Atlas van de Nederlandse klankontwikkeling (ANKO). Aflevering 1
(1972)–Jo Daan, M.J. Francken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
10. gerekte klinker uit wgm. ĕ voor r + dentaal: waard (adj.). Tevens verhouding tot gerekte klinker uit wgm. ă voor r + dentaal.aant.In deze kaart wordt het verschil in ontwikkeling van wgm. e en a voor r + dentaal in beeld gebracht. In Zeeland, Zuid-Holland, Noord-Holland en Friesland, waar cirkeltekens voorkomen, hebben wgm. ĕ en ă in deze positie dezelfde klinker als eindprodukt van de ontwikkeling opgeleverd; waar lijntekens voorkomen is echter dit eindprodukt verschillend. Bovendien geeft de kaart aan, met varianten van cirkelen lijntekens, welke fonetische realiseringen de klinker in het woord waard heeft, waarbij alleen aan de belangrijkste verschillen, voor zover die uit het materiaal bleken, aandacht is geschonken. Het zuiden - ongeveer tèn zuiden van de Rijn - heeft in beide gevallen een wijde palatale vokaal, in de legenda gespeld met ae, het noordoosten een nauwere, eveneens palatale vokaal, gespeld met ee. Deze komt ook voor op de Friese eilanden, in de Friese steden en het Bildt en als relikt in Noord-Holland. In Zuid-Holland heeft de klinker zich ontwikkeld tot de Nederlandse aa, die benoorden het IJ de vroegere ee heeft verdrongen. De uitspraak van deze klinker aa is in de beide Hollanden niet nauwkeurig aan te geven, daar hij hier vaak meer palataal dan neutraal wordt gerealiseerd. Het Fries heeft een geronde palatale vokaal, gespeld met u. Dit is een korte klinker (De ronding van een verkorte of kort gebleven vokaal komt meer voor, bv. ook in baard, woord, staart). Bij het woord waard kwam nog een tweede gebied met korte klinker duidelijk uit het materiaal naar voren. Dat is weergegeven op tekstkaart VIII, waarbij ook de spellingen met [a] en [ɑ], die op kaart 10 niet voorkomen, zijn verantwoord. | |
[pagina 69]
| |
Tekstkaart VIII
KORTE KLINKER IN WAARD (adj.) · korte klinker [æ], [ɛ] of [e] ● stijgende tweeklank met kort tweede element [ɛ] ○ korte klinker [ɑ] of [a] Om de grens tussen het gebied met samenval van wgm. ĕ en ă en dat zonder samenval vast te stellen hebben we de verspreiding van waard vergeleken met die in baard. Dit woord is echter niet in kaart gebracht omdat het betrekkelijk eenvoudig is. De fonetische realiseringen van de klinker in baard werden beschreven door Te Winkel (1899-1901, 31-32). | |
[pagina 70]
| |
In het zogen. Nedersaksische gebied is het een meer of minder geronde achterklinker, die ongeveer dezelfde is als de representant van de wgm. â. Dat is ook het geval in Vlaanderen en het gebied van Brabant, waar wgm. â en gerekte ă samenvielen. In het zuidelijk deel van Gelderland, oost-Noord-Brabant en Limburg heeft de klinker in baard een spreiding van neutrale tot geronde achterklinker. Het schriftelijk verzamelde materiaal geeft voor Nederlands-Limburg bijna uitsluitend spellingen die wijzen op [a.], voor Noord-Brabant komen daarnaast spellingen voor die een meer of minder geronde klank suggereren. Het is niet onmogelijk dat Van Wijk (1912) gelijk heeft, dat de klinker van baard in het noordoosten is samengevallen met de wgm. â, in het zuidoosten met de gerekte wgm. ă. Weijnen (1937 § 15) heeft erop gewezen dat de waarde van de klinker (gerekte wgm. ă) moeilijk is vast te stellen en dezelfde (1966 krt 33) wijst op het voorkomen van allofonen. We beperken ons tot de vermelding ervan, omdat dit voor het hoofdprobleem van onze kaart van ondergeschikt belang is. Wanneer de nog ontbrekende atlassen uit de Rnd zijn verschenen zal het misschien mogelijk zijn de problemen van al of niet samenval van de bovengenoemde wgm. klinkers, de relevantie van de verkorting en de fonetische realisering in het klinkerstelsel nauwkeuriger te bepalen. De wgm. ĕ in waard is dus gerekt voor r + dentaal en heeft in het grootste deel van het Nederlands taalgebied zijn palataal karakter behouden. Het optreden van rekking van de verschillende wgm. vokalen werd uitvoerig behandeld door Van Wijk (1907, 60 vlgg.), die aannam dat de oorzaak van het optreden van rekking gezocht moet worden in de germaanse periode. Heeroma (1935, 26, 27 en kaart 12) kon op grond van de middeleeuwse spellingen in middeleeuwse bronnen geen isoglosse trekken tussen een noordelijk ee- en een zuidelijk ae-gebied, maar stelde die vast, ten noorden van Amsterdam-Haarlem, uit gegevens over de situatie in zijn eigen tijd. Voor andere woorden met gerekte wgm. e voor r + dentaal | |
