht worden, maar alleen samen met een vertaling in het Engels. Een andere oorzaak voor het zichtbaar worden van die tegenstelling was dat veel immigranten welvarender geworden waren dan hun Amerikaanse buren. De tegenstelling openbaarde zich vooral in Iowa waar de zeer welvarende boeren van Nederlandse origine land kochten, vaak tegen hoge prijs, van Amerikaanse buren, die dan naar elders verhuisden. Zowel in de omgeving van Pella als in Sioux County bezaten de Nederlanders grote stukken aaneengesloten land, door aankoop van Amerikanen en door penetratie in andere immigrantengroepen van Europese herkomst. In 1909 werd in een krant, die in Des Moines Iowa verscheen, een artikel afgedrukt met de volgende kop: ‘Hollanders are the Boys. They buy up overflow Land and are getting rich’. In het artikel werd vermeld dat de boeren van Nederlandse ori- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gine jaarlijks duizenden acres grond kochten, ook minder goede grond vruchtbaar maakten en nooit weer verkochten (Van Hinte 1928, II blz. 321; 1985 blz. 753). In de oorlog werden de prijs van de grond en dus ook de huurprijzen zo hoog, dat menigeen gedwongen werd zijn land te verkopen en een ander middel van bestaan te zoeken. Dat betekende veelal naar de stad verhuizen om te proberen er als arbeider of middenstander zijn bestaan te vinden. Maar daar waren de lonen gedaald en het aantal beschikbare arbeidsplaatsen was er sterk verminderd. Hier in Iowa ontstonden toen ook wrijvingen tussen Amerikanen en immigranten van Nederlandse herkomst; voor zover bekend niet tussen immigrantengroepen onderling. Aanvankelijk waren de Nederlanders Duitsgezind en ze beschouwden zichzelf vaak niet als Amerikanen. Dit veroorzaakte een vreemdelingenhaat die door de afgunst op de grotere welvaart werd versterkt. Of de vreemdelingenhaat of de afgunst primair was, is niet uit te maken, maar het is waarschijnlijk dat de eerste er niet geweest zou zijn zonder de tweede. De al aanwezige afgunst werd nog aangewakkerd door het feit dat de prijzen van de landbouwprodukten door de oorlog stegen en daarmee werd de welvaart van de boeren nog groter. De geprikkeldheid openbaarde zich in het in brand steken van landbouwschuren, van een school in Sully en later van een in Peoria. In deze laatste plaats was de vreemdelingenhaat nog versterkt doordat te veel Nederlanders kans zagen zich aan de militaire dienst te onttrekken. Zelfs in 1919 werd er in New Sharon nog een schuur in brand gestoken (Van Hinte 1928, II blz. 329; 1985 blz. 763). Maar ook in Michigan, waar de welvaart minder groot was dan in Iowa, openbaarde zich in de oorlog een vreemdelingenhaat. Hier was een van de belangrijkste oorzaken dat de arbeiders van Nederlandse origine zelden lid waren van arbeidersbonden, dus niet deelnamen aan de strijd voor hogere lonen, en door te blijven werken tegen een lager loon deze strijd zelfs tegenwerkten. In het dagelijks leven had de amerikanisering zich op tal van gebieden voltrokken. In de bouw van woonhuizen en andere gebouwen had men zich gericht naar het Amerikaanse voorbeeld. Dat werd vanzelfsprekend bevorderd door de aanwezige bouwmaterialen en het klimaat. Ook bij de inrichting volgde men het Amerikaanse voorbeeld, mede door de algemene menselijke trek het voorbeeld van welvarender buren, wat de Amerikanen in de eerste decennia waren, te volgen. Ook in de voeding werd het Amerikaanse voorbeeld gevolgd, omdat de ingrediënten aanwezig waren en de samenstelling voor vele immigranten een zo grote luxe was, dat men zich maar al te graag naar dit voorbeeld voegde. Velen waren graag bereid geweest de Amerikaanse nationaliteit aan te nemen, met de rechten en plichten die dat met zich meebracht: kiezen en gekozen worden, en ook het vervullen van de militaire dienstplicht. Maar vooral deze dienstplicht heeft velen in gewetenskonflikt gebracht. Vele anderen hebben zich niet laten naturaliseren; in 1920 was niet meer dan 56% van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de immigranten van Nederlandse origine genaturaliseerd (Stokvis 1985 blz. 84). Was het hun bedoeling