Atlas van de Nederlandse klankontwikkeling (ANKO). Aflevering 1
(1972)–Jo Daan, M.J. Francken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
5 en 6. ā uit wgm. â (voor labiaal en dentaal): schaap en latenaant.aant.De stamklinker in schaap en laten heeft zich ontwikkeld uit een lange wgm. vokaal. Schönfeld (1970 § 80) neemt aan dat de ogm. klinker palataal werd uitgesproken en spelt æ̂. Gysseling (1961, 26 vlgg.) heeft, uitgaande van de spellingen die gebruikt werden voor Latijnse namen en leenwoorden, aannemelijk gemaakt dat tot in de 6e eeuw in de Nederlanden en Noord-Duitsland een palatale klinker is uitgesproken, die waarschijnlijk wijd werd gerealiseerd. In de 7e - 8e eeuw wordt als spelling a gebruikt, wat wijst op een realisering die meer open was dan vroeger. In de kuststreken van Vlaanderen, Zeeland, Holland, Groningen en Oost-Friesland komen nog tot in de 14e eeuw spellingen met e naast andere met a, voor het waternaamelement a (uit aha), voor. Men mag aannemen dat hier zeker tot de 11e eeuw, mogelijk nog langer, een palatale, e-achtige klinker werd uitgesproken. In het ofri. wordt laten altijd gespeld met e (1327 2e Rustringer codex, 2e helft 15e eeuw Emsinger codex, laatste kwart 16e eeuw Codex Parisiensis). Ook in Engeland had vernauwing plaats, die door Luick (I § 123 vlgg., 129) wordt gedateerd vóór 1100. Hij vond spellingen die zowel op een nauwere als een wijdere realisering wijzen. Het lijkt aannemelijk dat de æ̂ zich in het Noordhollands, Fries en Engels ontwikkelde tot een nauwere palatale vokaal, en dat deze al voorkwam in de late middeleeuwen. De tegenwoordige Friese realisering [iə] kan een jongere ontwikkeling zijn; spellingen die wijzen op deze uitspraak komen voor bij Gysbert Japicx (17e eeuw). Het Noordhollands-Friese gebied heeft op de kaart extra nadruk gekregen door het gebruik van een cirkelteken, niet alleen omdat de wgm. klinker nauwer wordt gerealiseerd dan in het zuidelijker æ -gebied, maar ook om de verhouding van oorspronkelijke lange en van gerekte a. Hier is nl. de lange â palataler dan de gerekte ā; in het noordoosten van ons taalgebied is | |
[pagina 48]
| |
het omgekeerde het geval: daar is de wgm. â een geronde achtervokaal, de ā een dikwijls wat palataal gerealiseerde [a.]; in het zuiden, ongeveer ten zuiden van het IJselmeer, is er samenval van beide vokalen in het westen, in het oosten worden verschillende realiseringen veroorzaakt door de volgende konsonant. In het overige gebied werd æ̂ niet vernauwd, zoals op de Zeeuwse eilanden en in een deel van Zuid-Holland, of werd in tegendeel wijder tot [a.] of er ontwikkelde zich een geronde achterklinker.
De wijde palatale klank wordt nu nog gehoord op de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden en ten zuiden van Gouda. In de legenden is de spelling ae gebruikt, op de kaart is deze klinker aangegeven met een open parallellogram. Op kaart 5 is het ae-gebied in de omgeving van Gouda wat groter dan op kaart 6. Dit verschil is te verklaren uit het materiaal: dat voor laten is recenter dan dat voor schaap. Op de â-kaart van Te Winkel (1899-1901) reikt het gebied met palatale ae nog iets noordelijker, tot over de Oude Rijn bij Bodegraven en Woerden. Uit de 16e- en 17e-eeuwse gegevens, besproken door Te Winkel (1899-1901), Heeroma (1935 [b]) en Hellinga (1938, 287 vlgg.) wordt waarschijnlijk dat het hele gebied van het tegenwoordige Zuid-Holland en het zuiden van Noord-Holland ae-gebied zijn geweest.
