Atlas van de Nederlandse klankontwikkeling (ANKO). Aflevering 1
(1972)–Jo Daan, M.J. Francken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. ronding van ă voor ogm. nXt: brachtaant.De klankkombinatie -ach- in bracht (en dacht) heeft zich in gemeengermaanse tijd ontwikkeld uit -ănX; waarschijnlijke tussenstadia zijn een genasaleerde â en vervolgens een niet-nasale â. Voor de medeklinkerkombinatie -cht werd de klinker verkort tot ă (bracht in het oosten en zuidoosten van het Nederlandse taalgebied, en in het aansluitende deel van Duitsland), die in westelijk Nederland en Vlaanderen zich echter ontwikkelde tot een geronde vokaal, die voor cht werd verkort tot ŏ (Schönfeld 1970 §§ 4 en 31). Al in de middeleeuwen werd o geschreven. Dezelfde klankovergang had plaats in het oudengels: in de 10e eeuw wordt o gespeld, in de 13e eeuw is deze in ieder geval kort (Luick §§ 56 en 59 A). In de verdonkering en de verkorting gaan de klankontwikkelingen van westelijk Nederlands en ouder Engels parallel; het westelijk Nederlands heeft deze ŏ tot op onze tijd gehandhaafd, het Engels heeft via een oudere diftong een lange vokaal ontwikkeld. Op grond van het voorkomen van een geronde vokaal in de gebieden aan weerszijden van de Noordzee in tegenstelling met a in het oosten van Nederland en het aangrenzende Duitsland, is er alle reden de ronding als een ingweonisme of kustverschijnsel te beschouwen. De verspreiding van de uitspraak met o en in vroeger tijd van de spelling met o geeft aanleiding tot billijke twijfel aan deze verklaring voor het hele gebied met o. Ingweonismen die zich in oostelijke richting uitstrekken tot aan een lijn van Nunspeet via Arnhem naar de Oude IJsel en via Duitsland tot Venlo en verder naar het zuiden tot aan de taalgrens komen verder niet voor. B. van den Berg suggereerde in verband hiermee te overwegen of de o in zo'n groot gebied niet van tweeërlei herkomst zou zijn. Voor het kustgebied, waarin meer ingeweonismen voorkomen, kan men aan een ingweoonse ontwikkeling van ogm. *brănXta via *brŏnXta (met ŏ<ă vóór n) en *brõXta (met genasaleerde vokaal) en brōXta (met verlies van de nasalering, rekking van de vo- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kaal en kwaliteitswijziging tot [ɔ] door de volgende velare spirant) tot westmiddelnederlands brochte en westnieuwnederlands brocht denken. Voor Belgisch en Nederlands Brabant, voor het oostelijk deel van het gebied van de grote rivieren, en voor de bracht-vormen in Gelderland, Overijsel, Drente en Limburg zou men kunnen uitgaan van een ontwikkeling ogm. *brănXta > *brãXta > jong-wgm. brāXta. Deze lange a zou dan op weg naar het Gelders-Overijsels-Drents-Limburgse bracht vroegtijdig verkort, en in het Brabants dialekt en dat van de rivierenstreek niet verkort moeten zijn. Als lange a zou hij in dit gebied samengevallen kunnen zijn met de vanouds lange â en evenals deze tot een geronde achterklinker zijn geworden (vergelijk krt 5 en 6), die later voor cht werd verkort, waardoor hij samenviel met de ingweoonse o. Enige grond voor deze veronderstelling kan men ontlenen aan 14e-eeuwse spellingen in Brabant: bv. in 1370 wi sproken, wat kan duiden op een geronde achtervokaal, en in 1330 men coechte, in 1349 versoecht, die een lange vokaal waarschijnlijk maken (Van Loey 1968 § 41 aant. b, dez. 1937, 6.2.4). De middeleeuwse bracht/brocht-spellingen zouden kunnen wijzen op een ouder brācht en een jonger brōcht, dat uiteindelijk buiten de schrijftaal en het Nederlands is gebleven.
Al in de middeleeuwen komen o-vormen vrij oostelijk voor. Een kaartje van de toestand vóór 1500 geeft brocht tot in het oosten van Utrecht; daarnaast twee gevallen bracht in noord-west-Brabant (Heeroma 1935 [a] krt 17). Volgens Van Loey zijn de vormen met o over het algemeen westelijk, die met a oostelijk, maar de laatste komen ook in het westen voor (1968 II § 3 opm. 1). Jacobs is nauwkeuriger: a komt voor in de dialekten langs de rechteroever van Schelde en Leie, o regelmatig in die langs de linkeroever van deze rivieren en predomineert zelfs langs de rechteroever tussen 1200 en 1500 (1911 § 28). De middelnederlandse Hollandse schrijvers hebben voorkeur voor o: Melis Stoke (Hofker 1908, 39), Hildegaersberch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Tiemeyer 1916, 14). Voor de 16e eeuw hebben we de uitspraak van Spiegel in De Twe-spraack, die alleen brócht en dócht vermeldt; de ó is kwalitatief gelijk aan de lange óó uit germ. au (1584, Trivium 1962, 52).
