Atlas van de Nederlandse klankontwikkeling (ANKO). Aflevering 1
(1972)–Jo Daan, M.J. Francken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
3. geronde palatale vokaal uit wgm. ŭ in open lettergreep: vogelaant.Op kaart 3, vogel, is één van de woorden in kaart gebracht, waarin de zogenaamde spontane palatalisering optreedt. De woorden met stamklinker eu uit wgm. ŭ in open lettergreep kunnen verdeeld worden in twee groepen: I. de eu in een woord dat in het Nederlands ook met eu voorkomt, is meestal te verklaren door umlaut onder invloed van een i of j in de volgende lettergreep in een oudere taalperiode (bv. euvel, got. ubils; keuken, lat. coquina; sleutel, os. slutil; zie Schönfeld 1970 § 40). II. de eu in open lettergreep die in sommige streektalen, naast een o in het Nederlandse woord voorkomt, moet aan een andere faktor toegeschreven worden, daar de umlaut-veroorzakende i of j naar alle waarschijnlijkheid niet aanwezig is geweest. De spellingen die in de middeleeuwen voor de stamvokalen van deze woorden worden gebruikt, geven geen betrouwbare inlichtingen over de uitspraak. Zowel in open als in gesloten lettergreep worden de volgende aangetroffen: ue, o, oe, eu, u (Van Loey II 1968 § 60, 61). Als voorbeelden: bueter, beuven, gewoene, schoetel, soeghe, sone, suelen, vogel, wonen. Aan de ene kant zijn de middeleeuwse spellingen niet duidelijk, aan de andere kant stelt de hedendaagse verspreiding allerlei problemen. Wanneer men echter afziet van de meer ondergeschikte verschillen per woord, zou men de volgende algemene formulering kunnen geven: Woorden van deze groep I hebben eu in het grootste deel van ons taalgebied, maar resten van een niet gepalataliseerde klinker in het kustgebied. Bv. leugen heeft vormen met o als stamklinker in Noord-Holland, Zeeland en in enkele plaatsen in Zuid-Holland; sleutel alleen in Zeeland; beugel heeft oe-vormen in Friesland, vleugel heeft overal eu. Ten aanzien van de woorden van groep II geldt, dat de pala- | |
[pagina 34]
| |
taal-geronde stamvokaal meestal voorkomt in het kustgebied van Holland, Zeeland en Vlaanderen, maar in Friesland slechts in enkele woorden. Groep II kan in verband hiermee als volgt verdeeld worden: II a. vogel, zoon, boter, met geronde palatale vokaal in de kustprovincies Holland, Zeeland en Vlaanderen. Hierbij hoort ook het boerenwoord zeug, dat dientengevolge in het Nederlands weliswaar eu heeft, maar zich in zijn regionale verspreiding verder bij deze groep aansluit. De kaart van vogel wordt hier gegeven, zeug en zeun zijn gepubliceerd in de Taalatlas, afl. 1, krt 8 en afl. 6, krt 4, die van boter door Vereecken (1938). b. wonen en zomer hebben een geronde palatale vokaal in hetzelfde gebied, maar een ontronde in Friesland, wenje en simmer. (Volgens Pée 1970, 366 heeft Vlaanderen o).
