Het socialisme van Willem Drees
(2000)–Hans Daalder– Auteursrechtelijk beschermdPolitieke verwachtingen in 1945Achtte Drees het zo radicaal socialistisch program van 1945, waarbij hij de term ‘richtlijnen voor een regeringsbeleid’ niet schuwde, ook politiek te verwezenlijken? Hij was enerzijds overtuigd dat na de depressie van de jaren dertig en het in de bezettingstijd gevoerde overleg, velen gewonnen waren voor een progressief program om met vergaande overheidsmaatregelen aan de noodtoestand het hoofd te bieden. Anderzijds was hij te zeer politiek realist om niet een herleving van de traditionele politieke verscheidenheid te verwachten, zoals hij ook in mei 1945 in zijn advies aan koningin Wilhelmina tot uiting bracht.Ga naar eind25 Een nieuw kabinet zou daarom een brede samenstelling moeten hebben, waarbij rekening gehouden zou moeten worden zowel met de vanouds bestaande politieke stromingen, als met de initiatiefnemers van de nieuwe Nederlandse Volksbeweging en de voormannen van het verzet. Eerste prioriteit was het treffen van de noodzakelijke noodmaatregelen. Werkelijk principiële politieke en economische hervormingen zouden moeten wachten op nieuwe verkiezingen. In het door hem en W. Schermerhorn gevormde kabinet behoorden slechts drie van de vijftien ministers tot | |
[pagina 20]
| |
de sdap. Het was dan ook ‘zeker geen socialistisch kabinet’ al had het dan ‘wel socialistische trekken’, verklaarde hij in een grote sdap-manifestatie in augustus 1945.Ga naar eind26 Dat men op grond van het later toetreden van een aantal andere ministers tot de nieuw gevormde Partij van de Arbeid, het kabinet-Schermerhorn/Drees alsnog als een overwegend socialistisch kabinet is gaan beschouwen, is een anachronisme, dat aan de feiten geen recht doet. En wat de socialistische beweging zelf betreft: Drees achtte een ideologische en maatschappelijke verbreding wenselijk. Maar hij hield duidelijk afstand van tal van vernieuwers die zich zelf wellicht zagen als ‘personalistisch-socialisten’, maar geloofden dat de klassenstrijd voorbij was en in wezen vreemd stonden tegenover de werkelijke waarden van de arbeidersbeweging. Lang nog zou hij eerder denken aan federalistische samenwerking van de heropgerichte sdap met andere progressieven, dan aan de vorming van een nieuwe politieke partij. Hij zou pas instemmen met het opgaan van de sdap in de te vormen Partij van de Arbeid, toen zekerheid was verkregen over een aantal duidelijke socialistische programpunten, toen de waarde van vertrouwde socialistische symbolen voor hen die tot de oude arbeidersbeweging hadden behoord door anderen was erkend, en vaststond dat de nieuwe partij lid zou zijn van de Socialistische Internationale. Een tijd lang zou ook Drees optimistisch zijn ten aanzien van de electorale perspectieven van de nieuwe Partij van de Arbeid. Al achtte hij het weinig waarschijnlijk dat deze bij de eerste naoorlogse verkiezingen een meerderheid zou kunnen behalen, zij zou wel de grootste partij, en de ‘leidende kracht’ in de samenleving kunnen worden. De werkelijke uitslag van de verkiezingen van 1946 kwam ook voor de realistische Drees daarom als een onmiskenbare teleurstelling. |