De vergelijking van de middeleeuwse en de hedendaagse verspreiding doet twee vragen opkomen:
Een indruk van het voorkomen van o-vormen in de middeleeuwen in Brabant geven de volgende getallen, ontleend aan Vangassen (1954 [a]):
Het aantal gegevens, vooral voor de 14e en de 17e eeuw is klein, maar de verhoudingen wettigen het vermoeden dat de o-spelling niet zeldzaam was, en dat de geronde achtervokaal toenam in de 16e eeuw. Als men de gegevens splitst in het materiaal van de noordelijke en de zuidelijke helft van Brabant, blijkt dat in Den Bosch, Breda en Helmond de o-spellingen, in Antwerpen, Brussel, Leuven, Mechelen, Tienen en Zoutleeuw de a-spellingen overheersen. Deze verhouding suggereert dat de o in de noordelijke, de a in de zuidelijke helft overheerste (vgl. de nauwkeurige opgave op blz. 32), althans in de schrijftaal.
Als men uitgaat van de spelling van de Statenvertaling (Heinsius 1897 § 119) krijgt men de indruk dat men de voorkeur gaf aan de a in de schrijftaal. Men heeft althans gekozen voor de a-spelling, zonder die keuze te motiveren (Zwaan 1939, 96 en 217). Deze kan beīnvloed zijn door de spelling van oudere bijbelvertalingen. Een steekproef hier- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in wees uit dat het aantal a-spellingen dat van de o-spellingen ver overtreft. In de Liesveltbijbel (1532) telden we 28 × a tegenover 6 × o, in de Deus-aesbijbel (1562 gedrukt te Embden) 57 × a tegenover 9 × o. Nadat we in de Leuvense Bijbel van 1599 (gedrukt te Antwerpen) 15 × a tegenover 4 × o hadden gevonden, aantallen die op een vergelijkbare verhouding wezen, is de steekproef beëindigd. In de oudere bijbelvertalingen had de a-spelling al de voorkeur, maar hij is niet konsekwent gerealiseerd. Het is denkbaar dat het voorbeeld, de Duitse bijbel, de a-spelling heeft bevorderd, maar dat is alleen mogelijk als deze a-spelling al een vrij sterke positie had.
De 17e- en 18e-eeuwse grammatici kiezen niet tussen beide, maar keuren zowel de a als de o goed. Van Heule bv. geeft als verledentijdsvormen van brengen: ‘bracht of brocht, brochte’, zonder een voorkeur uit te spreken (1625 Trivium I 1, 1953, 46). Lambert ten Kate (1723 I 567) doet hetzelfde, maar Moonen (1706, 218) geeft alleen a. Later schijnt men over deze spellingen te gaan nadenken. Siegenbeek (1805, 169) geeft o en a naast elkaar met de toevoeging dat de verwisseling van a en o in onze moedertaal ‘zo gemeen’ is, Weiland (1799-1911) geeft alleen bracht en dacht, Brill (1849, 291 aanm. 2) keurt de o-vormen af met het woord ‘onbehoorlijk’.
Hoe is het mogelijk dat deze spellingen o en a, die toch wijzen op verschillende fonemen, zolang naast elkaar zijn gebruikt? Ik zoek de verklaring in de uitspraak van a en o in vroeger tijd. De twespraack (1584) zegt dat de o gemeenschap heeft met de a en stelt daarom de spelling ó voor de wijdere o voor (met als voorbeeld brócht) (Trivium 1962, 22). Franck (1910 § 56) zoekt de verklaring van de o-spelling in ‘eine dunkle Färbung’ van de â. In de 16e en 17e eeuw werden sommige klinkers wijder uitgesproken dan later het geval was: Caron (1947) wijst hierop nog eens op blz. 109: spellingen als dase (dose) en wijncaper wijzen even- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eens op een uitspraak die lijkt op die van a (Crena de Iongh 1959, 50, 57). Ook in later tijd is dat nog het geval geweest: Van Weel (1904, 9), schrijft dat de klinker van bròcht wijder is dan die van Nederlands stok, in het dialekt van Voorne klinkt de stamklinker van hoop (uit au voor lab. en gutt.) bijna als een aa in het Nederlands. Als we aannemen dat het verschil in uitspraak tussen wijde o en a gering was, wordt het begrijpelijk dat de bijbelvertalers in alle gevallen één teken schreven, maar dat geringe verschil kan ook verklaren dat beide spellingen eeuwen lang naast elkaar zijn gehandhaafd. Toen men in de 19e eeuw de spelling ging regelen moest men een keus maken; misschien is men eerst toen gaan beseffen dat het uitspraakverschil tussen beide klinkers allengs groter was geworden, zodat Brill toen met enig recht de o-vormen kon afkeuren.
