Atlas van de Nederlandse klankontwikkeling (ANKO). Aflevering 1
(1972)–Jo Daan, M.J. Francken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Groenaant.De gegevens voor kaart 9 voor het Nederlandse gebied zijn ontleend aan: D 35 (1963) 18: (Ze doet de afwas nog altijd met) groene (zeep), 19: (Haal even 'n bus) groene (verf), Ag 79: groene (twijgen), Ag 95: groen. Voor het Nederlandssprekende deel van België is gebruikt: ZD 35 (1941) 91: groen (kleur). Voor het hele Nederlandssprekende gebied is gebruikt Rnd 122: ('t Hooi is nog) groen ('t is nog maar pas gemaaid). Voor onderdelen van het hele Nederlandssprekende gebied zijn kleinere enquêtes gebruikt, waarin het woord voorkwam: Sgv, Wem, en publikaties waarin enquêtes zijn verwerkt: Schothorst (1904 §§ 124, 241), Fokkema (1961). Het materiaal voor Duitsland is ontleend aan het Rheinisches Wörterbuch en aan het materiaal van het Westfaalse Woordenboek.
Het woord groen werd gekozen omdat het in de Rnd voorkwam; het beeld van de umlaut komt geheel overeen met dat van de kaart van zoeken (Taalatlas afl. 2, krt 8).
De klinkerkwantiteit is ook op deze kaart niet aangegeven, mede omdat deze niet van belang schijnt te zijn voor de umlaut. In de Rnd wordt de ie in Friesland opgegeven als lang en met naslag, in andere gebieden eveneens als lang, maar meestal zonder naslag. In sommige dialekten treedt een verschil in lengte (van de ie) op, afhankelijk van de volgende konsonant.
Langs de hele isoglosse die de gebieden met en zonder umlaut van elkaar scheidt, komen dubbelvormen voor. Vangassen heeft gekonstateerd, aan de hand van 14e-eeuwse spellingen, dat de umlautsisoglosse vroeger westelijker heeft gelegen en thans naar het oosten verschuift (1960). Ook in de zuidnederlandse ontrondingsgebieden, waarover Verstegen schreef (1941), komen geronde naast ontronde klanken voor. Opgaven van nauwere en wijdere palataal-geronde vokaal naast elkaar kunnen samenhangen met kleine nuances in de fonetische realisering. In Kuilenburg (K 39) wordt volgens Ausems (1953) oe gezegd door de burgers, eu door de lagere klassen in de stad en uu op het platteland. De oe moet dan wel toegeschreven worden aan invloed van het Nederlands, een invloed die ook gewerkt kan hebben in het gebied van de provincie Utrecht. Van den Berg (1966, 26) neemt aan dat in Zuid-Holland en Utrecht eenmaal umlaut van lange vokalen voorkwam op grond van spellingen als genuecht, versuecken enz. tussen 1404 en 1406. Zie hiervoor ook Heeroma (1965 [a] 21 vlgg.). De eu-opgaven in het Friessprekende gebied zijn ontleend aan Fokkema (1961), die ze beschouwt als overblijfsels van de taal van de Overijselse veenarbeiders. De eu-opgaven in Groningen worden gesteund door Ter Laan's Groninger Woordenboek; het geeft eu-vormen voor het | |
[pagina 85]
| |
Hogeland en het Oldambt. Maar Swaagman (1824) en Laurman (1822) vermelden alleen ui. Voor de jongere ontronding in het Nederlandssprekende gebied van België verwijzen we naar Verstegen (1941 en 1943), Goossens (1959 en 1963). |
|