Het socialisme van Willem Drees
(2000)–Hans Daalder– Auteursrechtelijk beschermdEen socialistisch program uit de bezettingstijdGa naar eind21Tijdens de bezettingstijd formuleerde Drees een gedetailleerd socialistisch program, neergelegd in een reeks van stukken: een uitvoerig manuscript voor een boek dat hij uiteindelijk besloot niet te publiceren;Ga naar eind22 correspondentie met tal van partijgenoten;Ga naar eind23 enkele illegaal gepubliceerde geschriften, die direct na de bevrijding gebundeld in een brochure Op de kentering. Het democratisch socialisme en de toekomst (juni 1045) door de Arbeiderspers opnieuw werden uitgegeven; en uitingen na 1945 gedaan binnen de heropgerichte sdap eerst, en het overleg tussen sdap, de Nederlandse Volksbeweging en anderen dat tot de oprichting van de PvdA leidde, daarna. Het verst ging hij daarbij in de brochure over Ordening en socialisatie, in februari 1945; uitgegeven door de illegale groep Vrije Gedachten. Ordening werd door velen gewenst, aldus Drees daarin. Socialisten moesten die met kracht bevorderen om daardoor de productie en verdeling te richten op de best mogelijke voorziening in de volksbehoeften en het verschaffen van arbeidsgelegenheid aan allen. Maar voor socialisten was dat niet voldoende. Hun ging het erom, ter wille van het gemeenschapsbelang en de opheffing der sociale tegenstellingen, de voornaamste productiemiddelen tot gemeenschapsbezit te maken en de centrale punten van het bedrijfsleven door gemeenschapsbezit te beheersen. In Ordening en socialisatie gaf hij een gedetailleerde opsomming van de te socialiseren bedrijven: de circulatiebank, waarvan de grote banken op den duur vertakkingen zouden kunnen worden; verzekeringsbedrijven en hypotheekbanken, waarvan het belang zou kunnen afnemen naarmate de grond en de woningen meer in gemeenschaps- | |
[pagina 17]
| |
bezit konden worden gebracht; de mijnen; het hoogovenbedrijf, dat aanraking bood met de eveneens voor socialisatie in aanmerking komende metaalindustrie; vervoersbedrijven, waarbij de Nederlandse Spoorwegen ook het aansluitend autovervoer tot zich zouden kunnen trekken; het vliegverkeer. Voor een aantal andere grote bedrijven bepleitte hij de vorm ‘gemengde ondernemingen’. Dat was vooral wenselijk bij bedrijven met sterke buitenlandse verbindingen. Nederland en Indonesië zouden tezamen de meerderheid moeten hebben in de petroleummaatschappijen. Monopolistische bedrijven als de Margarinetrust, zeer grote bedrijven als Philips en aku, en de grote scheepsvaartlijnen zouden eveneens gemengde bedrijven moeten worden. Dat betekende ‘aanvaarding van vertegenwoordiging van particuliere belangen, terwille vooral van samenhang’ met buitenlandse bedrijven, maar met overwegende zeggenschap van de Overheid in de benoeming van de leiding en algemene beginselen ten aanzien van het beleid.’ Andere delen van het bedrijfsleven zouden vrij blijven van socialisatie: ‘klein- en middenbedrijven’, ‘de kunst, het ambacht, een groot deel van de kleine nijverheid, van de kleinhandel’ en belangrijk vooral ‘landbouw, veeteelt en tuinbouw.’ In deze gevallen kon volstaan worden met regelingen van bedrijfsorganisatie en wellicht coöperatie. Het was van groot belang de grond tot overheidsbezit te maken: de zekerheid van de pachter hoefde niet minder groot te zijn dan nu het geval was, terwijl de boeren verlost zouden worden van de zware lasten die deling bij vererving zo vaak op hen legden. Wenste Drees socialisatie omwille van het economisch beleid en aantasting van het arbeidsloos inkomen, daarnaast bezigde hij in Ordening en socialisatie ook een opvallend politiek argument. Liet men ‘het bank- en credietwezen, de grondstoffenvoorziening, de grote monopolistische bedrijven, “de poliepen”, de internationale concerns in handen van de grote geldmagnaten, dan zal hun economische macht zich telkens weer doen gelden op een wijze, die de democratie verzwakt en doorkruist.’ In een democratie, waar altijd alles ter discussie staat, zouden de grote geldmachten de publieke opinie sterk beïnvloeden. Aan hen aangelegde banden zouden even weinig vermogen als die waarmee Gulliver door de dwergen gebonden werd. En de grote kapitalisten wisten wel hoe het verzet aan te bla- | |