De vergelijking van de vroegere en tegenwoordige verdeling van o en a doet de vraag opkomen waar het Nederlands zijn a aan heeft ontleend. Heeroma (1935 [a] 109) verwachtte indertijd de verklaring uit het zuidnederlandse materiaal. Dat vindt men nu op onze kaart, maar het geeft geen verklaring voor de tegenwoordige Nederlandse a-vormen. Er is verondersteld dat in de middeleeuwen in Brabant a de uitspraak van de bovenlaag, o die van de onderlaag van de bevolking zou zijn geweest. In de schrijftaal zou dan de tweede vorm als een insluipsel uit de taal van die onderlaag te verklaren zijn (Heeroma 1964, 11-12). Deze hypothese is minder aannemelijk door twee van de reeds genoemde verschijnselen: de grote uitbreiding van de o-vormen in de tegenwoordige tijd en vooral het feit dat de beide spellingen tot in de 19e eeuw naast elkaar aanvaard werden. Ook bij de aa zijn enige eeuwen lang de aa- en de ae-spelling naast elkaar aanvaard en men was zich het verschil in uitspraak in verschillende streken goed bewust, maar in het laatste geval ging het klaarblijkelijk om een uitspraakvariant zonder fonologische relevantie. Het is wel denkbaar dat het gevaar voor homonymie van dacht (denken) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en docht (dunken) de a-spelling in de verleden tijd van denken heeft bevorderd. En het parallellisme brengen/denken kan dan weer bracht tegenover brocht hebben bevorderd. Tekstkaart I
bracht-vormen in een deel van het brocht-ebied | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de laatste 75 jaar is het aantal bracht-vormen geleidelijk toegenomen, wat zijn oorzaak wel vindt in de onderwijsverbetering. In het Hollands-Utrechtse deel van ons land werd dikwijls bracht opgegeven, naast een meerderheid van brocht-vormen. Het gebied met de grootste frekwentie bracht-vormen is op tekstkaart I weergegeven: Noord-Holland, Zuid-Holland, een deel van Utrecht en een klein stuk van Gelderland. In dit gebied is het aantal plaatsen waarvoor a was opgegeven 46, dat met o 94; het overwegen van het aantal o-vormen is zo groot, dat toeval is uitgesloten. Het woord was ook gevraagd in de enquête van het Aardrijkskundig Genootschap van 1895 en op vragenlijst 2 van de Dialectencommissie (1932). Het onderstaande staatje laat zien dat het percentage o-vormen in de drie enquêtes geleidelijk afneemt. Ook deze getallen gelden voor het gebied van tekstkaart I.
Het materiaal van ‘na 1950’ is dat van de Reeks Nederlandse Dialektatlassen; de delen hiervan waar de gebieden in liggen zijn van 1953, 1968, 1969. Ook in de schriftelijke enquêtes van 1895 en 1932 werden brocht en bracht naast elkaar opgegeven, soms voor dezelfde plaats. Het was opvallend dat dikwijls alleen in de klinker van dít woord een verandering was aangebracht, op voor het overige keurig ingevulde lijsten, die geen enkele andere korrektie vertoonden.
Op blz. 24 schreven we dat er alle reden is de ronding van de klinker in bracht als een ingweoons of kustverschijnsel te beschouwen. Maar terwijl een deel van deze verschijnselen al in de 17e eeuw als minder beschaafd werd beschouwd, heeft dit niet alleen een grote verspreiding naar het oosten, maar vermoedelijk is in de zuidelijke pro- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vincies het gebruik ervan in frekwentie toegenomen en het heeft zich hardnekkiger dan menig ander gehandhaafd in de spreektaal. Het lijkt wel of de school de krachtigste ondersteuning aan de a-spelling heeft gegeven.
In het verleden is meer dan eens geschreven over de vormen brocht en docht, zonder dat men de regionale verspreiding voldoende kende en zonder kennis van de andere vormen van het participium pret. en het imperf. Voor een verdergaand onderzoek, dat rekening zal moeten houden met de vervoegingssystemen en daarom ook met de vormen die niet op de kaart en in het materiaal zijn verantwoord, als pret. brong, dat verspreid in het oosten van ons land voorkomt, verwijzen we in de eerste plaats naar De Vries (1919, 293), die onder raken op deze vormen de aandacht vestigt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aantallen a en o in bracht en gebracht, ontleend aan Vangassen 1954. |
|