Buiten dit gebied van Holland, Zeeland, Vlaanderen en Friesland komt de palatale vokaal in afzonderlijke woorden echter ook voor in gebieden van verschillende omvang, vooral in het noordoosten van het taalgebied. Alleen in zeug en boter is deze vokaal beperkt tot het kustgebied van Holland, Zeeland en Vlaanderen, in wonen komt hij bovendien voor in Belgisch-Brabant (in twee varianten, eu en uu), in vogel in zuidwest-Drente en de kop van Overijsel, in zoon in een groot noordoostelijk deel van ons land. Op tekstkaart II is de verspreiding van deze klanken globaal weergegeven. Hierop zijn slechts de isoglossen van boter en zoon helemaal getekend. Voor zeug en wonen was het niet mogelijk een lijn te trekken in het Zuidhollands-Utrechtse gebied, omdat vormen met en zonder palatale klinker naast elkaar voorkomen; een eu in vogel ontbreekt daar thans bijna geheel. De gegevens van de oude grammatici wijzen erop dat de streektalen in dit gebied in de oudere periode van het nieuwnederlands ook een geronde palatale klinker hebben gekend (Hellinga 1938, 1968, 215 vlgg.). Ook zomer heeft een geronde palatale vokaal in Groningen en een deel van Drente; het was niet mogelijk in deze laatste provincie een isoglosse te trekken, | |
[pagina 35]
| |
Tekstkaart II
omdat hier al in het laatste van de 19e eeuw (Ag 79 en 95) veel o-'s worden opgegeven. Sassen (1953 krt 2) geeft een isoglosse ten noorden waarvan dit woord een palataal-geronde vokaal heeft. Maar ook in zuidwest-Drente geeft het 19e-eeuwse materiaal deze in een zevental plaatsen, die niet door Sassen worden vermeld of besproken. Van Ginneken (1932-1933 [b]) heeft verondersteld dat bij zoon door de voorafgaande en volgende dentale konsonant een palatalisering zou zijn veroorzaakt, maar hij beschouwde het verschijnsel in het algemeen als een spontane palatalisering. | |
[pagina 36]
| |
Geronde palatale vokalen komen echter ook voor in het oostfries, in zomer, zoon, zeug en zondag; Nörrenberg (1932, 1969) zoekt hier eveneens de oorzaak in een voorafgaande of (zeldzamer) volgende dentaal in alle gevallen waarin geen i of j als umlautsfaktor is aan te wijzen.
De tegenwoordige verspreiding die per woord zo verschillend is, de onzekerheid over deze verspreiding in vroegere taalperioden en over het gebruik in kultureel onderscheiden taallagen, maken het onmogelijk een voor alle gevallen geldende en sluitende verklaring te geven voor het verschijnsel. Het is wel duidelijk dat men sedert de 16e eeuw voor het Hollandse kultuurdialekt en het algemene Nederlands de voorkeur gaf aan de o in de woorden van groep II. Hellinga verklaart dit, in een uitvoerige uiteenzetting waarin oudere grammatici als De Heuiter, Winschooten en Lambert ten Kate als getuigen naar voren worden gebracht (1938, 1968, 215 vlgg.), als Brabantse invloed op het algemene Nederlands. Hij wijst erop dat nog tot in de 19e eeuw eu-vormen worden vermeld: Bilderdijk heeft in zijn jeugd nog keuning gekend. Ook haalt hij op blz. 252 Brill (1846, 41) aan, die een groot aantal woorden met eu naast o opsomt, zoals sleutel en geut. De hier behandelde woorden komen echter in deze lijst niet voor. Uit deze aanhalingen wordt de toenemende voorkeur voor o in het algemene Nederlands, althans in de hier behandelde woorden weliswaar duidelijk, maar men mag slechts besluiten tot de waarschijnlijkheid van een algemene tendens. Daarbij moet de aandacht erop gevestigd worden dat een woord als molen zich, uit het gezichtspunt van een Brabantse expansie, heel anders gedraagt. Terwijl de middelnederlandse en 16e-eeuwse bronnen in Brabant, Vlaanderen en Limburg meer gevallen met o dan met eu hebben, wordt er in de dialekten van dit gebied thans overal eu gezegd. Noord-Holland en het grootste deel van Zuid-Holland hebben echter nu o.
