Atlas van de Nederlandse klankontwikkeling (ANKO). Aflevering 2
(1977)–Jo Daan, M.J. Francken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Het materiaalZuuraant.De gegevens voor kaart 11 voor Nederland en het Nederlandssprekende gebied van België zijn ontleend aan: Rnd 100: (de karnemelk is dun en) zuur. Deze zijn aangevuld met gegevens uit D 35 (1963), vraag 22: (azijn is) zuur; Dn 1 (1968) en Dn 4 (1970), en Dn 6 (1970) voor het Nederlandssprekende deel van België. Dat voor de Noord-West-Veluwe is ontleend aan Schothorst (1904 § 131). Het materiaal voor Duitsland is ontleend aan Ten Doornkaat Koolman (1879-1884), Schönhoff (1908), Woeste (1930) en het Eheinisches Wörterbuch (1928-1971). Het Duitse gebied heeft in het zuiden eveneens een naslag en sluit ongeveer bij het Nederlandse gebied met naslag aan.
Het woord zuur werd gekozen omdat het in de Rnd voorkomt; het is daarin het enige woord met wgm. û in de positie voor r, dat in het hele Nederlandssprekende gebied gebruikt wordt en dat geen leenwoord is. Bovendien is het gebied met palatale klinker in dit woord het kleinst, dat met behouden of herstelde niet-palatale klinker het grootst. Duren heeft een kleinere verspreiding van geronde achterklinker, muur heeft overal, behalve in Zuid-Limburg, een palatale klinker (Heeroma 1965).
De ontrodingen in Oost-Vlaanderen, Belgisch-Brabant, Egmond aan Zee (E 41) en Zandvoort (E 93) zijn in de tekst niet besproken; het zijn jongere ontrondingen, die in de literatuur worden behandeld (Heeroma 1935, Van den Berg 1959, Verstegen 1941). De vorm zier voor Vlaardingen (K 42a) is een persoonlijke opgave van drs. C. van Bree; naar alle waarschijnlijkheid is ook dit een analoge ontronding zoals voor Egmond en Zandvoort is aangenomen. De fonetische spellingen geven altijd aan dat de klinker lang is; soms wordt een naslag gespeld, die hier en daar opgevat moet worden als een zwakke r of een relict hiervan, soms als tweede element van de klinker. Opgaven met en zonder naslag komen zó voor dat het onwaarschijnlijk is dat deze naslag een fonologische relevantie heeft; voor de interpretatie van de kaart is er geen rekening mee gehouden, maar ze zijn verantwoord op tekstkaart IX. Alleen voor Schiermonnikoog (B 4) werd een diftong opgegeven, gespeld met iu. Volgens Spenter (1968) is dit het gevolg van een partiële palatalisering van wgm. û voor r; deze tweeklank viel later samen met de tweeklank iu in andere posities. De fonetische spellingen vertoonden weinig variatie. Vooral wanneer ø gespeld is, staat er wel eens een diakritisch teken achter om een nuance in de openingsgraad aan | |
[pagina 77]
| |
te geven. Bij kaart 11 zijn de spellingen meestal ingedeeld volgens het klinkerteken, met veronachtzaming van het diakritisch teken. Alleen in grensgebieden zijn twee spellingen naast elkaar opgenomen. Voor enkele plaatsen in het noordoosten is alleen oe opgenomen en uu weggelaten, omdat de eerste de oudste was en de tweede het gevolg van recente invloed van het Nederlands. Het zijn: Vledder (F 50), Vledderveen (F 50b), Diever (F 51), Mussel (G 15*), Schoonoord (G 32b) en Vroomshoop (G 140). In de Zuidnederlandse ontrondingsgebieden was de gegeven spelling vaak moeilijk te interpreteren; dat was ook het geval voor de gebieden met sleep- en stoot-toon. We hebben hieraan niet veel aandacht besteed, omdat de varianten als gevolg van deze verschijnselen voor het hoofdprobleem van de kaart (al- of niet-palatalisering) van minder gewicht waren. Soms zijn we er dieper op in gegaan en wijkt het gegeven op de kaart ook af van de notatie in de Rnd. Een aantal palatale notaties in Belgisch-Limburg hebben we voorgelegd aan Dr. A. Stevens, omdat ze in de omgeving niet te vertrouwen leken. Zijn verklaring was dat de klinker sterk mediaal wordt uitgesproken, wat de notatie met [y] kan verklaren, maar dat het volgens het fonologisch systeem een niet-palatale-ongeronde klinker is. In deze gevallen hebben we op de kaart het teken voor de niet-palatale klinker gebruikt. Het zijn: Halen (P 48), Zepperen (P 177), Zutendaal (Q 5), Wellen (Q 79), Tongeren (Q 162), Vlijtingen (Q 171). Slechts een enkele maal, zoals voor Leopoldsburg (K 317), werd de geronde klinker op de kaart genoteerd, die door een 70-jarige, evenals de palatale klinker, die door een 18-jarige en twee sprekers van middelbare leeftijd werd gebruikt. Meer van deze gevallen, die echter niet plaats voor plaats veantwoord zijn, komen voor in Nederland in het zuiden van Noord-Brabant en in het oosten van het gebied tussen de grote rivieren. Hier zal de verklaring zeker gezocht moeten worden in een sterkere invloed van het Nederlands, maar uitgaande van de hypothese van Heeroma zou men aan relicten moeten denken. Weggelaten zijn de notaties zeur voor Duras (P 115) en Wommersom (P 157a), omdat ze niet pasten in het geografisch beeld en er geen bevestiging van de juistheid van de gegevens kon worden verkregen.
Verdere literatuur waarin het probleem van de palatalisering wordt aangeroerd: Leenen 1930, Van den Berg 1937, 1948, Weijnen 1951, Goossens 1962. |
|