[pagina 18]
| |
zen van de niet onaanzienlijke groep van bezitters van grond of woningen (niet bij henzelf in gebruik), wanneer deze zich met kracht zouden keren tegen beperkingen op pachten, huren en verkoopprijzen, die hun arbeidsloos inkomen zouden aantasten! Was socialisatie een kernpunt in Drees' beschouwingen, daarnaast legde hij het accent op andere te treffen maatregelen.Ga naar eind24 Nodig was vergaande economische planning. Daarbij kon de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie een grote rol spelen, mits daarin naast ondernemers arbeidersvertegenwoordigers werden opgenomen, en de overheid een belangrijke invloed zou krijgen in wat anders toch te zeer belangenorganisaties zouden zijn. Via in te voeren ondernemingsraden zouden de arbeiders zich veel meer dan voorheen bij de bedrijven betrokken moeten voelen. Hun daardoor grotere medeverantwoordelijkheid hield tegelijk in, dat een goede vervulling van hun taak een maatschappelijke plicht inhield. De lonen zouden moeten worden vastgesteld in overleg tussen werkgevers- en arbeidersorganisaties, waarbij vooreerst een strakke beheersing nodig was, maar tegelijk aangestuurd moest worden op een rechtvaardiger verhouding tussen de verschillende groepen arbeiders onderling. Daarnaast was het nodig de sociale voorzieningen uit te breiden, zowel in geval van werkloosheid, als vooral ook bij ziekte, invaliditeit en ouderdom. De toestand van ontreddering waarin Nederland zich bij de bevrijding zou bevinden, eiste daarnaast drastische financiële maatregelen: geldsanering, opheffing van het bankgeheim, belasting tot een zeer hoog percentage van wat men door de oorlog had gewonnen, een ingrijpende vermogensheffing, maatregelen tegen kapitaalvlucht, sterke belasting op de winsten van ondernemingen, een sterk progressieve inkomstenbelasting. De bestaande grote inkomensverschillen zouden hierdoor verminderd worden. Radicale opvattingen kon men Drees gezien deze programmatische uitspraken niet ontzeggen. Daarbij bleef hij zich bewust van de waarschijnlijkheid van tegenstand, zoals hij tegen het einde van Ordening en socialisatie opmerkte: ‘De socialisatie, zoals wij die m.i. hebben te bepleiten, zal veel meer tegenstand ontmoeten dan, aanvankelijk, ordening en planning. Bij krachtige actie en goede argu- | |
[pagina 19]
| |
mentatie zal het echter mogelijk zijn ook een stevig stuk socialisatie te bereiken.’ Ook gaf hij zich daarbij rekenschap van de grenzen die de nationale gemeenschap stelde: ‘In het oog is te houden, dat veel van het economische beleid, dat wij wensen, op den duur niet op nationale basis kan worden voltooid, maar in internationaal verband moet worden ingeschakeld.’ In een ‘Woord vooraf’ bij de brochure Ordening en socialisatie vermeldde Drees dat het stuk ‘oorspronkelijk niet voor de druk bestemd’ was, ‘maar slechts bedoeld als bijdrage tot een discussie in een sociaal-democratische kring’. Het weerhield hem er echter niet van deze brochure als een van drie door hem geschreven stukken bij de kabinetsformatie in mei 1945 aan koningin Wilhelmina toe te zenden, en het integraal te herdrukken in de op grote schaal verspreide brochure Op de kentering. Het democratisch socialisme en de toekomst. |
|