Schönfeld (1970 § 40) zegt voorzichtig dat de oorzaak | |
[pagina 37]
| |
van de geronde palatale vokaal misschien te zoeken is in de palataliserende tendens eigen aan de ingewoonse dialekten. Voor het noordoosten zou men hieraan toe kunnen voegen de dentaal-umlaut (onder invloed van voorafgaande of volgende dentale konsonant), die kan zijn opgetreden in zoon en zomer. Voor vogel is de laatste verklaring minder waarschijnlijk, op grond van de verspreiding alleen in het zuidwesten van Drente. De eu-vormen in het Bildt (in Friesland), de Friese steden en op de Friese eilanden Terschelling en Ameland, die op de kaart van vogel voorkomen, kunnen aan Hollandse expansie worden toegeschreven (Fokkema 1937 § 39). De verspreiding van de palataal-geronde vokaal in de kustprovincies vertoont weliswaar veel overeenkomst met die van de ontronde vokaal in rug, maar andere feiten spreken sterk tegen het aannemen van een ingweonisme. Het Engels kent het verschijnsel niet (fowl, vogel in een speciale betekenis naast algemeen bird, sow, zeug), het Fries evenmin. In 15e- en 16e-eeuwse Friese oorkonden komen voor sennen en sinnen (zoons), de 17e-eeuwer Gysbert Japicx gebruikt simmer (zomer), spellingen die kunnen wijzen op ontronding van een palataal-geronde vokaal, maar vanuit de tegenwoordige taaltoestand niet te verklaren zijn. Ook de onregelmatige verspreiding in de noordoostelijke en zuidelijke provincies van de palataal-geronde vokaal maakt het onwaarschijnlijk dat hier van een ingweonisme gesproken mag worden. De mogelijkheid van meer dan één interne ontwikkeling of de invloed van een externe faktor moet niet worden uitgesloten (Zie ook: Miedema 1971, 102).
Hierboven wezen we op de spellingen die geen zekerheid geven over de uitspraak in de middeleeuwen. Een in gebruik zijnd grafeem (spellingsteken) werd bovendien vaak nog lange tijd gehandhaafd, nadat een klank al veranderd was. In het oudere Nieuwnederlands worden de hier behandelde woorden zowel met o als met eu gespeld, terwijl uit klankbeschrijvingen duidelijk is dat men ook twee fonemen kende. | |
[pagina 38]
| |
M.a.w. mannen als Montanus en Lambert ten Kate moeten zich een verschil in uitspraak hebben gerealiseerd. De lijst van o-woorden (Ten Kate 1723 I 279 vlgg.), waarin tussen haken eu als spellingvariant is toegevoegd, maakt waarschijnlijk dat twee uitspraken naast elkaar voorkwámen; ze worden door hem niet aan twee verschillende taalniveaus toegeschreven. Zowel de onregelmatige verspreiding in de verschillende woorden als het handhaven van beide spellingen tot in de 18e eeuw, doen veronderstellen dat de palatalisering van o tot eu niet het gevolg is geweest van een klankwijziging die optrad in een bepaald gebied en in een bepaalde tijd, maar een gekompliceerder verschijnsel. Ook in dit geval moeten we rekening houden met de mogelijkheid dat de o-eu-onzekerheid in de hand werd gewerkt door een wisselende uitspraak, door het feit dat het foneem dat met beide spellingen werd aangeduid een grote spreiding had. Het is niet ondenkbaar dat de umlauts-èu iets meer palataal geweest is dan deze zogenaamde spontaan ontwikkelde palatale klank en dat de eerste door de spelling én door zijn akoestische indruk de tweede heeft aangetrokken, waardoor op de duur het verschil in uitspraak tussen o en eu groter werd. Deze ontwikkeling zou dan te vergelijken zijn met die van bracht/brocht, en tegengesteld aan die van de beide oo- en o-klanken, waar de spellingsovereenkomst de samenval of althans de vermindering van het uitspraakverschil kan bevorderd hebben (Vgl. ook Van Loey 1961, 155-156, waar hij een kwaliteitsverschil tussen spontaan en door umlaut ontstane [y.] mogelijk acht). |
|