Atlas van de Nederlandse klankontwikkeling (ANKO). Aflevering 2
(1977)–Jo Daan, M.J. Francken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
InleidingIn de eerste aflevering zijn, na de ingweoonse verschijnselen toegelicht aan ladder (krt. 1), bracht (krt. 2), vogel (krt. 3) en rug (krt. 4), de wgm. â en ô behandeld, evenals de ontwikkeling ervan onder invloed van een umlautsfactor. Bij waard (krt. 10) werd de ontwikkeling van de wgm. e besproken in vergelijking met wgm. a, beide in de positie voor r; de vergelijking van de kaarten 5 (schaap) en 6 (laten) met 10 geeft enig inzicht in het al of niet samenvallen van de klinkers die uit de westgermaanse zijn ontstaan, en daarmee in de foneemsystemen. In deze tweede aflevering worden de wgm. î en û en de tweeklanken wgm. au en ogm. ai en eu behandeld, en de ontwikkeling onder invloed van een mogelijke umlautsfactor van ai en au. Het gebruikte materiaal maakte het mogelijk meer dan vroeger aandacht te besteden aan splitsing van fonemen en samenval van ontwikkelingsproducten, wat voor de foneemsystemen van het Nederlands en de streektalen van betekenis kan zijn. De kaarten geven de verspreiding van de ontwikkelingsproducten in één woord, zoals in de eerste aflevering; ook hier wordt in de tekst meer informatie gegeven over de verspreiding in andere woorden en in een andere fonetische positie. Op verschillen als gevolg van de fonetische positie en van andere factoren die zelden of nooit een eenduidige verklaring mogelijk maken, wordt gewezen; de verantwoording van de keuze van het woord is in de tekst gegeven. De volgorde van de kaarten 11-20 is minder bepaald door de wgm. vocaal waaruit de klinker in de besproken woorden is ontstaan dan door de positie van de ontwikkelingsproducten in verband met de foneemstelsels. Bv.: zuur (krt. 11) geeft in de eerste plaats de verspreiding van de palatalisering van wgm. û, uit (krt. 12) die van de zogenaamde dif- | |
[pagina 7]
| |
tongering van de klinker die uit deze wgm. û ontstond, maar de vergelijking met duur (krt. 13), dat in het Nederlands hetzelfde foneem heeft als zuur en een ander als uit, geeft een indruk van de invloed van de fonetische omgeving op verschillende vocalen uit een oudere periode. Gelijk (krt. 14) en gieten (krt. 15) zijn achter elkaar behandeld om het feit dat er bijna in geen enkele streektaal samenval in één foneem heeft plaats gehad; de klinkers ij en ie ontstonden uit resp. wgm. î en ogm. eu. In de bijbehorende tekst wordt de toestand van het middelnederlands besproken, waar de beide klinkers soms op dezelfde wijze gespeld worden. De vergelijking van deze kaarten maakt het onmogelijk aan samenval in één middelnederlands foneem te denken. Door andere Neerlandici is hierop eerder gewezen; wat hier gegeven wordt betekent een stevige ondersteuning van deze opvatting; de meningen over de fonetische realiseringen zijn verschillend (motieven voor monoftong bij Van Loey 1968 § 69). Uit (krt. 12) en gelijk (krt. 14) horen niet alleen resp. bij zuur en gieten, maar ook bij elkaar, omdat ze beiden een illustratie geven van de zogenaamde diftongering. De verspreiding van de ontwikkelingsproducten, vooral in zuidelijk Brabant, vertoont zoveel overeenkomst dat niet alleen de kaart van uit, maar ook die van gelijk Ryckeboers visie ondersteunt. Stenen (krt. 16) en klein (krt. 17) volgen op elkaar, de klinker in beide woorden is ontstaan uit ogm. ai; het verschil in ontwikkeling wordt zowel in een mogelijke umlautsfactor als in de fonetische positie gezocht. Om een verschil als gevolg van de tweede factor te elimineren zijn woorden gekozen waarin de klinker voor dezelfde medeklinker staat; het was niet te vermijden dat dit een n is, die ook een diftongerende invloed kan hebben. In de tekst wordt verwezen naar andere publikaties waarin de mogelijke gevolgen van de fonetische positie in ogenschouw worden genomen. Deze twee kaarten hebben de grootste moeilijkheden voor de interpretatie gegeven. Het ‘lezen’ van de fonetische tran- | |
[pagina 8]
| |
