Het socialisme van Willem Drees
(2000)–Hans Daalder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
delen; 2. overheidssturing van het economisch leven; 3. een grotere rol van de georganiseerde arbeiders bij de besluitvorming van de overheid en in de bedrijven; 4. vermindering van de ongelijkheid van vermogens en inkomsten; en 5. de opbouw van een stelsel van sociale zekerheid. Wie poogt na te gaan wat van deze programpunten in de ruim drie jaar dat Drees minister van Sociale Zaken en ruim tien jaar dat hij minister-president was, werd verwezenlijkt, zal rekening moeten houden met tenminste een drietal factoren:
1 In het tijdvak in kwestie veranderden de politieke verhoudingen tussen de partijen sterk. Leken in 1945 bij de vorming van het kabinet progressieve krachten de boventoon te vieren, al in 1946 bleek dat de partijverhoudingen veel minder sterk gewijzigd waren dan verwacht. Regeerde tussen 1946 en 1948 nog een parlementair Rooms-Rood onder de vlag van ‘Het Nieuwe Bestand’, ook toen bestond tussen kvp en PvdA, en binnen deze partijen, op veel punten frictie. PvdA en kvp bleven ook na 1948 de meerderheid vormen in het kabinet en het parlement, maar dan wel met een bredere basis. Tussen 1948 en 1952 leverden de vvd en de chu ministers, tussen 1952 en 1958 arp en chu. Na 1952 hervonden de drie grotere confessionele partijen elkaar, en verzwakten de bindingen van hun fracties aan het kabinet. Zowel in 1952 als in 1956 wist Drees de PvdA tot de grootste partij te maken. Dat hield niet in dat het gemakkelijker werd tot coalities te komen of socialistische desiderata te ‘munten’. De scheiding socialist - niet-socialist werd in het parlement eerder scherper dan zwakker. Het laatste kabinet-Drees zou voortijdig eindigen: dat werd ‘de gelukkigste dag van mijn leven’, zou de ar-fractieleider J.A.H.J.S. Bruins Slot verklaren.Ga naar eind27 Voor de PvdA, die sinds 1959 andere partijen zag oogsten wat de zware besluiten van de zogenaamde bestedingsbeperking in 1957 en 1958 aan nieuwe mogelijkheden voor economische groei mogelijk hadden gemaakt, kwam het als een onmiskenbare kater.
2 De opeenvolgende kabinetten worstelden met tal van onvoorziene obstakels. De ministers die in 1945 aantraden wisten dat zij, in Schermerhorns woorden, in een diepe put sprongen:Ga naar eind28 heel veel was vernield, aan alles was gebrek. Indonesië werd in plaats van een te | |
[pagina 22]
| |
bevrijden gebied in een nieuw te structureren Koninkrijk, bron voor wat Drees ‘vier jaar nachtmerrie’ zou noemen - met alle gevolgen van een zware militaire inspanning enerzijds, het wegvallen van dollarinkomsten anderzijds. Zeker Drees was zich in de bezettingstijd bewust geweest dat voor Nederland de economische ontwikkeling van Duitsland een levensvoorwaarde bleef. Maar wie had kunnen voorzien dat de bezettingsmachten de grenzen de eerste jaren voor landbouwproducten en andere export uit Nederland vrijwel gesloten zouden houden? De in Londen overeengekomen samenwerking in de Benelux zou grote problemen ontmoeten: de situatie in België was eerst veel gunstiger dan in het zo sterker vernielde Nederland, al zou dit na een aantal jaren in het tegendeel verkeren. De nodige importen konden niet werkelijk betaald worden ondanks internationale leningen en de gedwongen verkoop van Nederlandse bezittingen in het buitenland. De Marshallhulp zou de situatie op een kritiek moment redden. Mede daardoor zou het komen tot nieuwe vormen van internationale samenwerking als in de oeso en de Europese