Atlas van de Nederlandse klankontwikkeling (ANKO). Aflevering 2
(1977)–Jo Daan, M.J. Francken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
13. palatale, al of niet geronde, monoftong uit ogm. eu: duur (adjectief)aant.In het owgm. had de eu zich gesplitst in iu voor i, j, of u in de volgende lettergreep, die later wordt tot uu (Duits eu), en eo, die later wordt tot ie in alle andere posities (Duits ie) (Schönfeld 1970 § 67). Van deze toestand die zou hebben bestaan, is thans weinig of niets meer terug te vinden. Franck (1910 § 73) merkt al op dat de verdeling van ie en uu volgens i- en a-umlaut niet uitkomt. Gegevens die waarschijnlijk maken dat deze verdeling in principe wel aanwezig was, vinden we b.v. in het ohd.: in de groep sterke werkwoorden met stamvocaal ie, zoals bieden. Het ohd. heeft naast een infinitief beoten een vorm van de derde persoon enkelv. biutit. Ook ohd. leob (lief, adj.) naast oeng. lufu (liefde) (Luick 1964 § 90) geeft een aanwijzing voor deze verdeling in oudere taalfasen. Het ohd. en os. kenden de vormen tiuri, resp. diuri. In jongere fasen heeft gelijkmaking plaatsgehad, waarvoor verschillende oorzaken mogelijk zijn. In de sterke werkwoorden is gelijkheid van klinker ontstaan door aanpassing van de uu-vormen aan de ie-vormen, die regelmatig waren in de 1e persoon enkelv. en de 1e en 3e persoon meervoud, evenals in de infinitief. Bij de adjectieven kan hetzelfde gebeuro zijn, doordat in de suffixen zowel achterals voorvocalen op de stamklinker volgden. In het mnl. blijkt dat het westen, vooral het zuidwesten, een voorkeur heeft voor ie, het oosten en het Hollands voor uu (Van Loey II 1968 § 79), een voorkeur die uitsluitend regionaal bepaald schijnt te zijn. In het eng. had ook aanpassing plaats, eerst ten gunste van eu, die later in een deel van de dialecten ontwikkelde tot eo, die later werd tot ie (Luick 1964 § 79). De ontwikkeling in de oudere dialecten is onzeker. We wijzen slechts op enkele verschijnselen. De ogm. eu voor i, j, u in de volgende lettergreep verschijnt in het Nederlandse taalgebied als ie en uu. Het | |
[pagina 31]
| |
zuidwesten heeft een voorkeur voor ie, die b.v. uitkomt in het woord diets, dat we in de Reinaert aantreffen, maar ook nu nog in de Nederlandse uitdrukking: iemand iets diets maken. De verdeling van ie en uu, geografisch en chronologisch in de verschillende bronnen, is nog nooit goed onderzocht. Er zijn slechts enkele aanwijzingen. Hofker (1908, 73, 74) concludeert uit de handschriften van het werk van Melis Stoke, dat men voor diens taal moet aannemen: dier en vier, een voorkeur voor duutso, geen duidelijke voorkeur voor een van de vormen lieden/luden. Hofker heeft aangenomen dat Stoke een Zeeuw, afkomstig uit Zieriksee, geweest is, maar daar de handschriften waarschijnlijk afschriften zijn, zegt de verdeling van ie/uu weinig over de taal van Stoke en nog minder over het toenmalige Zeeuws. Hildegaersberch, wiens Zuidhollandse afkomst uit de naam blijkt, heeft voor r uitsluitend ie, buiten het rijm eveneens Duuts, maar in andere woorden wisselen de schrijfwijzen ie en uu af (Tiemeyer 1916 § 177, 189). Goossens (1966) komt, op grond van een onderzoek naar de uitspraak van Duits als benaming voor de volkstaal, tot de conclusie dat de grens van ie en uu/ui in het woord Duits getrokken moet worden tussen Brussel en Leuven, m.a.w. dat in dit woord ie in een kleiner gebied voorkomt dan in de positie voor r. Daar de representatie van wgm. iu in de verschillende woorden onvoldoende onderzocht