[pagina 71]
| |
geldt de isoglosse wel. Boekenoogen (1897 § 36) vermeldt o.a. eerd, heerd, leers, steert, zweerd, maar weerd als verouderde vorm. Karsten (1931, 1934 § 36) geeft dezelfde woorden als Boekenoogen met ee, maar onder weerd (II 185) staat dat deze vorm verouderd is. Baard had echter in hun tijd de ee nog behouden. Ook op Wieringen, waar de ee in weerd voor 1940 bij de ouderen nog regel was, werd de aa spoedig na de tweede wereldoorlog algemeen. In Noord-Holland benoorden het IJ is het duidelijk dat de ee niet in alle woorden tegelijk is vervangen door aa. Onze kaart van waard vertoont daar nog enkele ee-relikten; in sommige plaatsen waar deze voorkomen, gaf men op dat aa en ee naast elkaar voorkomen of dat ee al verouderd was. Vergelijken we hiermee de kaart van staart (Taalatlas afl. 4, krt 13) dan blijkt de ee nog vrijwel in dit hele gebied voor te komen. Aard- in aardappel (Taalatlas afl. 8, krt 3) heeft ee tot aan een lijn ongeveer west-oost op de hoogte van Midden-Beemster. Waar dit van afhankelijk is kunnen we niet uitmaken. Zeker zullen verschijnselen als woordfrekwentie en sociale taallaag hierin ook meespelen. Hellinga heeft een poging gedaan de Hollandse spellingverhoudingen tussen 1400 en 1550 te interpreteren (1968, 435-458). Daar hij alleen er-en ar-spellingen onderscheidt is zijn statistiekje voor ons doel - onderscheiding van meer open en gesloten palataal - niet bruikbaar.
De kwaliteit van de klinker is in de hedendaagse dialekten moeilijk vast te stellen, met name omdat de spreiding, vooral bij aa groot is. Voor de perioden waarvoor alleen schriftelijk materiaal beschikbaar is, is dat nog moeilijker. Hellinga (1968, 551-569) beschrijft de tegenstelling tussen de voorstanders van een neutrale en van een palatale uitspraak, aan de hand van uitlatingen van de grammatici. Het is mogelijk dat de spreiding van deze twee uitspraken in de loop der jaren wat minder is geworden, maar in een Nederduytsche spraekkunst door P. Behaegel (Brugge 1817) | |
[pagina 72]
| |
vond ik de volgende §§: 401. De Hollanders zyn, omtrent deze woórden, niet alle eenstemmig: zeer veéle spreéken deze woórden uyt op de zelfde wys als de Vlaemingen (Deze uytspraek komt overeen met het hoogduytsch blärren); de andere willen dat men deze woórden uytspreéke met den langen klank der A, en zegge blaeten, gaern, ....... staert, ... waerdig .... enz. 402. Volgens dezen zoud den klank, die de Vlaemingen en eén groot deel der Hollanders gebruyken, en die gelyk is aen het gebleit der schaepen, in het nederduytsch geen aenwezen hebben; en alle deze woórden zouden, volgens hun, met den langen klank der A moeten uytgesproken worden.Ga naar voetnoot1) De schrijver bedoelt met Hollanders hoogstwaarschijnlijk de Nederlanders, want op blz. XXIV heeft hij het over Hollanders en Belgen. Dit verzwakt zijn uitlating in verband met het probleem van de spreiding van de uitspraak van de klinker in waard. Maar zowel de tegenwoordige uitspraak als de moeilijkheden om de spelling in vroeger tijd in verband te brengen met de uitspraak (wat Heeroma 1935 en Hellinga 1968, 258-362 en 413-423 probeerden) wijzen op spreiding in de fonetische realisering die van weinig of geen betekenis was voor de foneemstruktuur van het zich ontwikkelende Nederlands. In hoeverre die spreiding van belang is voor de foneemstrukturen van de verschillende dialekten kan nog niet worden vastgesteld. Het blijft ook een open vraag door welke oorzaken de aa in waard zo expansief was in Noord-Holland, maar niet in Noord-Brabant, zoals bij laag wordt gekonstateerd. |
|