scriptie als de weergave van een foneem in het systeem van een streektaal is een hachelijk karwei als men dat systeem niet kent. De fonetische tekens samen met de diakritische geven aan: een nauwe palatale klinker en palatale klinkers die iets wijder zijn, naast diftongen die minder moeilijk te interpreteren zijn. Een ordening volgens de fonetische samen met de diakritische tekens leverde een chaotisch taalgeografisch beeld dat geen enkele informatie gaf. Op advies van Prof. Dr. J. Goossens hebben we dit beeld gecorrigeerd door de diakritische tekens meer in de interpretatie te betrekken dan we tot nu toe hadden gedaan. Vooral op kaart 16 ontstond een indeling die een fonologische meer benaderde. In West-Vlaanderen zowel als in Brabant is de klinker in stenen de nauwste palatale vooaal van het foneemsysteem, maar in het eerste gebied is de fonetische realisering wat wijder. Dit laatste verschil tussen West-Vlaanderen en Brabant is op de kaart uitgedrukt, maar een aantal fonetische notaties binnen deze gebieden zijn volgens fonologisch inzicht gecorrigeerd. De verantwoording van deze handelwijze is elders gegevenGa naar voetnoot1). De plaats van de klinker in stenen in de foneemsystemen van de westelijke Noordbrabantse dialecten bleef onduidelijk en er zijn geen monografieën gepubliceerd die steun gaven om tot een inzicht te komen. Daarom kon de methode die voor de Kempense dialecten was toegepast, hier niet verder gevolgd worden. Uit eigen onderzoek was ons bekend dat de klinker van stenen in het gebied tussen de grote rivieren ten noorden van Noord-Brabant zeker niet de nauwste realisering van het fonologisch systeem is, maar we konden niet uitmaken of ergens een grens is, en zo ja waar, tussen het Kempense systeem en dat van de Rivierenstreek. Er zijn in Noord-Brabant daarom geen correcties op de fonetische notaties van de Rnd gemaakt en het is in onzekerheid gelaten welke plaats de klinker in stenen in het fonologisch systeem in dit gebied inneemt; we hopen dat dit door een kenner van de West- | |
[pagina 9]
| |
Noordbrabantse dialecten vastgesteld kan en zal worden. Boom (krt. 18) en dood (krt. 19), waarvan de klinkers zich uit wgm. au hebben ontwikkeld, gaven eveneens problemen voor de interpretatie van de diakritische tekens. Voor een groot deel van het westelijke gebied, waar allofonen door de volgende medeklinker voorkomen, kon gebruik gemaakt worden van oudere monografieën en van eigen voorstudies.
Aan de verschijnselen palatalisering en umlaut is in de oudere literatuur veel aandacht besteed; daarnaar wordt verwezen in de tekst van afl. 1, blz. 59-67 (groen krt. 7, laag krt. 9); in de tekst van afl. 2 worden deze onderwerpen slechts beknopt behandeld (geloof krt. 20). Alleen aan de mogelijke umlaut in klein is uitvoerig aandacht besteed en er is naar literatuur verwezen in verband met de bijzondere problematiek. In vroegere publikaties is weinig aandacht besteed aan de invloed van de volgende consonant, dentaal of labiaal/velair. Weijnen (1966 § 70) somt gevallen op van allofonen in deze posities, die hij heeft ontleend aan studies die zich tot een of enkele streektalen beperken. Vóór hem had Te Winkel (1899-1901, 1e afl. 78) het vermoeden uitgesproken dat op de Noord-West-Veluwe en in de Neder-Betuwe verschillende realisering van wgm. â door de volgende consonant veroorzaakt zou zijn. Nu we beschikken over kaarten van wgm. â in schaap (krt. 5), laten (krt. 6), van wgm. ô in boek (krt. 8), voet (tekstkaart VII), van wgm. au in boom (krt. 18), dood (krt. 19) en de studie van Van Loey (1967) is er materiaal voldoende om de uitspraak van Weijnen dat het verschijnsel in het noordoosten praktisch onbekend is, te toetsen. Op onze kaarten verschijnen allofonen, veroorzaakt door een volgende dentaal, resp. labiaal/velair, bij wgm. â en au het meest opvallend in het westen en zuiden: geheel West-Vlaanderen heeft allofonen voor wgm. au, een deel ervan voor wgm. â; op de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden komt het verschijnsel voor bij wgm. au, evenals in West- | |
[pagina 10]
| |