Betalingsunie, waarbij de liberalisatie van de buitenlandse handel toenam, maar ook de mogelijkheid van directe planning verminderde. De internationale spanningen in Europa (‘Praag’, ‘Berlijn’), maar zeker ook in Oost-Azië (gezien de communistische zege in China, Korea) namen snel toe. Nederland trad in 1948 toe tot het Pact van Brussel (gevormd door Frankrijk, Groot-Brittannië en de drie Benelux-landen), en sloot zich in april 1949 aan bij de navo. Vooral na Korea (dat grote moeilijkheden veroorzaakte door de internationale stijging van grondstoffenprijzen) nam de druk tot bewapening toe. Mocht Drees van mening zijn dat de atoombom een oorlog in Europa vrijwel uitsloot, en dat een Nederlandse herbewapening niet meer hoefde te zijn dan een ‘verzekeringspremie’ om de Amerikanen aan Europa te binden,Ga naar eind29 hij zou toch gedwongen worden akkoord te gaan met een sterke verhoging van de militaire uitgaven. In februari 1953 kwam daar de watersnoodramp overheen, die grote schade berokkende en tot de Deltawerken leidde. In de jaren daarna eindigde de Nederlands-Indonesische Unie in een compleet failliet, waarbij ook de moeizaam totstandgekomen financiële regelingen van de Ronde-Tafelbijeenkomsten strandden, Nederlandse bedrijven zonder schadevergoeding werden genationaliseerd, en een stroom (In- | |
[pagina 23]
| |
dische) Nederlanders repatrieerde. Overziet men deze menigte van ongelijksoortige ontwikkelingen, dan is Drees' verzuchting begrijpelijk dat toekomstvoorspellingen nooit uitkomen, en het daarom weinig nut heeft op basis daarvan te komen tot gedetailleerde regeringsprograms.
3 De jaren vijftig worden vaak geduid als de ‘era van Drees’. Het leidt weinig twijfel dat zijn prestige zeker bij zijn medeministers groot was: een kritisch man als J. Zijlstra heeft gezegd dat Drees onder alle naoorlogse premiers ‘op eenzame hoogte’ stond.Ga naar eind30 Zijn premierschap lijkt, achteraf, vanzelfsprekend. De geschiedenis van de kabinetsformaties wijst echter uit dat zijn terugkeer in opeenvolgende kabinetten nimmer zeker was. Hoe groot zijn invloed binnen de door hem geleide kabinetten ook was, deze was lang niet altijd beslissend. Wie de notulen van de ministerraad doorneemt, ziet dat hij in tal van zaken bezwaren uitte, niet zelden overstemd werd, en nogal eens de portefeuillekwestie moest stellen. Dat deed zich voor in de Indonesische kwestie, met name rondom de twee politionele acties, in zaken rondom de Europese integratie, maar ook in meer sociaal-economische aangelegenheden. Als minister-president moest hij vooral reageren op beleidsvoorstellen van andere ministers, eerder dan dat hij het beleid zelf kon bepalen. Hij kon daarbij voor verrassingen komen te staan. Een voorbeeld? Op de agenda van de ministerraad van 13 februari 1950 voerde hij het punt op: Bespreking van politiek-belangrijke zaken in de ministerraad. Blijkens de notulen stelde hij daarbij vast: ‘Het heeft spreker [...] verrast, dat aan de Kamer is medegedeeld, dat de dividendstop over twee jaren zou worden opgeheven.’ Het antwoord van Lieftinck ‘dat het hem is ontgaan deze kwestie vooraf in de Raad te brengen’, zal hem weinig tevreden gesteld hebben.Ga naar eind31 Ruim twee jaar later zou in de ministerraad een scherpe discussie ontstaan over het voorstel van Lieftincks opvolger, J. van de Kieft, de dividendstop nog met drie jaar te verlengen.Ga naar eind32 Niet alle beleid in het tijdperk-Drees was Drees' beleid.
Bezien wij nu de vijf hoofdpunten in Drees' socialistisch program. |
|