Op de kaarten werden geen fonetische realiseringen van de geronde achtervokaal (in de legenda gespeld met oa, op de kaart aangegeven met het gevulde parallellogram) onderscheiden. De uitspraak kan variëren van [ɑ.] tot [o.], [ɔ.] of [ʊ.]. Een uitspraak van Kloeke (1933-1934, 71) bracht ons er echter toe een persoonlijk onderzoek te doen in het oosten van Utrecht, vooral omdat de Hollands-Utrechtse uitspraak van de aa (donker, fonetisch eerder met [ɑ.] te schrijven) niet alleen fonetisch anders is dan de geronde achtervokaal van het overige gebied, maar ook taalsociologisch anders wordt ervaren. Enkele steekproeven maakten ons | |
[pagina 49]
| |
duidelijk dat de dialektsprekers in het oosten van Utrecht zich goed bewust zijn van het verschil tussen hun donkere aa en de Gelderse geronde achtervokaal. Het is niet mogelijk een isoglosse tussen beide te trekken, we hebben volstaan met het tekenen van een half parallellogram waar we zeker waren van een donkere aa; daarbuiten hebben we overal het eenheidsteken, het gevulde parallellogram gebruikt ter aanduiding van een geronde achtervokaal. De uitspraak van de klinker heeft een vrij grote spreiding, maar de verschillende spellingen van het schriftelijk en van het Rndmateriaal gaven geen duidelijk regionaal beeld. De realisering in Holland en Utrecht kan beschouwd worden als een dialektuitspraak die ook in het Nederlands van de sprekers wordt gehandhaafd en kan worden gehandhaafd, omdat de fonetische realisering binnen de aanvaarde spreiding van het /a/foneem valt.
Uit het bovenstaande is waarschijnlijk dat de aa in het Hollandse gebied een zeer recente ontwikkeling is. De depalatalisering van ae tot aa is, waarschijnlijk pas sedert de 17e eeuw, geleidelijk verbreid, misschien vanuit Amstelland en Rijnland. De zogenaamd donkere aa van Holland en Utrecht zou men dan kunnen verklaren als een slecht geslaagde imitatie van de algemeen Nederlandse aa (Zie ook Kloeke 1934, 79-81). Op kaart 5 zijn, behalve de schuine streep, nog twee andere tekens gebruikt ter aanduiding van een neutrale (nietgeronde, niet-palatale) aa, nl. een hamertje op de Veluwe, in de Betuwe en in West- en Frans-Vlaanderen, een omgekeerde hamer in de omgeving van Brussel. Het hamertje geeft aan waar een aa voor labiaal of gutturaal een allofoon is van een geronde achterklinker voor dentaal. In deze gebieden vinden we het eenheidsteken op de kaart van laten, waarin aa voor dentaal staat. De uitspraak is niet overal gelijk, de gebruikte fonetische spellingen vertonen in ieder geval enige variatie. Van Schothorst beschrijft de klinker als de aa van het Neder- | |
[pagina 50]
| |
lands, de spellingen voor West-Vlaanderen zijn [ɑ.], soms voorzien van een diakritisch teken, en voor Frans-Vlaanderen [a.]. Men kan als hypothese stellen dat de vroeg-middeleeuwse palatale klinker op de Veluwe, in de Betuwe en Vlaanderen wijder is geworden in de positie voor labiale en velare volgkonsonant, tot een [a.]. Voor dentale konsonant zou de klinker gerond zijn. Van Wijk (1911) heeft betoogd dat de klinker vanouds voor labiaal en velaar meer palataal was dan voor dentaal, een hypothese die door enkele dialektologen als een feit werd aangenomen, maar o.a. door Van Haeringen (1936) werd betwijfeld. De vergelijking van de kaarten 5 en 6 geeft de indruk dat de invloed van de volgende konsonant bij de oorspronkelijk lange â tegenwoordig maar in enkele kleine delen van ons taalgebied merkbaar is. (Bij de gerekte ā is die invloed anders. Weijnen (1966) geeft een detailkaart (krt 33) van het gebied waar de oorspronkelijk lange â voor niet-dentalen donkerder is dan gerekte ā in dezelfde positie.) Hoe de regionale verspreiding van de invloed van de volgende konsonant op de verschillende vokalen is zal nog nader onderzocht moeten worden. Nörrenberg (1969, 65-78) heeft erop gewezen dat in Nederduitse dialekten het omgekeerde het geval is: de dentalen hebben daar een palataliserende, de niet-dentalen een verdonkerende invloed. Van Loey (1961) heeft de aa op krt 5 en de a en ö op krt 6 in het gebied ten westen van Mechelen en Brussel verklaard als een jongere ontwikkeling uit een oudere geronde vokaal. Deze zou eerst spontaan zijn gepalataliseerd (gemedialiseerd) en daarna ontrond. Hij heeft dit waarschijnlijk gemaakt met behulp van de tegenwoordige regionale verdeling van de a en ö en voor het verleden gewezen op spellingen als moct en pluts, die al eerder door Vangassen (1954 [b]) waren vermeld, de eerste in het einde van de 14e, de tweede in het einde van de 17e eeuw. In het gebied van Aarschot (ten noorden van Leuven) is een palataal geronde vokaal de gewone representant van de | |
[pagina 51]
| |
wgm. æ. Het lijkt waarschijnlijk dat deze te vergelijken is met de geronde palataal van het gebied ten westen van Mechelen; de ‘Mechelse a’ vertegenwoordigt dan een stadium dat in Aarschot (nog) niet bereikt is. |
|