weer naar het vaderland terug te keren of vreesden ze de consequenties van de naturalisering? Of misschien meer een innerlijke onzekerheid, zoals Barnouw onder woorden brengt: ‘For these Americanized Dutchmen of the second, third, and fourth generation have a way of discussing the old mother country as if they pitied the man who was born there. They like to boast, indeed, of their Dutch descent and they swallow with relish the flatteries of the local papers which, not being run by Hollanders, see political gain in praising the solid Dutch traits of their constituency. But anybody coming from those parts is, in their eyes, a backward individual who needs help and advice in adjusting himself to the saner and more enlightened American standards’ (Barnouw 1969 blz. 92). (Want deze Nederlanders die Amerikaan geworden zijn, van de tweede, derde en vierde generatie, hebben een manier van praten over het oude moederland alsof ze medelijden hebben met de man die er geboren is. Ze houden er inderdaad van op te scheppen over hun Nederlandse afkomst en ze aanvaarden met plezier de vleierijen van de plaatselijke bladen, die als ze niet door Nederlanders gedreven worden, er politieke winst in zien de solide Nederlandse trekken van hun kiesdistrikt te prijzen. Maar ieder die er vandaan komt is in hun ogen een achterlijk individu die hulp en raad nodig heeft om zich aan te passen aan de verstandiger en meer verlichte Amerikaanse normen). Over de overgang van Nederlands op Engels, thuis en in kontakt met vreemdelingen om kommunikatieve redenen, in de kerk uiteindelijk ook, uit kerkelijk zelfbehoud, is al geschreven in 1.1.3 en 1.1.5. Hierover handelt hoofdstuk 3 uitvoeriger. Vooral de overgang op Engels in de kerk is geleidelijk gegaan. Nog ver in de twintigste eeuw werd Nederlands, hier en daar, van tijd tot tijd, in de kerk gebruikt; thuis sprak men Engels, Nederlands of een Nederlandse streektaal, afhankelijk van oorzaken waarop later verder wordt ingegaan. Het Engels van veel immigranten, soms nog tot in de derde generatie, is anders dan dat van de autochtonen; aan het Nederlands van allen is nog te horen uit welk deel van Nederland zijzelf of hun voorouders afkomstig zijn. Niet alleen in hun taal, ook in andere opzichten lijken de Nederlandse immigranten zich te onderscheiden van de hen omringende Amerikanen. Men krijgt de indruk dat de immigranten meer gehecht zijn aan hun geboorteen woonplaats, minder gauw bereid zijn hun land te verkopen en naar elders te trekken, minder bereid van woonplaats te veranderen. Deze indruk ontstaat doordat de oorspronkelijke immigratiecentra nog steeds bewoond worden door nakomelingen van de eerste immigranten. Dit blijkt vooral uit de achternamen, waarop we later nader ingaan. Uit het feit dat veel immigranten van Nederlandse origine of zeer gegoed of in ieder geval redelijk welvarend zijn, zou men kunnen opmaken dat ze spaarzamer zijn geweest en harder gewerkt hebben. Deze indruk wordt be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vestigd door de eerder genoemde vijandige handelingen uit de eerste wereldoorlog. Deze oorlog, die eerst de etnische tegenstellingen had verscherpt, versnelde ook de amerikanisering. Toen de Verenigde Staten in 1917 partij koos, beseften de immigranten dat ze, met het land waar ze woonden, ook partij waren in het konflikt, dat ze met dit land dat zich aan de zijde van Engeland, Frankrijk en Rusland tegen Duitsland had verklaard, vijanden van Duitsland waren en bereid moesten zijn in het Amerikaanse leger tegen de Duitsers en hun bondgenoten te vechten. Dat was voor veel Duitsgezinde Nederlanders een schok, het zal veel moeilijker te verwerken geweest zijn voor immigranten van Duitse herkomst. Deze immigranten, de ‘nieuwe Amerikanen’, moesten kiezen tussen hun oude vaderland en de loyaliteit aan het nieuwe. In de loop van de tijd werd het bewustzijn van de Nederlandse herkomst zwakker. Bij het begin van de tweede wereldoorlog reageerden de immigranten anders op de gebeurtenissen dan ze in de Boerenoorlog en de eerste wereldoorlog gedaan hadden (DeJong 1975 blz. 210) .
