Het socialisme van Willem Drees
(2000)–Hans Daalder– Auteursrechtelijk beschermdSociale zekerheidAls oud-wethouder van Sociale Zaken eerst, als wethouder van Financiën in een periode van snel toenemende depressie later, als socialistisch politicus in het algemeen, was Drees al voor 1940 sterk betrokken geweest bij problemen van sociale zorg en zekerheid, die meer en meer het bereik van vakbonden en gemeenten te boven gingen. Zijn voorkeur in 1945 voor het departement van Sociale Zaken werd sterk bepaald door zijn wens duurzamere regelingen te treffen voor voorzieningen voor ouderen, invaliden en werklozen. Aanvankelijk had hij gedacht binnen enkele jaren sluitende maatregelen over een breed front te kunnen treffen, mede door het voorbereidend werk dat al in Londen was verricht door onder meer oud-minister A.A. van Rhijn, die secretaris-generaal werd van het departement van Sociale Zaken. De problematiek bleek politiek en technisch echter dermate complex dat hij gedwongen was vooreerst te volstaan met de Noodwet Ouderdomsvoorziening. Het door hem in 1946 ingediende wetsvoorstel bleef tegenstand ontmoeten van hen, die uitsluitend maatregelen wilden treffen voor loontrekkers en vast wilden houden aan het beginsel van verzekering - het langjarig strijdpunt dat voorstanders van staatspensioen en confessionele aanhangers van het beginsel van verzekering jarenlang verdeeld had gehouden. Drees ging uit van een algemene uitkering, ook aan zelfstandigen, met hoogstens een verwijzing naar een toekomstig stelsel dat meer op een systeem van verzekering zou kunnen berusten. Zijn wetsvoorstel voorzag in hoogst karige bedragen, waarbij mede rekening gehouden werd met verschillen tussen gemeenten, maxima golden en voor 50 procent aftrek zou plaatsvinden voor uit andere bronnen verkregen inkomsten. Het voorstel werd, uiteindelijk, zonder hoofdelijke stemming in beide Kamers van de Staten-Generaal aangeno- | |
[pagina 38]
| |
men. W.F. de Gaay Fortman, toen nog ambtenaar op Sociale Zaken, heeft beschreven hoe hij nadat het wetsontwerp in de Eerste Kamer was aangenomen zich naar Drees spoedde en hem, ongebruikelijk, aantrof aan het raam met een sigaret: ‘Ik vind dat ik dit verdiend heb,’ voegde Drees hem ‘haast verontschuldigend’ toe.Ga naar eind56 Of Drees voorzien heeft welk een weerklank de Noodwet-Drees zou hebben? Hij werd, al tijdens de behandeling van het wetsontwerp, overstroomd met brieven die een boeiend beeld geven van de nood en de dankbaarheid van velen.Ga naar eind57 Hij kreeg van een bejaarden-bond de eretitel Vader der ouden van dagen aangebodenGa naar eind58 en werd in vergadering na vergadering breed toegejuicht. ‘Trekken van Drees’ werd een standaarduitdrukking, al zal niet ieder zich bezorgd hebben afgevraagd hoe het nu moest als Drees zou komen te sterven, en mevrouw Drees het goede werk moeilijk alleen kon voortzetten!Ga naar eind59 Niet lang na de totstandkoming van de Noodwet zou Drees in enquêtes als de populairste Nederlander naar voren komen, en met Churchill wedijveren voor de titel van populairste man ooit. De Noodwet zou nog verschillende malen worden verlengd. Pas Suurhoff zou erin slagen in 1956 met de aow te komen, nadat een voorstel-Joekes gesneefd was op tegenstand vanuit de kring van de vakverenigingen in 1951.Ga naar eind60 Drees heeft altijd scrupuleus verwezen naar Suurhoff als de man van de aow, en dat met te meer overtuiging omdat hij in wezen tegenstander bleef van de mogelijkheid dat in het kader van de nieuwe algemene regeling trekkers van overheidspensioenen, die al een voldoende inkomen zouden verkrijgen, ook nog in aanmerking zouden komen voor een stuk aow-uitkering. Drees en ouderdomsvoorziening bleven niettemin aan elkaar gelijkgesteld. Pogingen van andere zijde om te wijzen op het feit, dat de voorstellen toch Kamerbreed tot stand gekomen waren, beginnend met het kabinet-Beel, zouden geen succes hebben. Wie, zo zou een oude werkneemster een katholieke collega toevoegen, heeft ooit gehoord van iemand die zei ‘Ik trek van Beel’!Ga naar eind61 Als minister van Sociale Zaken trof Drees nog tal van andere regelingen terzake van de kinderbijslag, ziekte, ongevallen, invaliditeit, werktijden, vakantieregelingen en zo meer.Ga naar eind62 Hij zou een ontwerpwerkloosheidswet indienen dat pas na zijn aftreden als minister van Sociale Zaken in behandeling kwam, evenals het al genoemde wets- | |
[pagina 39]
| |
ontwerp ondernemingsraden. Was hij met dat alles de grondlegger van de verzorgingsstaat? Hij zou zelf deze term afwijzen, en zich hoogstens kunnen vinden in de minder gangbare term van een waar-borgstaat, een ‘garantisme’ als ooit eerder voorgestaan door de Franse utopist Fourier. Tal van regelingen die het gebouw van de sociale zekerheid vormen werden ingediend en aanvaard door kabinetten na 1958, waarbij G.M.J. Veldkamp (sinds 1961 minister van Sociale Zaken) en M.A.M. Klompé (‘Onze lieve vrouwe van bijstand’, naar het woord van Luns) als minister van Maatschappelijk Werk tussen 1956 en 1963 en nadien van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk van 1966 tot 1971 een grote rol speelden. Drees zou in stijgende mate kritisch gaan oordelen over specifieke voorzieningen en de schijnbaar onbeheersbare groei van de sociale voorzieningen nadien. |
|