is en de verdeling van ie en uu in andere positie dan voor r nog onduidelijk is, hebben we ter demonstratie van het verschijnsel van de zogenaamde ontronding een woord gekozen, waarin de stamklinker voor r staat. De uitspraak van Franck (1910 § 73) dat de uu Hollands was in de middeleeuwen, met als voorbeelden sturen en vuur, lijkt ons, in het licht van latere taalgeografische onderzoekingen, niet geheel juist. De voorkeur voor de niet-geronde klank ie, in het westen en zuidwesten in de middeleeuwen, is onmiskenbaar. Heeroma (1935) geeft op kaart 19 de verspreiding van de stamklinker in vuur, een woord waarvan de vocaal wel een andere herkomst heeft | |
[pagina 32]
| |
als van de woorden met ie/uu uit ogm. eu, maar dat zich veelal gedraagt op dezelfde wijze (Maar zie Goossens 1966, 89). Volgens deze kaart hebben Noord- en Zuid-Holland, Zeeland, West-Utrecht en West-Noord-Brabant omstreeks 1300 ie, het oosten heeft uu; de grens ligt iets ten westen van de stad Utrecht. In Noord- en Zuid-Holland is de ie in dit woord thans verouderd, maar Boekenoogen (1897 § 48) geeft het nog als verouderend, en in de kustplaatsen aan de Noordzee en in Aalsmeer is nu nog opgegeven dier. Heeroma (1935) en Van den Berg (1959) wijzen op de analogiewerking in deze plaatsen en geven het volgende materiaal: Tessel: vier naast duur, sturen; Callantsoog: vier, dier, stieren; Egmond aan Zee: vier, dier, stieren, maar ook skier, mier (beide met etymologisch û); Zandvoort: dier, stierman, stieren, vier, en, met etymologisch û, ('t) diert, sier (= zuur), tieren, schieren; zelfs liesiefer (= lucifer). De niet-geronde vormen hebben zich in de positie voor r, ook in het algemene Nederlands, vrij lang gehandhaafd. Hooft en Huygens schrijven vier, dier, stier en stieren. Weijnen (1965 § 25) verwijst naar Baeto en Oogentroost, naast Warenar, Bredero, Van Borsselen en Poirters; deze gevallen zouden met meer voorbeelden, in ieder geval uit Hooft's Historiën, te vermeerderen zijn. Ook Van Santen (Crena de Iongh 1959) gebruikt niet-geronde vormen. Waarschijnlijk dus was de niet-geronde vorm in een deel van de woorden met uu voor r in het zuiden van Zuid-Holland de gewone, en daarmee is twijfel aan de mening van Tiemeyer dat de ie's in de handschriften van Hildegaersberch aan afschrijvers toe te schrijven zijn, gerechtvaardigd. Het gebruik van ie door Hooft en Bredero en de verspreiding van deze vormen in hedendaagse Noordhollandse en Noordzeekustdialecten maakt het waarschijnlijk dat de ie-vorm in het hele westen, zeker in de tijd van Hooft en Bredero, de normale was.
Voor gegevens en beschouwingen over andere woorden met ogm. eu verwijzen we alleen naar de literatuur. Het woord | |
[pagina 33]
| |
Tekstkaart XII
Kaart 111 (niet gepubliceerd) bij A. Rakers, Die Mundarten der alten Grafschaft Bentheim und ihrer reichsdeutschen und niederländischen Umgebung (1947). | |
[pagina 34]
| |
Duits werd het eerst behandeld door Th. Frings (1941), door Goossens (1966). De verspreiding van middelnederlandse vormen van nieuw wordt gegeven op kaart 3 in Heeroma 1935. Zonder aanvulling met meer gegevens uit de bronnen van die tijd kan deze kaart, die op heel weinig materiaal berust, niet als richtlijn voor de verspreiding dienen.
Tekstkaart XII is ontleend aan de verzameling kaarten, behorend bij Rakers (1947). Hieruit blijkt dat de diftongen in het oosten van Twente geen opzichzelf staande vormen zijn, maar aansluiten bij een groter gebied met diftong in Westfalen (Zie hiervoor verder Wortmann 1963). |
|