Ondanks bovengenoemde ontwikkelingen is onder veel immigranten en hun nakomelingen het bewustzijn van hun herkomst levend gebleven. Velen hebben kontakt met verwanten in het geboorteland gehouden door brieven en wederzijdse bezoeken. Voor anderen was dat onmogelijk door het ontbreken van relaties en van voldoende geld. Maar er waren er ook die van hun ouders en grootouders zo'n negatief beeld van Nederland meegekregen hadden, dat ze zich er wel voor zouden wachten naar dat land terug te gaan. Het stereotiepe beeld van Nederland - molens, klompen, kaas en tulpen - heeft gemaakt dat veel Amerikanen nog niet weten dat Nederland een moderne staat is, met veel wat Amerika ook heeft, zoals wolkenkrabbers, ingewikkelde ongelijkvloerse kruisingen, geruite overhemden, hamburgers, enz. Dat veel Amerikanen dat oude beeld nog niet hebben kunnen vervangen door een ander wordt ook veroorzaakt door de toeristenreklame. De Amerikaan die Nederland kort bezoekt gaat naar de Keukenhof en ziet er de tulpen, naar Volendam en ziet er de meisjes in klederdracht. Maar omgekeerd bestaan ook verkeerde stereotiepe voorstellingen, zoals overal over elk ‘buitenland’. Als het bewustzijn van het land van herkomst bij immigranten van Nederlandse origine zwak is, is dat meer de schuld van Nederland dan van hen. Ze verlieten Nederland om het beter te krijgen en Nederland heeft hen nooit gevraagd eens te komen zien dat het ook daar goed leven is; het grootste nadeel van het kleine Nederland is misschien wel dat het, in vergelijking met Amerika, zo overvol is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.4.2 Amerikanisering en taalgedragDe bronnen vermelden al enkele jaren na de immigratie konflikten tussen ouderen en jongeren, en het aantal ervan nam meer en meer toe. Deze kon- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
flikten ontstonden over geloofskwesties (Van Hinte 1928, I blz. 431; 1985 blz. 403), over taalkwesties en andere zaken. Tot ongeveer 1885 legden vooral in Michigan de ouderen zoveel nadruk op het Nederlandse karakter van de samenleving, dat er wel moeilijkheden moesten ontstaan. Het gebruik van het Nederlands isoleerde de kolonisten in hoge mate van hun Engelssprekende buren. Hun kinderen, die op school Engels leerden en thuis vaak een streektaal hoorden gebruiken, verstonden de preken in het Nederlands niet en begrepen de Bijbel evenmin; dit Nederlands was hun vreemd. Het kontakt met Engelssprekende medescholieren, in de eerste wereldoorlog met medesoldaten, maakte de jonge mensen meer en meer bewust van hun isolement door dat vasthouden aan het Nederlands. Het kerkbezoek van deze jongeren ging dan ook achteruit, zo sterk dat men besefte dat er iets moest gebeuren. In 1895 schreef Arie van der Meide, dat in 1885 in Orange City de behoefte aan een Engelssprekende gemeente werd gevoeld (Lucas 1955b, II blz. 229). En in 1893 nam Ds. Martin Flipse een beroep naar de Hollandse gemeente in Albany alleen aan op voorwaarde dat hij 's avonds in het Engels zou kunnen preken. ‘Het was meer dan tijd. Velen der jonge menschen der gemeente gingen naar de Engelsche kerken, maar nu kwamen zij 's avonds en bragten nog andere mede’ (Lucas 1955b, II blz. 298). Geleidelijk aan, met name in de jaren 1890-1895, werd Engels meer en meer gebruikt voor het preken en werd de Nederlandse bijbelvertaling vervangen door de Engelse. De zich verwijdende kloof tussen ouderen en jongeren was een belangrijke oorzaak voor de richtingverandering. Ds. J. van der Mey schreef in 1895 aan A. Kuyper: ‘...het Methodisme. De jeugd onzer kerken wil die kant ook op. Hoe bewaren wij hun? Door Hollanders te blijven, zooals velen willen? Dan hebben wij zeker ons doodvonnis geteekend. Door snelle veramerikaniseering?’ (Brinks 1978 blz. 125). Maar veel hing af van de sociale omstandigheden en de geloofsrichting. Volgens Ds. Piersma, die in 1966 als predikant in Pella stond, was het Nederlands in deze plaats meer gehandhaafd dan in andere door het agrarisch karakter van de gemeenschap. Op het platteland, bij de boerenbevolking, was het minder moeilijk het Nederlands te handhaven dan in de steden, waar de bevolking veel meer gemengd was en bovendien beroepen uitgeoefend werden die de mensen dwongen tot aanpassing aan hun Engelssprekende medeburgers. Maar het taalgedrag in het gezin hing af van tal van faktoren die al in 1.1.5 en 1.3.3 genoemd zijn en waarop later, in hoofdstuk 4, teruggekomen zal worden. Waarschijnlijk was de integratie in het begin van de tweede wereldoorlog wel zo ver voltooid, dat alleen in het gebruik van de thuistaal grote verschillen voorkwamen. Het kwam ons dan ook, bij ons onderzoek in 1966, bijna als een wonder voor dat er nog mensen waren, ook van de tweede en zelfs van de derde generatie, die een Nederlandse streektaal konden spreken en die het Nederlands van de beide onderzoekers goed begrepen. Het maakte | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de indruk dat dit vooral het gevolg was van de houding ten opzichte van de thuistaal. Niet in alle denominaties was de weg even snel afgelegd. Terwijl in Holland Michigan nog van tijd tot tijd een kerkdienst in het Nederlands werd gehouden terwille van de oudere immigranten, vooral in de Christian Reformed Church, gebeurde dit veel frequenter in kerken van strengere richtingen als de Netherland Reformed Church, die zich in 1880 afgescheiden had. De vroegere verschillen tussen de Reformed en de Christian Reformed Church waren grotendeels verdwenen; lang voor de tweede wereldoorlog gingen predikanten al gemakkelijk van de ene denominatie over naar de andere (Van Hinte 1928 II, hfdst. XV; 1985 ch. XV). |
|