Friesland; de Noord-West-Veluwe, de Neder-Betuwe en een klein gebied in Zuid-Brabant vertonen het bij wgm. â; Limburg bij wgm. au. In het laatste geval vindt men het ook in het Bilt in Friesland, in Midsland op Terschelling en op Ameland, in de Friese steden en in de Stellingwerven. Hiermee zijn alleen de meest opvallende gebieden opgesomd, daarnaast kennen verscheidene plaatselijke dialecten het (Weijnen 1966 § 70). Door de kaarten 5 en 6 wordt de indruk gewekt dat ook Zuid-Holland en Noord-Holland benoorden het IJ bij wgm. â verschil maken, maar deze indruk is vermoedelijk onjuist en te wijten aan de verschillende herkomst van het materiaal, dat voor schaap aan vragenlijsten, voor laten aan de Rnd werd ontleend. Het is echter zeer waarschijnlijk dat in Holland tussen IJ en Nieuwe Waterweg-Lek het verschil bestond bij wgm. au, wat geconcludeerd kan worden uit de relicten (Daan 1965 krt. 1). Op grond van deze verspreiding (in dialecten van het westen en zuiden, en in het noorden in die dialecten die met waarschijnlijkheid of zekerheid door het Hollands beïnvloed zijn, zoals het Bilt en de Friese steden) mag men wel veronderstellen dat deze westelijke dialecten het meest gevoelig waren voor de invloed van de volgende consonant. In dit verband is het bijzonder jammer dat de beide kaarten van wgm. ô (boek krt. 8 en voet tekstkrt. VII) niet het bestaan van allofonen vertonen, doordat beide op materiaal uit vragenlijsten zijn gebaseerd. Heeroma (1935) geeft allofonen bij wgm. ô in de genoemde posities in de dialecten van Marken, Zandvoort, Huizen, Noordwijk aan Zee, Katwijk aan Zee en Scheveningen, naast bij wgm. au in Callantsoog, Petten, Egmond aan Zee, Volendam en Aalsmeer. Zandvoort kent het verschijnsel ook bij wgm. au; Van den Berg (1959, 23-24) gaat vrij uitvoerig op het verschijnsel en de verspreiding ervan in Holland en Zeeland in. Voor oudere perioden van het Nederlands worden we over dit verschijnsel vrijwel niet ingelicht. In de middelnederlandse periode werd wel de spelling ou voor labiaal en ve- | |
[pagina 11]
| |
lair gebruikt naast oe voor dentaal (Van Loey II 1968 § 85, Hellinga 1938 vlgg.). En volgens Caron (1946, 85) vermeldt Spieghel het in de Twe-spraack impliciet. Op grond van de verspreiding is de verleiding groot het verschijnsel van het voorkomen van allofonen voor resp. dentaal en labiaal/velair te beschouwen als een dat in het oosten en noorden niet voorkomt. Maar raadpleging van monografieën leert dat ook dialecten in het Friese gebied waar een Hollandse invloed zeer onwaarschijnlijk is, deze invloed kennen. Terschelling heeft ‘voor bepaalde consonanten’ oo voor wgm. au (G. Knop, De spraakkunst der Terschellinger dialecten 1954, § 119), Hindelopen heeft baan, blaat, graat (met een naslag na de klinker) naast aig, baim (T. van der Kooy, De taal van Hindeloopen, 1937, 24, 27). Tenslotte is het ook twijfelachtig dat het noordoosten het verschijnsel niet kent. Kaart 18 en 19 vertonen in het noordoosten van Twente een verschil, dat ook het gevolg van de positie is. Het enige dat met een schijn van zekerheid gezegd kan worden is, dat het verschijnsel van allofonen in de posities voor dentaal en labiaal/velair veel meer lijkt voor te komen in de westelijke dialecten, en het duidelijkst is bij de ontwikkelingsproducten van de wgm. au. Weijnen sprak niet van onbekend, maar van ‘praktisch’ onbekend in het noordoosten, en daarmee heeft hij gelijk gehad. Het is echter een grote vraag of de verschillende invloed van dentalen en labialen/velairen niet een veel algemener verschijnsel is, dat niet tot Nederlandse of zelfs Germaanse dialecten beperkt is. We zijn op dit verschijnsel wat uitvoeriger ingegaan, omdat het door ons gebruikte materiaal dit mogelijk maakte; of het belangrijk is voor de foneemsystemen weten we niet, de invloed ervan moet echter niet uitgesloten geacht worden.
Voor verdere gegevens over materiaal, kaarten en bewerking verwijzen we naar de inleiding van afl. 1. Tenslotte vermelden we hier nog de medewerking en de | |
[pagina 12]
| |
steun van drs. H. Ryckeboer, die de ontwikkeling van de klinker in uit beschreef en van een nieuwe dimensie voorzag, die we in zijn voetspoor ook in de ontwikkeling van de klinker in gelijk meenden te herkennen. Door zijn kennis van de Vlaamse dialecten en door contrôle van onze gegevens heeft hij een groot aantal fouten kunnen voorkomen. |
|